maandag 31 december 2012

Big Big Train | English Electric (Part One)


XTC's Dave Gregory is definitief terug aan het muzikale front. Eerder liet Gregory zich overhalen om toe te treden tot Tin Spirits – die dit jaar fantastische debuteerden met Wired To Earth – nu is de fabuleuze, inventieve gitarist in de gelederen opgenomen van de neo-proggers van Big Big Train. Het Britse Big Big Train heeft zich in de betrekkelijke luwte (lees: de algehele desinteresse voor progrock) in de loop der jaren kunnen ontwikkelen tot een toonaangevende neo-progband. Met sterke albums als The Underfall Yard (2009) en The Difference Machine (2010) heeft de band zich definitief onderscheiden, maar English Electric (Part One) doet daar een flinke schepje bovenop – niet in de laatste plaats door de virtuositeit van genoemde Gregory en van Spock's Beard-drummer Nick D'Virgilio. Big Big Train treedt op English Electric (Part One) in de directe sporen van Genesis ten tijde van A Trick Of The Tail, zodat we kunnen genieten van uitgesponnen progrocksongs waarin zwevende zangharmonieën zich vermengen met ijle, vintage toetsentapijten – zoemende moogs en imposante mellotrons – en superieur gitaarspel. Diepgang, emotie en voortreffelijk muzikaal vakmanschap kenmerken dit geweldige zevende album van Big Big Train. Wat zou het van absolute rechtvaardigheid getuigen als English Electric (Part One) een doorbraak naar een groter publiek zou kunnen bewerkstelligen.

The First Rebreather / Uncle Jack / Winchester From St Giles' Hill / Judas Unrepentant / Summoned By Bells / Upton Heath / A Boy In Darkness / Hedgerow 

Sweet Smoke | Just A Poke


Just A Poke is in het begin van de jaren zeventig immens populair in Nederland. De onnadrukkelijk aanwezige hippiemuziek van Sweet Smoke doet het bijzonder goed op feestjes. Sweet Smoke is een beetje Nederlands, en nog meer Duits, want woonachtig in Emmerich, aan de Rijn, net over de grens. Het hippiecollectief is echter afkomstig uit New York, maar na omzwervingen over de hele wereld vestigt de band zich in 1969 in Duitsland. Met engineer Conny Plank neemt het vijftal een jaar later zijn debuutalbum op, die gestoken is in een magnifieke, psychedelische hoes van de Nederlandse kunstenaar Jan Fijnheer. Jazz, blues en progrock zijn de ingrediënten van Just A Poke, dat verdeeld is over twee geïmproviseerde stukken elk met een duur van 16 minuut 34. ‘Baby Night’, voor een groot deel bij elkaar gejat, is een intensieve en fantasierijke suite waarin dwarsfluit, tenorsax en elektrische gitaar figureren, wat net zo makkelijk gezegd kan worden voor ‘Silly Sally’ waaraan ook nog eens een lange en elegante drumsolo is toegevoegd. De swingende rock van Sweet Smoke is bijzonder populair in Nederland en Duitsland, al neemt de band gedecideerd afstand van zijn publiek door voor een jaar naar India te vertrekken. Niettemin blijft Just A Poke zijn rondjes in Nederlandse slaap- en huiskamers draaien.

Baby Night / Silly Sally

zondag 30 december 2012

The Move | Message From The Country


Een grootheid in de tweede helft van de jaren zestig, is in 1970 het einde nabij van The Move. Roy Wood heeft zijn nieuwe band al in zijn hoofd: Electric Light Orchestra. Voor dit project is aangetrokken Jeff Lynne (ex-Idle Race), zodat The Move dan een trio is: Jeff Lynne, Roy Wood en Bev Bevan. Onder contract bij EMI/Harvest verplicht The Move zich nog een album te maken, voordat ELO van start gaat. Het trio neemt in het voorjaar van 1971 na elkaar de laatste plaat van The Move en het debuut van ELO in Abbey Road op. Live-optredens doet The Move niet meer als in oktober 1971 Message From The Country uitkomt. Message From The Country is een complexe lp waarop Woods en Lynne’s weirde ideeën en studiotrucs volop worden benut. Het is ook een divers album, inclusief rock-‘n-roll-, vaudeville- en countrypastiches, maar de ijle, geknepen samenzang van Jeff Lynne en Roy Wood is de rode draad die songs als ‘Message From The Country’, ‘The Minister’ en ‘The Words Of Aaron’ laten schitteren, al is Lynne’s ‘No Time’ wellicht het hoogtepunt van The Move’s zwanenzang. Singlehitjes houden de The Move nog even in de lucht, maar datzelfde jaar nog verschijnt het debuut van ELO en is The Move – tot genoegen van Wood en Lynne – ter ziele.

Message From The Country / Ella James / No Time / Don’t Mess Me Up / Until Your Moma’s Gone / It Wasn’t My Idea To Dance / The Minister / Ben Crawley Steel Company / The Words Of Aaron / My Marge

maandag 24 december 2012

Matthew Sweet | Girlfriend


In een tijd dat Radio 3 nog gold als bruikbare bron voor interessante popmuziek – daar waar popzenders voor bedoeld zijn – stamt dit wonderlijke meesterwerk van ultieme popsongs. De verpletterende rinkelpop van ‘I’ve Been Waiting’ was de perfecte voorbode van Girlfriend. Vele jaren later dato staat deze mijlpaal van pure popmuziek nog immer fier overeind en leeft voort als een sleutelplaat in het genre. Of Matthew Sweet met Girlfriend het grote publiek heeft weten te bereiken mag betwijfeld worden, wel heeft Sweet de harten van een kleine schare devote volgelingen voor altijd gestolen heeft. En dat met een verzameling schijnbaar eenvoudige popliedjes. Het is tegelijk het verraderlijke aan Girlfriend; de eenvoud bedriegt.
Een niet te verwaarlozen aspect aan de totstandkoming van Girlfriend is het feit dat Matthew Sweet zich volledig afkeerde van keyboards en computers. De twee voorgaande cd’s waren compleet mislukt en Sweet wist dat het anders moest. De ommekeer moest komen van een organischer benadering en van aardse gitaren. Bovendien was Sweet na analyse van het werk van Neil Young tot de conclusie gekomen dat hij zijn stem anders moest aanwenden. Girlfriend werd in 1990 voor A&M opgenomen in een kleine studio in New York. De crew bestond uit de gelouterde New-Yorkers Richard Lloyd, Fred Maher en de van Lou Reed bekende Robert Quinne, Velvet Crush-drummer Rick Menck en gastmuzikanten Greg Leisz en Lloyd Cole. Sweet neemt ondanks deze sterbezetting naast alle vocalen zowel gitaar, bas als piano voor zijn rekening. Als hij de mastertapes aflevert bij de platenmaatschappij blijkt dat A&M de plaat niet wil uitbrengen. Een zoveelste brevet van onvermogen van de hotshots van de grote platenlabels. Na een jaar lang leuren behoedt Zoo/BMG Girlfriend van de vergetelheid, al doet deze major evenzeer zijn best zijn zin door te drukken door Sweet af te raden Hollywood-actrice Tuesday Weld op de hoes af te beelden. Matthew Sweet volhardt in zijn ideeën; voor Girlfriend, dat hij ziet als een nieuwe kans, wenst hij geen concessies te doen. Uiteindelijk kan het publiek dan toch kennisnemen van de oorspronkelijke verzameling perfecte popsongs die Girlfriend is. In de nazomer van 1991 komt Girlfriend uit, een oase van subtiliteit en geraffineerdheid in een omgeving van grunge en punkrock.
De basis voor de songs zijn de droog opgenomen bas en drums, die de vele lagen akoestische gitaren ondersteunen. Daar doorheen zijn de elektrische gitaren gevlecht die om voorrang vechten met Sweets gedubbelde vokalen. De rocknummers en de popsongs hebben hun plaats gevonden tussen de ronduit meesterlijke ballads. Deze laatste, met als prachtig voorbeeld 'Your Sweet Voice' waar Sweet in zijn eentje de weergaloze close harmony van Crosby, Stills & Nash naar de kroon steekt, zijn tegelijk suikerzoet en venijnig. Dit laatste geldt uiteraard ook voor de felle rocksongs waarvan opener 'Divine Intervention' de toon zet voor al het moois dat dan nog komen gaat. Zonder uitzondering nodigen bijna alle liedjes, handelend over onbereikbare liefdes, verlatingsangst en het mysterie vrouw in algemene zin – basisthema’s van klassieke powerpop – , tot voluit meezingen. En dat is een kwaliteit. De tot het uiterst doorgevoerde weemoedigheid en breekbaarheid, met een jankende pedal steel als metafoor, laat zich perfect afwisselen door de rinkelende en scheurende gitaren. Girlfriend is als het leven zelf, een vat vol tegenstellingen, maar o zo prachtig.
Matthew Sweet weet met de vier erop volgende platen de ingezette lijn uitstekend vast te houden, maar reeds met Girlfriend besteeg hij gedecideerd de Olympus. Met alle respect voor zijn complete oeuvre; Girlfriend is Matthew Sweets Greatest Hits.

