donderdag 30 augustus 2012

Genesis | The Lamb Lies Down On Broadway

Het lijkt erop dat de ambities van Genesis nog niet ver genoeg reikten toen de groep in 1974 op de proppen kwam met een conceptalbum. In de vijf jaren daarvoor had de band het publiek bewerkt met feërieke en fantasierijke progressive rock. Maar volgens de Britse muziekpers stelde de band hun publiek danig op de proef met bedachte muzikale ideeën en ingewikkelde songstructuren – de dan heersende opinie over de avontuurlijke progrock uit het begin van de jaren zeventig. Vele uitstekende progrockbands sneuvelden – voor altijd veroordeeld tot de obscuriteit. Maar niet Genesis. Na een aantal uitstekende lp’s als Nursey Cryme en Foxtrot in de definitieve bezetting – Peter Gabriel (zang, dwarsfluit), Steve Hackett (gitaar), Tony Banks (toetsen, gitaar), Michael Rutherford (bas, gitaar) en Phil Collins (drums, zang) komt de ommekeer als Peter Gabriel een serie jurken en vreemde uitdossingen in Genesis’ live-shows introduceert. Al populair in Italië en België, gaat ook thuisland Engeland door de knieën voor de combinatie van Gabriels theatrale act en de sprookjesachtige rock.
Een live-lp en Selling Engeland By The Pound verveelvuldigen de populariteit van het vijftal en wekt ook de interesse in Amerika. Bedacht en saai is Genesis dan al helemaal niet meer, maar de groep – democratisch, maar geleid door Peter Gabriel – gaat een forse stap verder met het volgende album. Door Charisma opgedragen een dubbel-lp te produceren, trekt Genesis zich terug in het landelijke Wales om te werken aan een conceptalbum waarin de ontwikkelingen van een puber in de straten van New York centraal staan.
Peter Gabriel heeft bij de rest van de band afgedwongen dat hij en hij alleen de verantwoording voor de teksten neemt, hetgeen wrevel bij de anderen wekt. Als Peter Gabriel vanwege een gecompliceerde bevalling van zijn eerste kind de aandacht verliest voor het nieuwe project komen de frustraties naar boven: Genesis is meer Gabriels onemans show dan een hechte band waarin idereen gelijk is. Ter bevestiging van de wederzijdse onvrede kondigt Gabriel aan dat hij na de volgende tournee Genesis zal verlaten. De opnamen eindigen in een hel, aldus Tony Banks. Ze leveren echter wel een oorspronkelijk meesterwerk op: The Lamb Lies Down On Broadway. Genesis heeft de naïeve sprookjeswereld verruild voor het harde straatleven van Rael, een Portoricaanse streetpunk, in de majestueuze openings- en titelsong getypeerd als Rael Imperial Aerosol Kid. In een uitermate spannend en opwindend decor vertellen Gabriel en zijn intelligente en begaafde begeleiders hun muzikale verhaal. De avonturen van Rael verbinden de uiterst dynamische en barokke mini-symfonieën met poëtische miniatuurtjes; de verhaallijn is de rode draad die de afwisselende en imposante symfonische rock samenknoopt en gitaar en toetsen perfect laat versmelten. Rael is de gids langs gemene gitaarriffs, indrukwekkende toetsenarrangementen, ragfijne gitaarmotiefjes, mistige mooggordijnen en massieve Mellotron-muren. De trip leidt langs ‘Fly On A Windshield’, ‘In The Cage’, ‘Carpet Crawlers’, ‘The Lamia’ en het drieluik ‘The Colony Of Slippermen’ – waarbij de Slipperman tijdens de aansluitende wereldtour door Gabriel wordt uitgebeeld als een gargantuesk monster met opblaasbare testikels.
Die tournee, een gigantisch wereldwijd succes, is de laatste keer dat Peter Gabriel samenwerkt met de overige Genesis-leden. Beide partijen zullen hun succes uitbouwen, maar zowel Peter Gabriel solo als Genesis met aan het roer Phil Collins heeft nimmer meer zo’n kolossaal meesterwerk en artistiek geslaagd kunstwerk geproduceerd als The Lamb Lies Down On Broadway.