Divine Intervention / I’ve Been Waiting / Girlfriend / Looking At The Sun / Winona / Evangeline / Day For Night / Thought I Knew You / You Don’t Love Me / I Wanted To Tell You / Don’t Go / Your Sweet Voice / Does She Talk? / Holy War / Nothing Lasts 


zondag 23 december 2012

Howlin Rain | Magnificent Fiend


Aanvankelijk een uitlaatklap van Comets On Fire’s Ethan Miller waar hij zijn meer roots- en popgeoriënteerde songs kwijt kon, is Howlin Rain op Magnificent Fiend uitgegroeid tot een fantastische rockband. Was het gelijknamige debuut uit 2006 al een spetterend boogie-album, Magnificent Fiend overtreft dit debuut verre. Dit vanwege de afgewogen, organische rocksound waar invloeden van de Britse begin jaren zeventig-rock, zoals Humble Pie, heavy rock à la Grand Funk Railroad en southern jamrock in de trant van The Allman Brothers broederlijk een plekje naast elkaar hebben gevonden. Ook Rick Rubin zag wel brood in de retrorocksound van Ethan Miller en zijn kompanen toen hij ze tekende voor zijn American-label. Howlin Rain treedt daarmee in de voetsporen van bands als Masters Of Reality en The Black Crowes. Maar ook muzikaal zijn er raakvlakken. Ouderwetse, zware rock is ook Howlin Rains uitgangspunt, maar akoestische gitaren, Wurlitzer en Hammond zorgen voor een afgewogen klankbeeld. Miller zet vaak een strot op, maar in 'El Rey' klinkt hij als een soulzanger, terwijl zijn zachte kant naar voren komt in de schitterende, bijna pastorale progrocksongs 'Nomads' en 'Riverboat'. Tegenover deze feërieke pracht staan energieke heavy rocksongs als 'Dancers At The End Of Time', met grommende orgels en fuzzende gitaren. Magnificent Fiend is tegelijk opwindend en aanstekelijk, een perfecte combinatie voor een perfect nu-rockalbum, dat bovendien sterk knipoogt naar klassieke seventies rock. Een winnende combinatie die Howlin Rain een sterke positie moet kunnen opleveren in het landschap van de moderne rock. Howlin Rain rules!

Requiem / Dancers At The End Of Time / Calling Lightning Pt. 2 / Lord Have Mercy / Nomads / El Rey / Goodbye Ruby / Riverboat

zaterdag 22 december 2012

Masters Of Reality | Sunrise On The Sufferbus


Er kan geen enkele discussie over bestaan dat Masters Of Reality het vehikel, het persoonlijke eigendom is van Chris Goss, brombeer uit Syracuse, New York, United States. In eerste instantie zijn Masters Of Reality een traditionele rockband in een traditionele bezetting: naast zanger/gitarist Goss, bestaat de band uit gitarist Tim Harrington, bassist Googe en drummer Vinnie Ludivico, maar al na een lp valt de groep uiteen en is het Goss die het trademark (™) Masters Of Reality bezit. Goss zal uitgroeien tot een zeer gerespecteerd muzikant en topproducer in het stonerrock-genre, maar dat is pas in de jaren negentig van de vorige eeuw.
Masters Of Reality – vernoemd naar de derde lp van Black Sabbath – repeteren jarenlang in een duistere kelder alvorens zij aan het daglicht treden. Slechts een enkele keer treedt de band op in hun thuishaven Syracuse, maar dan plukt befaamd Def Jam-producer Rick Rubin de band uit de kelder om ze te tekenen voor zijn nieuwe label Def American. Masters Of Reality passen uitstekend in het plaatje dat Rubin met zijn label voor ogen heeft; Rubin is de rapmuziek zat en wil alleen nog maar loodzware en harde rockplaten produceren. En daar blijken Chris Goss en kompanen uitermate geschikt voor. Masters Of Reality zijn bij hun verschijning op het internationale rockpodium dan ook niets meer en minder dan een sensatie. Een anachronisme ook, trouwens. Hun heavy bluesrock is gebaseerd op jaren zeventig hardrock-iconen als Cream en Led Zeppelin, maar er zijn ook invloeden waarneembaar van de Texaanse rockers ZZ Top en de southern-rock van Lynyrd Skynyrd. De gelijknamige debuutplaat, verschijnend in 1989, is ondanks de hang naar het verleden van zo’n 20 jaar daarvoor, een verademing en wordt door publiek en pers ervaren als een frisse wind. Masters Of Reality weten wereldwijd te imponeren – niet in de laatste plaats door de support van Rick Rubin. Maar al snel begint zowel het groepsverband als Rick Rubins bemoeienis hevig te knellen. Goss heft de Masters Of Reality simpelweg op, waarna gitarist Harrington en drummer Ludivico hun bluesrockmissie voortzetten met The Bogeymen.
Rond 1992 herformeert Chris Goss Masters Of Reality. Terug is bassist Googe, maar dé verrassing is de drummer die Goss heeft weten te strikken: ex-drumbeest en inmiddels heer op leeftijd, de legendarische Cream-drummer Ginger Baker. In deze sensationele triobezetting nemen de nieuwe Masters Of Reality hun tweede plaat op in Los Angeles. Het drietal Goss, Googe en Baker houdt de productie in eigen handen en laat zich muzikaal ondersteunen door een pianist en een cellist. Het tekent de natuurlijke en organische benadering die het trio – uiteraard onder leiding van Chris Goss – kiest voor Sunrise On The Sufferbus. Ginger Baker zet gelijk de toon met een majestueuze drumroffel in de knallende opener ‘She Got Me (When She Got Her Dress On)’ en vanwege diezelfde Baker valt nu de vocale gelijkenis op tussen Chris Goss en Cream-zanger Jack Bruce. Goss perst er een stuwende riff uit en laat dit volgen door kristalheldere en puntige licks, waardoor deze vlammende rocker al gelijk nauwelijks te overtreffen lijkt. Maar dit is slechts schijn, want de volgende song, ‘J.B. Witchdance’ – een heksendans op een maanverlicht kerkhof – is al even transparant en pakkend. De stevige popsongs en heldere rockers zijn ingebed in een warmbloedig gitaargeluid dat afwijkt van wat gangbaar is in de metal van de jaren negentig. Sunrise On The Sufferbus heeft dan ook nauwelijks wat te maken met metal. Hoewel Goss’ gitaar krijst en jankt in de beste jaren 70 rock-traditie, spelen de ijzersterke songs zich af in een popidioom – getuige de verwijzing naar The Beatles’ ‘Ticket To Ride’ in het fraaie ‘Ants In The Kitchen’. Zelfs een niemendalletje als ‘T.U.S.A.’, waarin Ginger Baker in parlandostijl de kwaliteit van Amerikaanse thee(!) bekritiseert, weet Goss met vloeiend gitaarspel te tranformeren tot een aantrekkelijk liedje. Het ruimtelijke gitaargeluid – nimmer volgeplamuurd; altijd transparant – is dan ook de grootste kwaliteit van deze superbe rock-cd. De perfect doorgevoerde samenhang in de sound, de ultraheldere productie en de zeer gevariëerde songstructuren verlenen Sunrise On The Sufferbus een absolute meerwaarde. Het levert een fikse hoeveelheid zeer memorabele songs op: naast de genoemde liedjes vormen ‘V.H.V.’, ‘100 Years (Of Tears On The Wind)’, ‘Rabbit One’ en ‘Gimme Water’ evenzovele hoogtepunten van een van de beste ouderwetse rockplaten van de jaren negentig van de vorige eeuw.
Hoewel Goss platen blijft maken met Masters Of Reality – in 2004 verrassend sterk met Give Us Barabbas – en een veelgevraagde producer is, ligt zijn hoogtepunt in de begintijd, want tegelijk visionair en respectvol naar het verleden. Met Sunrise On The Sufferbus hebben Masters Of Reality dan ook rockgeschiedenis geschreven.

She Got Me (When She Got Her Dress On) / J.B. Witchdance / Jody Sings / Rolling Green / Ants In The Kitchen / V.H.V. / Bicycle / 100 Years (Of Tears On The Wind) / T.U.S.A. / Tilt-A-Whirl / Rabbit One / Madonna / Gimme Water / The Moon In Your Pocket

donderdag 20 december 2012

The Soundtrack Of Our Lives | Behind The Music


Enthousiasme en avontuur kan ze niet ontzegd worden. Helaas levert dat ook allerminst coherente albums op. The Soundtrack Of Our Lives uit Gothenburg, Zweden is onder aanvoering van de prettig gestoorde gek Ebbot Lundberg een tamelijk zootje ongeregeld dat in 1995 ontstaat uit de as van industrial punkers Union Carbide Productions. Na de rammelende debuutplaat wordt TSOOL met open armen ontvangen, maar de receptie van de tweede is ontluisterend en dus neemt Lundberg – een stoere Viking in een maffe kaftan – het heft in handen en dirigeert zijn kompanen met Behind The Music naar een carrière-hoogtepunt.
De mix van classic rock, garagepunk en sixties psychedelica is ditmaal uiterst transparant geproduceerd, waardoor de opwindende rocksongs zelfs hitpotentie verkrijgen: 'Infra Riot', 'Sister Surround' en 'Independent Luxury' zijn gezegend met Stonesy riffs – van de gitaartandem Ian Person en nieuwkomer Mattias Bärjed – sterke vocalen en catchy melodieën. Het zijn klassieke rock-'n-rollsongs met een hoog verbrandingsgehalte, welke fraai contrasteren met de psychedelische liedjes die vooral dromerig klinken en ingekleurd worden door twinkelende akoestische gitaren en de Hammond, Farfissa en mellotron van Martin Hederos (ook actief in het duo Hederos & Hellberg). Geestverruimend en zwevend zijn dan ook de vele, vele hoogtepunten van een coherent, gecontroleerd en modern rockalbum: 'In Someone Elses Mind', 'Mind The Gap', 'Broken Imaginary Time', 'In Your Veins' – met herfstige strijkers –, de potentiële hit 'Nevermore' en de meeslepende torchsong 'Tonight'. Groot in schoonheid en prachtig vastgelegd. Dat vindt ook Noel Gallagher van Oasis, die Behind The Music uitroept tot album van het decennium. Hij sleept The Soundtrack Of Our Lives vervolgens mee op tournee door de Verenigde Staten. Een gekkenhuis wordt het, en wellicht de reden dat The Soundtrack Of Our Lives Behind The Music in de verste verte niet meer zal evenaren.
Met zijn 15 songs is Behind The Music een enkele cd, maar op vinyl een dubbel-lp – een klassieke dubbel-lp.

Infra Riot / Sister Surround / In Someone Elses Mind / Mind The Gap / Broken Imaginary Time / 21st Century Rip Off / Tonight / Keep The Line Movin' / Nevermore / Independent Luxury / Ten Years Ahead / Still Aging / In Your Veins / The Flood / Into The Next Sun

woensdag 19 december 2012

The Beat Farmers | Tales Of The New West


Ex-punker en platenwinkel-eigenaar Dan McLain richt in 1983 in San Diego, Californië The Beat Farmers op. McLain, beter bekend als Country Dick Montana, vindt eerst gitarist Jerry Raney, dan rockabilly-cats Bernard 'Buddy Blue' Seigal (zang, gitaar) en Rolle Dexter (bas) bereid de lokale clubs te teisteren met een wilde mix van cowpunk en alcohol-aangedreven rootsrock. The Beat Farmers hebben het tij mee, net als bevriende bands als Los Lobos en The Blasters, en weten hun live-reputatie te kapitaliseren middels een contract met Rhino Records. Voor slechts $ 4.000 nemen ze met saxofonist Steve Berlin als producer hun dampende debuutplaat op. Tales Of The West profiteert niet alleen van de luxe van drie zanger-gitaristen – Country Dick Montana, Buddy Blue en Jerry Raney – maar ook van gastvocalisten als Sid Griffin, Peter Case en Rank & File's Chip en Tony Kinman. Naast betekenisvolle covers van The Velvet Underground ('There She Goes Again') en Bruce Springsteen ('Reason To Believe') schitteren prachtige, gedreven roots-'n-roll songs als 'Bigger Stones', 'Never Goin' Back' en 'Selfish Heart'. Tales Of The West is eenmalig en neemt een bijzondere plaats in in het verzamelde werk van The Beat Farmers; platenlabel Curb maakt het The Beat Farmers op de volgende platen namelijk bijzonder moeilijk. Als de Amerikaanse golf van gitaarbands eind jaren tachtig afneemt, lijkt hiermee ook het bestaansrecht aan The Beat Farmers ontnomen.

Bigger Stones / There She Goes Again / Reason To Believe / Lost Weekend / California Kid / Never Goin' Back / Goldmine / Showbiz / Lonesome Hound / Where Do They Go / Selfish Heart / Happy

maandag 17 december 2012

The Sheepdogs | The Sheepdogs


Een bijzondere, ja bizarre manier om aan een platencontract te komen, maar het is The Sheepdogs gelukt. Rolling Stone riep hun lezers op om te stemmen op een aantal kandidaten voor de cover van de augustus-editie van 2011. Major Atlantic deed daar een schepje bovenop door een platendeal in het vooruitzicht te stellen. Winnaars: The Sheepdogs, een countryrockband uit Saskatoon, Canada. Met Black Keys-drummer Patrick Carney als producer namen de schapendoezen hun derde album op, hetwelk door gigant Atlantic op de internationale markt geslingerd wordt. Het zelfgetitelde album laat een band zien en horen die zijn voeten ferm in de seventies geplant heeft. Want de veertien liedjes leunen sterk op de gekende iconen: Creedence Clearwater Revival, Doobie Brothers, Lynyrd Skynyrd, Grand Funk Railroad, The Outlaws, en The Allman Brothers. Dit is in de kern om van te smullen, maar epigonisme ligt hier op de loer. The Sheepdogs houden het compact in bondige songs, waarin niettemin royaal plaats ingeruimd is voor fraaie harmonieën en sterk gitaarwerk. De gruizige Carney-productie, in combinatie met spelplezier en een heerlijke retro-vibe, maken van The Sheepdogs een geweldig classic rock-album, welke kwaliteit de luisteraar ongemerkt van achteren besluipt.

Laid Back / Feeling Good / Alright OK / Never Gonna Get My Love / Ewan's Blues / The Way It Is / Javelina! / I Need Help / Is Your Dream Worth Dying For? / How Late, How Long / Sharp Sounds / In My Mind / While We're Young / It Ain't Easy To Go  

zondag 16 december 2012

The Only Ones | Even Serpents Shine


Hoewel de ster van Peter Perrett en zijn broeders in het kwaad rees in de eind jaren zeventig – en aldus meereed op de toen heersende golven – hadden The Only Ones in feite geen ene reet te maken met de heersende punk- en new wave-trend. The Only Ones waren een ouderwetse vuige rockband, wier scheppingsdrang niet voortkwam uit de chaos van de punk. Nee, Lou Reed, Television, David Bowie, The Who en zelfs Wishbone Ash lijken eerder in aanmerking te komen om als invloeden te dienen voor de supergeile nachtrock van het Zuid-Londense kwartet. En wat voor een kwartet; een onwaarschijnlijk samenwerkingsverband van een heroïne en cocaïne dealende bohémien, diens vazal, een veteraan-drummer en dito bassist. Peter Perrett is een romantisch kind van de nacht dat weigert deel te nemen aan de realiteit van alledag, zijn alter ego is Mike Perry die met zijn gitaar evenveel weet uit te drukken als Perrett met zijn teksten. Mike Kelly is een muzikale veteraan die drumde bij Spooky Tooth en Alan Mair is de nog oudere bassist. Vanzelfsprekend is Peter Perrett de onbetwiste leider van dit bonte gezelschap, het zijn dan ook zijn composities en teksten die de aandacht trekken van platenmaatschappij CBS. In 1979 is de gelijknamige debuut-lp een jaar eerder verschenen en heeft de single 'Another Girl / Another Planet' de aandacht getrokken van het publiek. De verwachtingen van zowel publiek als platenmaatschappij zijn hooggespannen als The Only Ones de studio ingaan om aan hun volgende plaat te werken.
De sessies voor Even Serpents Shine worden in verschillende studio’s opgenomen. Vanwege de mogelijk ontbrekende coherentie zorgt bassist en zelfbenoemd producer Alan Mair voor een dikke en dichte sound. Perrets snuiven en spuiten, een maîtresse die op onverwachte momenten een gedementeerde striptease in de studio opvoert en de donkere en van ennui doordrenkte sfeer maken Even Serpents Shine tot een onontkoombaar document. Peter Perrett laat zich volledig gaan, waarbij zijn slepende en snerende voordracht zowel Dylan als Reed in herinnering roepen. Perretts stuwende slaggitaar biedt een effectief fundament voor het lyrische gitaarspel van John Perry. Zijn solo’s en vloeiende gitaarlicks zijn één van de pijlers van Even Serpents Shine. De andere pijler is natuurlijk Perrett – de rocker in pyamabroek en berenvel – die door middel van zijn teksten zijn verlichting zoekt. In 'From Here To Eternity' heet het But in the darkness and in the light / I have found some hope of me getting out from this underground, in 'You’ve Got To Pay' spreekt Perrett van I’ve had enough of this poison and decay. Maar deze verwijzingen zijn niet genoeg, in 'No Solution' sneert Perrett I can’t take it anymore terwijl hij in 'Miles From Nowhere' uit de werkelijkheid wil vluchten: maybe you will set me free from this sorrow. De teksten zijn vervat in epische rocksongs die gemodelleerd zijn naar de classic rock van de jaren zeventig, maar die tegelijk zoveel eigens hebben dat zij van niemand anders afkomstig kunnen zijn dan van The Only Ones. Even Serpents Shine komt over de luisteraar als een gloeiende lavastroom, een lavastroom waarmee solide drumwerk, stuwende bas en gierende gitaarriffs en ijle solo’s getransporteerd worden en die als omlijsting dienen van het poëtisch vernuft van nachtvlinder Perrett. Zo is 'Out There In The Night' een lovesong waarin Perretts liefde verdween in de nacht en over wiens reine en onvoorwaardelijk liefde Perrett lamenteert: You gave me pure unspoilt love. De romantische rocksong blijkt echter een loflied te zijn op poes Candy die Perrett ontviel. Deze poëtische kwaliteit – Peter Perrett dus – zet The Only Ones apart van de rest. En als naast al deze subtiele pracht en ademende kracht er bovendien nog ruimte is voor het zuigende en diepduistere 'In Betweens', is de conclusie eenvoudig en simpel: Even Serpents Shine is van de beste rockalbums ooit gemaakt. The Only Ones hebben aldus met Even Serpents Shine anno 1979 rockgeschiedenis geschreven. Niets meer, niets minder – onbetwistbaar.
Even Serpents Shine en diens uitstekende opvolger Baby’s Got A Gun ten spijt, toch delfden The Only Ones al snel het onderspit. Tijdens een succesvolle tournee door Amerika reed Peter Perrett in een paniekaanval een bewaker dood. De band vluchtte halsoverkop uit Amerika, hetgeen tot gevolg had dat CBS de band dropte. Het betekende het einde van The Only Ones. Peter Perrett probeerde het in de jaren negentig nog met The One, maar zijn verslaving dwong hem eindeloos door de nacht te dolen, waarop onontkoombaar het doek viel voor de Lord Byron van de nachtrock: There’s no sense in suffering / As the rocks tumble and the earth slides too / This means curtains for you. We houden er Even Serpents Shine aan over, één van de mooiste rockalbums ooit.

From Here To Eternity / Flaming Torch / You’ve Got To Pay / No Solution / Inbetweens / Out There In The Night / Curtains For You / Programme / Someone Who Cares / Miles From Nowhere / Instrumental


zaterdag 15 december 2012

Spooky Tooth | Spooky Two


In 2004 verschijnt er van de originele Spooky Tooth nog een dvd met recente live-opnamen – een tribuut aan de net overleden bassist Greg Ridley. De hoogtijdagen van Spooky Tooth zijn dan al 35 jaar voorbij. Hoogtijdagen die hun apotheose bereikten in 1969 – met de release van het tweede album: Spooky Two. Een aantal jaren daarvoor vormen Mike Harrison (zang, toetsen), Luther Grosvenor (gitaar), Greg Ridley (bas) en Mike Kellie (drums) in Carlisle, tegen de Schotse grens, The V.I.P.S. De aanvankelijke bluessound maakt dan plaats voor een meer psychedelisch geluid; The V.I.P.S. worden Art en verhuizen naar London. Na de lp Supernatural Fairy Tales in 1967 verandert het viertal opnieuw zijn naam als de Amerikaanse componist en keyboardvirtuoos Gary Wright zich bij hen voegt. De band – Spooky Tooth – tekent bij Island Records en neemt met Wrights Amerikaanse vriend Jimmy Miller als producer It’s All About op. Soul- en rhythm & blues-invloeden duiken op, maar pas op de tweede Spooky Tooth-plaat vallen deze op hun plaats. In 1969 opgenomen in drie Londense studio’s met Jimmy Miller en engineer Andy Johns is Spooky Tooth een schitterend rockamalgaam, samengesteld uit melodieuze en trage rock, flower power, soul en zelfs gospel. Gary Wrights composities lijken op maat gesneden voor de geweldige rockstem van Mike Harrison, terwijl de zang van de twee in de harmonieën perfect versmelten. De Amerikaanse invloed van Wright op de vier Britten maakt van Spooky Two het ideale huwelijk tussen de pastorale psychedelica van Traffic en de Westcoastrock van Moby Grape.
Het album trapt af met een spannend drum-intro van Mike Kellie, die met zijn log stuwende begeleiding de ideale ruggengraat is – iets wat hij zo’n tien jaar later nog eens zal herhalen bij The Only Ones. De scheurende en massieve Hammond van Gary Wright is in superieure rocksongs als ‘Feelin’ Bad’, ‘Lost In My Dream’ en ‘That Was Only Yesterday’ een stevig fundament onder zijn zang, die van Harrison, incidentele gast Joe Cocker én de gospelzang van Sue Chaloner – van het (latere) Nederlandse duo Spooky & Sue. In het hart – kant 1 afsluitend – bevindt zich de enige cover: het negen minuten klokkende heavy monster ‘Evil Woman’, waarin Grosvenor zijn gitaar laat janken en gillen. Na het bluesy ‘Better By You, Better Than Me’, sluit Spooky Two af met het lyrische hoogtepunt van de plaat: ‘Hangman Hang My Shell On A Tree’. Het vervolmaakt deze Britse rockklassieker, die onterecht wordt overschaduwd door het werk van de grote namen. Al is dat ook te wijten aan de band zelf.
Als ‘That Was Only Yesterday’ ook in Nederland in de top 20 staat, is Greg Ridley al zo’n beetje vertrokken naar Humble Pie. Spooky Tooth valt uiteen al zullen Gary Wright en Mike Harrison in 1972 een doorstart maken – maar niet in de originele bezetting en ook niet op het eenzaam hoge niveau van Spooky Two.

Waitin’ For The Wind / Feelin’ Bad / I’ve Got Enough Heartaches / Evil Woman / Lost In My Dreams / That Was Only Yesterday / Better By You, Better Than Me / Hangman Hang My Shell On A Tree

woensdag 12 december 2012

Art | Supernatural Fairy Tales


Als The V.I.P.’s wordt de band uit Noord-Engeland al in 1965 getekend door Island. Na de wijziging van de bandnaam in Art neemt Island-huisproducer en madman Guy Stevens met het kwartet een puur psychedelisch album op. Uitgebracht in 1967 en gestoken in een door Haphash And The Coloured Coat ontworpen hoes, is Supernatural Fairy Tales een kleurrijk product van het hippe Londen. De opvallende single van het album, ‘What’s That Sound’ is een geweldige cover van Buffalo Springfields ‘For What It’s Worth’ en past uitstekend tussen het eigen materiaal. Supernatural Fairy Tales heeft zijn verworven cultstatus altijd behouden, temeer daar Art in 1967 al zijn naam wijzigt in Spooky Tooth.

I Think I’m Going Weird / What’s That Sound / African Thing / Room With A View / Flying Anchors / Supernatural Fairy Tales / Love Is Real / Come On Up / Brother’s, Dads And Mothers / Talkin’To Myself / Alive Not Dead / Rome Take Away Three

dinsdag 11 december 2012

Dan Penn | Nobody’s Fool


Wallace Daniel Pennington is de personificatie van de countrysoul. In het begin van de jaren zestig staat Penn aan de wieg van de muziekstijl die evolueert uit soul, blues, country en rhythm & blues. Al in 1960 heeft de 17-jarige Penn als songschrijver – en Conway Twitty als uitvoerende – zijn eerste countryhit. Penn wordt sessiemuzikant en vindt in Spooner Oldham een gelijkgestemde ziel. Het duo schrijft bovendien hits voor Percy Sledge, Aretha Franklin en James Carr. Gevestigd in Memphis en werkend voor studiobaas Chips Moman schrijven Penn en Oldham Southern Soul-klassiekers als ‘Do Right Woman – Do Right man’ en ‘The Dark End Of The Street’, beide hits voor James Carr. In 1967 heeft Dan Penn als producer een nummer-1-hit met The Box Tops en ‘The Letter’. De blanke soul van The Box Tops levert Penn talloze hits op – die zowel geschreven, geproduceerd en ingespeeld zijn door de tandem Penn/Oldham. In de jaren zeventig pas, besluit Dan Penn een solo-album op te nemen. Penn zet een zeer uitgebreide band in, met uiteraard Spooner Oldham, maar ook de jongens van Cargoe – de eerste band op het Ardent-label. De volop aanwezige blazers en strijkers worden gearrangeerd door maestro Bergen White. Penn neemt op Nobody’s Fool – dat in 1973 verschijnt – een aantal bekende nummers op waaronder ‘Raining In Memphis’ en ‘If Love Was Money’, met de fraaie oneliner If love was money, I could afford you honey. Het titelnummer bevat alle ingrediënten van een klassiek countrysoulnummer: een countrygitaar, subtiele blazers en de machtige bariton van Penn. John Fogerty’s ‘Lodi’ is in Penns versie weergaloos en soulvol, en nestelt zich genoeglijk tussen Penns eigen materiaal. Opvallend zijn de protestsongs tegen de oorlog in Vietnam. Is ‘Prayer For Peace’ nog een opwindende countryslijper – waarin Penn in gesprek gaat met de Heer over de revolutie –, het psychedelische en door Penn van praatzang voorziene ‘Skin’ detoneert tussen de harmonieuze en warmbloedige countrysoul. Het laatste kan niet verhinderen dan Nobody’s Fool als klassieker in het countrysoul-genre beschouwd moet worden – en een collector’s item bovendien. En hoewel de omvang van zijn solowerk bescheiden van aard is – in 1993 verschijnt Do Right Man – Dan Penn is een hele grote in de wereld van de popmuziek.

Nobody’s Fool / Raining In Memphis / Tearjoint / Time / Lodi / Ain’t No Love / I Hate You / Prayer For Peace / If Love Was Money / Skin

maandag 10 december 2012

Field Report | Field Report


Field Report transcendeert de metaforische bossen en de zich voor het geestesoog ontrollende vlaktes van Wisconsin. Het is het eponieme debuutalbum van Field Report, een post-roots eenmansorkest; het vehikel van Chris Porterfield uit Eau Claire, Wisconsin. Porterfield – waarvan Field Report een anagram is – is godsgruwelijk getalenteerd en maakte met Bon Iver en leden van Megafaun deel uit van het legendarische maar gemankeerde DeYarmond Edison. In zekere kringen werd er – nadat Porterfield listig enkele tracks liet lekken – reikhalzend uitgekeken naar het debuutalbum. Terecht? Ja terecht, want een magnifieke plaat die schitterende liedjes bevat die elkaar zoeken en vinden op het snijvlak van alt.country, folk en indie. Field Reports sound is samengesteld uit piano, cello, gitaar, pedal steel, analoge synths en de multi-track vocalen van Porterfield – en tezamen klinkt dat melancholiek, smachtend, louterend. Porterfield weet de sfeer van de desolate uitgestrektheid van Wisconsin – daar waar de Great Plains beginnen – voortreffelijk in muziek te vangen. Bon Iver is nooit ver weg, getuige prachtsongs als 'Fergus Falls' en 'Taking Alcatraz', maar ook de sfeer van Bruce Springsteens Nebraska ('Route 18') en die van Joe Henry's Trampoline ('Chico The American') loert om de hoek. Nog meer prachtigs – in de zin van puur overrompelende schoonheid – zoals 'The Year Of The Get You Alone', 'I Am Not Waiting Anymore' en 'Incommunicado' maken van Field Report een plaat die landschap en atmosfeer van de Badlands en de Great Plains evoceert. Dit is dan ook, losgezongen van traditionalisme, ultieme americana.

Fergus Falls / The Year Of The Get You Alone / I Am Not Waiting Anymore / Taking Alcatraz / Incommunicado / Circle Drive / Chico The American / Evergreen / Captain Video / Route 18

zondag 9 december 2012

Stealers Wheel | Stealers Wheel


Bijna een mensenleven lang verslaafd aan alcohol, bezweek Gerry Rafferty op 4 januari 2011 uiteindelijk aan de gevolgen daarvan. Hij werd slechts 63 jaar. Voor altijd verbonden aan 'Baker Street', mogen we Rafferty’s periode met Stealers Wheel niet zomaar uit het oog verliezen.
De allergrootste bekendheid heeft Stealers Wheel, zo'n twintig jaar nadat de band in de vergetelheid is geraakt, te danken aan Quentin Tarrantino's speelfilmdebuut Reservoir Dogs, waarin op de vrolijke klanken van 'Stuck In The Middle' bruut een oor wordt afgesneden. Stealers Wheel wordt op het radiostation K-Billy's Super Sounds Of The 70's overigens ten onrechte geïntroduceerd als 'Joe Egan and Gerry Rafferty a duo known as Stealers Wheel when they recorded this Dylanesque pop-bubblegum favorite.' De werkelijkheid is dat Stealers Wheel in 1972 naast Rafferty en Egan, schoolvrienden uit Glasgow, Schotland, bestaat uit Paul Pilnick (gitaar), Tony Williams (bas) en Rod Coombes (drums).
In deze samenstelling – en gek genoeg geproduceerd door het Amerikaanse jaren vijftig producersduo Jerry Leiber en Mike Stoller – neemt Stealers Wheel dan ook zijn debuut op, een sfeervolle popplaat die Britse pubrock combineert met Westcoast-harmoniëen. Rammelend en elektrisch zijn 'I Get By', 'Outside Looking In' en 'Jose', terwijl de melodieuze, pastorale kant van Stealers Wheel volop tot zijn recht komt in meesterlijke songs als 'Next To Me' en 'You Put Something Better Inside Me'. En dat laatste geldt natuurlijk ook voor de fenomenale hitsongs 'Late Again', een superieure ballad die in Nederland tot nummer vier komt, en het onsterfelijke 'Stuck In The Middle', dat de twaalfde positie haalt. Mede dankzij de hits, maar ook op zichzelf beschouwd mag Stealers Wheel, in die geinige dierentuin-hoes, gerust beschouwd worden als een prachtig album dat rootsrock combineert met voortreffelijk songschrijverschap.
Helaas is het Stealers Wheel-debuut niet een van de grote albums van de jaren zeventig; ondergewaardeerd, maar desalniettemin van een bescheiden pracht.

Late Again / Stuck In The Middle / Another Meaning / I Get By / Outside Looking In / Johnny's Song / Next To Me / José / Gets So Lonely / You Put Something Better Inside Me

vrijdag 7 december 2012

The Coral | The Coral


Tien minuten met de bus van het centrum van Liverpool en je bent, aan de overkant van de Mersey, in het slaperige kustplaatsje Hoylake. Daar komt The Coral vandaan, een typische Liverpool-band, het erfgoed in leven houdend van The Beatles tot The Teardrop Explodes. De bandleden zijn nog pubers als ze in 1996 The Coral oprichten: James Skully (zang,gitaar), Ian Skully (drums) en Paul Duffy (bas). In 2002, de gemiddelde leeftijd is dan 19 jaar, zijn ze met z'n zessen – Bill Ryder-Jones (gitaar), Nick Power (bas), Lee Southall (gitaar) – en rijp voor een debuutalbum. The Coral wordt geproduceerd door Ian Broudie en bestaat uit een royaal uitwaaierende mix van psychedelische folkrock, postpunk, rocksteady en dronken zeemansliederen, zoals de opener 'Spanish Main': We've set sail again / We're heading for the Spanish Main. The Coral bestrijkt dan ook een veel groter terrein dan de Merseybeat; want exploreert en passant de jaren zestig van Love, The Beach Boys en Captain Beefheart, de laatste invloed evident in 'Skeleton Key' en 'Badman'. 'Shadows Fall', de debuutsingle, combineert polka met staccato ritmes; 'Waiting For The Heartaches' heeft een zwalkend orgeltje en twang-gitaar in de hoofdrol; 'Goodbye' is energieke jaren tachtig postpunk; en 'Calendars And Clocks' is ruimhartig opgetuigd met psychedelische gitaren. The Coral zit barstensvol wilde ideeën, wat de band tot de meest interessante Britse nieuwkomer van 2002 maakt. Een reputatie die The Coral gestand doet door in een hoog tempo cd's uit te brengen, maar pas in 2010 oogst The Coral met Butterfly House een met het debuut vergelijkbare waardering.

Spanish Main / I Remember When / Shadows Fall / Dreaming Of You / Simon Diamond / Goodbye / Waiting For The Heartaches / Skeleton Key / Wildfire / Badman / Calendars And Clocks


donderdag 6 december 2012

Uriah Heep | Demons And Wizards



Niet alleen is Demons And Wizards Uriah Heeps vermoedelijk beste langspeler, maar ook het doorbraakalbum van de Londense band die zich vernoemde naar de vileine kantoorklerk uit Dickens' David Copperfield. De band bestaat aanvankelijk uit zanger David Byron, gitarist Mick Box, toetsenist/gitarist Ken Hensley en wisselende bezettingen op bas en drums. Dat laat onverlet dat Uriah Heep van meet af aan succes heeft met avontuurlijke hardrockalbums en opwindende live-optredens. Mede door de bemoeienis van manager/producer Gary Bron begint ook buiten Engeland de populariteit toe te nemen.
Terug van een vermoeiende tour door Amerika duikt de band in maart 1972 gelijk de Londense Lansdowne Studios in, maar nu met de van Keef Hartley afkomstige bassist Gary Thain en van The National Head Band de powerdrummer Lee Kerslake. In een koortsachtig tempo en in een onmiskenbare creatieve flow legt de vernieuwde Uriah Heep in een maand tijd hun vierde album vast, dat de titel Demons And Wizards meekrijgt en weer een maand later in de winkels ligt, verpakt in een schitterende Roger Dean-hoes. De single 'The Wizard' – met folky akoestische gitaren – is aan de album-release vooraf gegaan, maar het is de volgende single die een monsterhit wordt: het pompende 'Easy Livin'', een top 5-notering in Nederland. Het album zelf is een prachtige samensmelting van hard en zacht; tegenover de harde gitaren en de door een Leslie-box gestuurde Hammond staan tedere momenten waarin de akoestische gitaren tinkelend helder klinken en Byron ingetogen zingt. Symfonisch en episch is het sublieme 'Circle Of Hands' – met Mick Box' huilende gitaar –, dreigend en duister 'Rainbow Demon', betoverend en pastoraal 'Paradise' en sprookjesachtig en overweldigend – niet in de laatste plaats opgeroepen door het massieve mellotron-geluid – de majestueuze afsluiter 'The Spell'. Demons And Wizards is Uriah Heeps meest afwisselende album; zacht als zijde, hard als metaal.

The Wizard / Traveller In Time / Easy Livin' / Poet's Justice / Circle Of Hands / Rainbow Demon / All My Life / Paradise / The Spell

dinsdag 4 december 2012

The Cairo Gang | The Corner Man


All music copyright 2010 The Cairo Gang staat er op de hoes van The Wonder Show Of The World, een album meestal geheel toegeschreven aan Bonnie 'Prince' Billy. The Cairo Gang? Dat is het nom de plume van Emmett Kelly, een singer-songwriter uit Van Nuys, Californië, die dus ook gitarist is in de band van Will Oldham. Kelly treedt nu zelf voor het voetlicht met het ronduit schitterende The Corner Man. Het is Kelly's derde plaat, en na wat meer experimentele voorgangers klinkt The Corner Man zelfverzekerd, intens en poëtisch. Emmett Kelly werkt veel met stilte en zachte, akoestische tonen, maar ook met dynamiek: tegenover eenzame zang staat prachtige meerstemmigheid; tegenover akoestische gitaren een grommend orgel, een dreigende cello, een huilende pedal steel of een geweldige gitaarsolo. Er zijn vanzelfsprekend raakvlakken met The Wonder Show Of The World, al beschikt Kelly niet over Oldhams brommende bariton, maar over een prachtig omfloerste stem die in 'Freak' enigszins herinnert aan Mark Kozelek, in de koralenzang van 'Gone Is The Light' aan Phosphorescents Pride en in 'Ill Force' aan Plush' Liam Hayes – ook ooit een Oldham-cohort. Emmett Kelly is daarnaast een bewonderenswaardig veelzijdige instrumentalist en een componist van wonderschone liedjes op het magische snijvlak van country en folk. Magistraal is de afsluiter 'There Is Something Here', met een hemels vocaal coda en een gitaarduel tussen Kelly en Wilco's Leroy Bach. The Corner Man is een ongemeen boeiend avontuur met louter fantastische songs boordevol emotie en diepgang – The Cairo Gang: een muzikale revelatie.

Everybody Knows / One Of Us / Gland In Gland / Put On A Smile / Gone Is The Light / Freak / Ill Force / There Is Something Here. 

maandag 3 december 2012

Lewis & Clarke | Bare Bones And Branches


Lou Rogai staat dicht bij de natuur, omarmt een levensfilosie waarin de mens in zijn natuurlijke leefomgeving centraal staat. De mens in de vrije natuur dus, vandaar dat Rogai zijn muzikale project Lewis & Clarke gedoopt heeft, naar de grote ontdekkingsreizigers die Noord-West Amerika in kaart brachten en als eersten de doorsteek naar de Grote Oceaan maakten. Lou Rougai, woonachtig in Delaware Water Gap, Pennsylvania, heeft na jaren van stevig drugsgebruik en het najagen van een carrière uiteindelijk gekozen voor een marginaal bestaan als muzikant in de heuvels van Pennsylvania. Tussen maart en oktober 2002 neemt Rogai – na onder eigen naam een tweetal singles te hebben uitgebracht – in zijn slaapkamer met een vier- en achtsporenrecorder de liedjes op die zijn debuutplaat zullen gaan vormen. In de studio van de bevriende Dan McKinney in Bethlehem, PA, kan Rogai zijn gang gaan en zijn muzikale ideeën verwezenlijken. Met een tweetal drummers, een lapsteel-speler, McKinney op orgel en Phillip Price op Fender Rhodes neemt Rogai tien prachtige, weemoedige songs op. Maar het lukt Lou Rogai niet zijn project Lewis & Clarke bij een Amerikaans label onder te brengen, er moet nota bene een Belgisch label aan te pas komen om de release van Bare Bones And Branches te realiseren. In het najaar van 2003 verschijnt dit kleinood op de Europese markt, en hoewel marginaal, het doet totaal niets af aan de lome schoonheid van Bare Bones And Branches. Dit wonderschone album is kunstig in elkaar getimmerd door singer-songwriter Rogai en zijn vrienden, vooral Phillip Price zet met avontuurlijk spel op piano en Fender Rhodes een sfeervol klankbeeld neer. Te midden hiervan is gitarist, bassist en zanger Rogai het stralende middelpunt van deze verzameling warmbloedige en zongedroogde countrysongs. Rogai weet met zijn donkere timbre een van weemoed doortrokken sfeer op te roepen die het pastorale en traditionele Amerika in beeld brengt. Zo ontrafelen de filmische prachtsongs ‘Western Movie Town’ en ‘Doc Holiday’ de mythe van het Westen, terwijl het landelijke en aanvankelijk verstilde ‘Waiting On A Friend’ in een fraai orgel-coda eindigt. De romantische gitaarflarden – af en toe fel aangezet zoals op hoogtepunt ‘No Name Disaster’ –, de laidback-beat en het toetsenspel voorzien de uiterst fraaie liedjes van een diepere laag. Lou Rogais Belgische debuut straalt warmte, diepere verlangens en passie uit. Een beslist authentieke en meesterlijke americanaplaat; het duurt nog tot 2005 voordat Bare Bones And Branches een Amerikaanse release krijgt.

Western Movie Town / Doc Holiday / Summerville / No Name Disaster / Bloody Coat / Waiting On A Friend / Underwater, Man / 6:15 / Dead And Gone / Sirens

zondag 2 december 2012

Creedence Clearwater Revival | Green River


In 1969 – het jaar dat Green River verscheen – was Creedence Clearwater Revival de best verkopende rock-act van de wereld. Daarmee overklasten ze zelfs The Beatles. Elke single van de band was goud, puur goud. Creedence Clearwater Revival trad zelfs op op Woodstock, maar is niet in de Woodstock-film te zien. In Amerika is de populariteit van de goudeerlijke swampy rootsrock het grootst; in Nederland is ‘Proud Mary’ voorjaar ’69 de eerste hit. Zanger en componist John Fogerty schrijft simpele maar trefzekere rockliedjes die zich vooral in de moerassen in het Zuiden afspelen, al is Fogerty, geboren in El Cerrito, een real Californian boy. Als reactie op de ellenlange jams van The Grateful Dead en Jefferson Airplane schrijft Fogerty zijn compacte en melodieuze liedjes, die bovendien gemakkelijk uitgevoerd kunnen worden door de bandleden die volgens Fogerty geen rasmuzikanten zijn. Begonnen als The Colliwogs, bestaat CCR vanaf 1967 naast John Fogerty uit zijn oudere broer Tom, bassist Stu Cook en drummer Doug Clifford. De band brengt zijn singles en lp’s uit op het kleine Fantasy Records, dat bestierd wordt door Saul Saenz. Na de tweede lp Bayou Country en de wereldhit ‘Proud Mary’ is Fogerty overtuigd van zijn muzikale en commerciële gaven. Zelfverzekerd en met een gevoel van totale vrijheid – ondanks de aanwezigheid van de dictatoriale Saenz – schrijft Fogerty zijn volgende serie eenvoudige rockliedjes met onheilszwangere teksten: ‘Bad Moon Rising’ en ‘Green River’. Deze all-time klassiekers verschijnen op Green River dat in augustus van 1969 wordt uitgebracht. Green River, gearrangeerd en geproduceerd door John Fogerty, bereikt in Amerika direct een platina-status en is een vervolg op het succes van de eerder uitgebrachte singles. ‘Bad Moon Rising’ levert CCR in juli ’69 ook de eerste top 10-hit in Nederland op. Green River is een werkstuk van een groep – lees: John Fogerty – op de toppen van zijn kunnen. In compacte songs en louter ontsproten aan zijn fantasie zet Fogerty een broeierige sfeer neer die de luisteraar meevoert naar de spookachtige swamps, land van hel, verdoemenis en Mark Twain – het mooist vertolkt in ‘Bad Moon Rising’. Het noodlottige ‘Green River’ blijkt vernoemd te zijn naar limonadesiroop, maar maakt de song niet minder indringend. ‘Commotion’ – de derde hit van de lp – is een vurige rocksong, ‘Tombstone Blues’ een luie groove en ‘Sinister Purpose’ een prachtig kleinood dat wordt overschaduwd door de hits. De tragische vertelling ‘Lodi’ – getoonzet in een weemoedig ritme – is ondanks de aanwezigheid van die wereldhits misschien wel de fraaiste Fogerty-compositie. Green River bezorgt CCR de status van populairste band van de wereld, waarna er nog een onwaarschijnlijke serie wereldhits zullen verschijnen.

Green River / Commotion / Tombstone Shadow / Wrote A Song For Everyone / Bad Moon Rising / Lodi / Cross-tie Walker / Sinister Purpose / The Night Time Is The Right Time 

woensdag 28 november 2012

Sparklehorse | Vivadixiesubmarinetransmissionplot


In 1988 verschijnt het eerste muzikale levensteken van Mark Linkous. Hij duikt dan als zanger/gitarist en songschrijver op in Dancing Hoods, een rockband van het derde garnituur die vanuit Los Angeles de debuut-lp Hallelujah Anyway op de wereld loslaat. Gemodelleerd naar jaren tachtig gitaarrockbands als The Replacements en The Long Ryders maken de Dancing Hoods onopvallende gitaarrock en kunnen zelfs nauwelijks concurreren met tweede-divisiebands als The Del Fuegos, The BoDeans en Maria McKee’s Lone Justice. Dancing Hoods heeft heel weinig voor zich spreken en is dan ook gedoemd te mislukken. Van deze Dancing Hoods naar Sparklehorse is – nog los van de grote tijdsspanne die ertussen zit – een heel grote stap.
Na dit Californische debacle keert Mark Linkous terug naar het platteland van Virginia en sluit zich op in zijn gekochte boerderij in Remo Bluffs. Hij verdient de kost met het verven van huizen en het vegen van schoorstenen, en houdt zich verder bezig met het opknappen van oude motoren en het spelen van eeuwenoude folksongs. Gedurende de weekenden krijgen Linkous en zijn vrouw Teresa bezoek van bevriende New-Yorkse muzikanten die in bands als Cracker en House Of Freaks spelen. Vanuit dit zelfgekozen isolement ontstaan de ruwe versies van de talloze liedjes die Linkous componeert in het gezelschap van zijn vrouw, zijn honden en zijn paarden. Nadat een demo op de burelen van Capitol Records is terechtgekomen, krijgt Linkous van het enthousiaste label de gelegenheid om zijn thuisgemaakte demo’s vast te leggen in de Sound of Music-studio in Richmond, Virginia. Met zijn muzikale vrienden – en met de studio als instrument – neemt Mark Linkous een bonte verzameling folk-, pop-, en countryliedjes op die het midden houdt tussen het werk van Neil Young, Alex Chilton en de naïeve doe-het-zelf-pop van de Britse Swell Maps. In een uiterst sfeervol geluidsdecor, voorzien van onorthodoxe, krassende en knarsende bijgeluiden, zet Linkous – die inmiddels de bandnaam Sparklehorse geadopteerd heeft – prachtige liedjes neer die gedragen worden door midtempo gitaarpartijen en Linkous’ aarzelende en soms benauwd klinkende stem. Het maakt het merendeel van de overigens schitterende ballads uiterst intiem van aard en geeft de songs bij beluistering een bijna voyeuristisch karakter. Zoals bijvoorbeeld het claustrofobische ‘Spirit Ditch’ waarin een fluisterende Linkous wakker wordt in een uitgebrande kelderverdieping, en dat bij wijze van solo voorzien is van een bericht van Linkous’ moeder op zijn antwoordapparaat. Het zijn trieste, maar tegelijk prachtige liedjes en dat beseft ook Linkous, getuige het liedje met de toepasselijke titel ‘Sad & Beautiful World’. Tekstueel is Linkous beïnvloed door grote romanschrijvers als Cormac McCarthy en Charles Bukowski, en dus spelen de liedjes zich af tegen een decor van ingestorte schuurtjes op verder verwaarloosde erven en roestige autowrakken in greppels. Het is het terrein van de onderbuik van de samenleving; het geïsoleerde platteland van het vergeten Amerika.
De dromerige en psychedelische liedjes op Vivadixiesubmarinetransmissionplot worden perfect afgewisseld met luidere songs waarin elektrische gitaren domineren, zoals ‘Rainmaker’ en de schitterende rocker ‘Someday I Will Treat You Good’, maar het liedje blijft altijd overheersen. Deze perfecte wisselwerking tussen de jaren negentig rocksongs en de door country en bluegrass beïnvloede fieldsongs maakt Vivadixiesubmarinetransmissionplot tot een zeer bijzondere singer-songwritersplaat. Zo bijzonder dat het debuut van Sparklehorse zonder aarzeling beschouwd mag worden als een moderne klassieker.
Vivadixiesubmarinetransmissionplot wordt bij de release in 1995 wereldwijd welwillend ontvangen. En het lijkt dan ook dat het muzikale succes Mark Linkous eindelijk toelacht. Maar in januari 1996 slaat het noodlot toe na een optreden in London. Door overmatig gebruik van valium en anti-depressiva raakt hij na een val in de badkuip van zijn hotelkamer veertien uur buiten bewustzijn. Gedurende deze tijd raken zijn benen bekneld onder zijn lichaam en wordt de bloedcirculatie volledig afgesloten. Dan krijgt Linkous later in het ziekenhuis een hartstilstand en overlijdt hij bijna. Electroshocks redden zijn leven. Mark Linkous moet maandenlang revalideren en zal wanneer hij de muzikale draad weer oppakt zijn live-optredens voorlopig moeten doen vanuit een rolstoel. Gelukkig blijft hij de daaropvolgende jaren uitstekende platen maken, getuige Good Morning Spider (1998) en It’s A Wonderful Life (2001), maar zijn productie wordt allengs minder en de depressies nemen stormenderhand toe. Uiteindelijk wordt het hem teveel, waardoor hij naar het ergste middel moet grijpen. Mark Linkous is 47 jaar als hij op 6 maart 2010 met een geweerschot door het hart een einde aan zijn leven maakt.

Homecoming Queen / Weird Sisters / 850 Double Pomper Holley / Rainmaker / Spirit Ditch / Tears On Fresh Fruit / Saturday / Cow / Little Bastard Choo Choo / Hammering The Cramps / Most Beautiful Widow In Town / Heart Of Darkness / Ballad Of A Cold Lost Marble / Someday I Will Treat You Good / Sad & Beautiful World / Gasoline Horseys


maandag 26 november 2012

Guy Clark | Old No. 1


Het is algemeen bekend dat Guy Clark in 1963 in Houston, Texas Townes Van Zandt ontmoette en met hem bevriend raakte. Ook is bekend dat de botenbouwer en songschrijver Clark en bohemien Van Zandt beïnvloed werden door blueslegenden Mance Lipscomb en Lightnin’ Hopkins. Minder bekend is dat Guy Clark rond 1968 deel uitmaakte van Mayo Thompsons experimentele en radicale band The Red Crayola. Van de dwarsheid van Thompson zal hij ongetwijfeld wat meegekregen hebben, want Clark is geen doorsnee singer-songwriter. Guy Clark is de ware cosmic cowboy die de traditionele country verre ontstijgt en een idioom voor zichzelf heeft gecreëerd. Clark is chroniqueur van het harde leven van de gewone man in West Texas, waarin vrouwen, verlaten wegen, treinen en olie een bepalende rol spelen. Guy Clark zal zich echter eerst in Californië moeten vestigen voordat zijn Texaanse verhalen op vinyl worden vastgelegd. Hij betrekt een appartement in Long Beach met zijn toekomstige (tweede) vrouw Susanna en werkt daar als een ambachtsman aan zijn songs, noteert alle invallen op servetten en verpakkingspapier. Jerry Jeff Walker neemt dan Clarks ‘L.A. Freeway’ op, met als gevolg dat Clark een deal krijgt bij RCA. In 1971 verhuist het stel naar Nashville.
Hoewel Clark tientallen songs schrijft, zal het tot 1975 duren voordat zijn debuut, Old No. 1, verschijnt. Maar dat is niet voor niets, want Old No. 1, met op de hoes een schilderij van Susanna Clark, heeft voor een debuut een ongekende muzikale en poëtische rijpheid. De Texaanse bluesinvloed is terug te horen in Clarks zang en gitaarspel, maar in de meer uptemponummers als ‘Rita Ballou’ en ‘Texas – 1947’ klinkt Clark versterkt door de harmony-zang van Emmylou Harris als de ware troonopvolger van Gram Parsons. In de intieme en zwalkende ballads maakt Clark, zowel de tekstschrijver als de verfijnde gitarist, echter de meest indruk. ‘Like A Coat From The Cold’ heeft de middernachtelijke sfeer van Tom Waits’ Closing Time, ‘Instant Coffee Blues’ is een duister dronkenmanslied en ‘She Ain’t Goin’ Nowhere’, met fraai pedal steelspel, bezit een prachtig refrein dat de meesterlijke zinsnede bevat She ain’t going nowhere / She’s just leaving. ‘L.A. Freeway’ – de vluchtweg uit Los Angeles – is een klassieke countrysong, evenals het door velen gecoverde ‘Desperadoes Waiting For A Train’ – op zichzelf al een Texaanse icoon. Dit alles samengevoegd – en het verbazingwekkende feit dat het een debuutplaat betreft – maakt Old No. 1 tot een waar countryrock meesterwerk. Guy Clark heeft zich hiermee in een klap gevestigd als briljant singer-songwriter.

Rita Ballou / L.A. Freeway / She Ain’t Goin’ Nowhere / A Nickel For The Fiddler / That Old Time Feeling / Texas – 1947 / Desperadoes Waiting For The Train / Like A Coat From The Cold / Instant Coffee Blues / Let Him Roll

vrijdag 23 november 2012

Andrew Combs | Worried Man


Wat in het bijzonder opvalt aan Andrew Combs is dat hij gezegend is met een smachtende, klassieke singer-songwriter stem, die je subiet zijn liedjes in zuigt. Combs is een groots talent. Hij groeide op in Texas, maar vestigde zich in Nashville, Tennessee waar hij zijn debuut Worried Man opnam. In 2010 maakte hij nogal indruk met de ep Tennessee Time en nu lost de nog jonge troubadour de belofte in met een geweldig singer-songwriters-album. Andrew Combs bezit de karakteristieken van zowel een jonge Guy Clark als die van Ryan Adams ten tijde van Heartbreaker, maar kruipt ook in de huid van de Westcoast-countryrock van Jackson Browne's Too Late For The Sky: 'Runnin' You Out Of My Mind' is compleet met David Lindley-gitaarspel daar een prachtig weemoedig voorbeeld van. De band van Combs is fraai uitgerust met orgel, piano, pedal steel, dobro en mandoline, wat dan ook een evenwichtig, organisch klankbeeld oplevert. 'Please, Please, Please', 'Heavy', 'Take It From Me' en 'Too Stoned To Cry' zijn prachtige liedjes, evenals het swampy 'Worried Man'. 'Lonely Side Of Love' is, zoals het een ware singer-songwriter betaamt, de melancholieke, droevige en akoestische afsluiter van een geweldige plaat van een uitzonderlijk talent dat nadrukkelijk in de voetsporen van de klassiekers treedt.

Devil's Got My Woman / Please, Please, Please / Heavy / Big Bad Love / Come Tomorrow / Take It From Me / Runnin' You Out Of My Mind / Too Stoned To Cry / Why Oh Why / Worried Man / Lonely Side Of Love

donderdag 22 november 2012

Dire Straits | Dire Straits


Punk is in 1977 het lawaaiige verzet tegen de gevestigde muzikale orde en overschreeuwt zeker in het hippe Londen alles en iedereen. Voor een band die het liefst fluisterend en laidback speelt – en aldus op zijn eigen manier stelling neemt tegen de molochen van de rockmuziek – lijkt er nauwelijks enige aandacht. Toch, als een demo van 'Sultans Of Swing' gedraaid wordt in Charlie Gilletts Honky Tonk-radioprogramma, is Dire Straits binnen twee maanden getekend door major Phonogram voor maar liefst zeven lp's. Maar er is weinig opwinding, wat goed past bij de relaxte sound en de eenvoudige bezetting: zanger/gitarist Mark Knopfler, ritmegitarist en jonger broertje David, bassist John Illsley en drummer Pick Withers, de laatste afkomstig uit de progrockband Spring. Mark Knopfler, kantoorbediende, verslaggever en leraar, groeit op in Newcastle, studeert in Leeds en zoekt zijn geluk in Londen – en vindt dat met zijn eerste band, Dire Straits. In alle rust neemt het kwartet in februari 1978 in de Basing Street Studios zijn debuut op met producer Muff Winwood.
Dan, als in de zomer van 1978 de gelijknamige debuutplaat uitkomt, is er, hoe onmodieus ook, beslist sprake van een nieuw geluid. Toegegeven, de pubrock van Brinsley Schwarz, de americana van The Band en de relaxte backporch gitaarsound van J.J. Cale maken alle deel uit van de rootsy countrypop van de Londenaren, maar de clevere samensmelting van stijlen en invloeden leiden op het uitstekende debuut tot een niet eerder gehoord geluid. De simpele maar uiterst doeltreffende backbeat is het ideale fundament voor Knopflers pickin' gitaarsound en lekker slome zang, die niettemin een prima vehikel is voor sfeertekeningen van stadse taferelen en personages die met een enkele penseelstreek worden neergezet. 'Down To The Waterline' en 'Sultans Of Swing' zijn enthousiasmerende rocksongs, en 'Water Of Love' is een aanstekelijke zij het traditionele skifflesong. Maar uitblinkend in sfeer en melancholie zijn bedachtzame rockliedjes als het funky 'In The Gallery', 'Wild West End', 'Lions' en het stompende 'Six Blade Knife'. En zo is Dire Straits, met op de hoes een sfeervol en mysterieus schilderij van Chuck Loyola, van een bewonderenswaardige onnadrukkelijkheid; wars van pretenties, wars van kapsones. Maar in Engeland wordt het album lauw ontvangen, dit in tegenstelling tot een razend enthousiaste ontvangst in Amerika, Duitsland en ook Nederland – en dé zomerhit van 1978 is 'Sultans Of Swing'.
Miljoenen exemplaren worden er verkocht van Dire Straits, een lot dat de plaat deelt met alle volgende Dire Straits-platen, wat de band tot een van de grootste bands ter wereld maakt. Met als onvermijdelijk gevolg een imago van zelfvoldane mannen, het zicht ontnemend op dat frisse, speelse en ook magistrale debuut.

Down To The Waterline / Water Of Love / Setting Me Up / Six Blade Knife / Southbound Again / Sultans Of Swing / In The Gallery / Wild West End / Lions