The Lamb Lies Down On Broadway / Fly On A Windshield / Broadway Melody Of 1974 / Cuckoo Cocoon / In The Cage / The Grand Parade Of Lifeless Packaging / Back In N.Y.C. / Hairless Heart / Counting Time / Carpet Crawlers / The Chamber Of 32 Doors / Lilywhite Lily / The Waiting Room / Anyway / Here Comes The Supernatural Anaesthetist / The Lamia / Silent Sorrow In Empy Boats / The Colony Of Slippermen / Ravine / The Light Dies Down On Broadway / Riding The Scree / In The Rapids / It

woensdag 29 augustus 2012

Tin Spirits | Wired To Earth



Wat Wired To Earth vooral duidelijk maakt, is dat de progrock van Genesis en de hoekige wave van XTC van tweeën één zijn. Dat is een nieuwe gedachte, maar het klopt op het debuutalbum van Tin Spirits als een bus. Het kan ook verklaard worden: muziekjournalist Daniel Steinhardt heeft in zijn woonplaats Swindon een hobby-band, The Hi-Fidels en als hij zijn muzikale held Dave Gregory – van XTC – uitnodigt om te jammen, sluit de laatste zich bij de band aan. Aanvankelijk bestaat de samenwerking uit louter live-optredens alwaar de band vooral covers speelt van Genesis, King Crimson en Rush. Maar de ambities reiken hoger – Gregory is bovendien in voor een nieuw avontuur – en dus wordt er een nieuwe band opgericht: Tin Spirits. Deze band brengt in het voorjaar van 2012 het debuut Wired To Earth uit; een fenomenale debuutplaat die vooral de glorie zingt van het gitaarspel van Dave Gregory. De uitgesponnen composities bezitten een sterke intrensieke kracht, kennen sterke harmonieuze passages, maar worden vooral naar een hoger plan getild door de fantastische gitaar twin-leads van Gregory en Steinhardt. '... And Go' (8:35) kent een hemelbestormende gitaarsolo van Gregory, waarna Tin Spirits zich stort op een voortreffelijk/geniale cover van Genesis' 'Back In NYC'. Wat gevolgd wordt door het centrale stuk van Wired To Earth: 'Broken' – 13minuten pure muzikale tovenarij. Een popsong in de kern – fraaie harmonieën – wordt deze track meegesleept door een serie weergaloze gitaarsolo's: 'Broken' is simpelweg briljant. 'Breathe Shallow' (6:34) sluit met zijn XTC-hoekigheid en lyrische gitaarsolo's dit fantastische album perfect af. Tin Spirits zal niet zomaar doorbreken, daar is hun muziek te complex voor, maar het laat wel onverlet dat Wired To Earth gewoon een van de beste alternatieve gitaarrockplaten van 2012 is.


Glimmer / ...And Go / Back In NYC / Broken / Breath Shallow

dinsdag 28 augustus 2012

XTC | English Settlement

In 1975 veranderen The Helium Kidz uit Swindon in het graafschap Wiltshire hun naam in XTC. De band is dan een vijftal, maar een jaar later, na de toetreding van de klassiek geschoolde toetsenist Barry Andrews is XTC een kwartet, verder bestaande uit Andy Partridge (zang, gitaar), Colin Moulding (bas, zang) en Terry Chambers (drums). Opgepookt door de punk, en beïnvloed door The Monkees, Captain Beefheart en The New York Dolls, creëert XTC zijn eigen vorm van new wave. XTC’s sound wordt gekenmerkt door jachtige ritmes, hakkelende slaggitaren, jengelende orgeltjes en slim geconstrueerde punky popsongs. Na twee redelijk ontvangen lp’s verdwijnt toetsenist Andrews van het podium en wordt hij vervangen door gitarist Dave Gregory. De volgende plaat, Drums And Wires, levert de band met ‘Making Plans For Nigel’ een grote hit op en het eindeloze toeren begint: Japan, Australië, Amerika. Maar ondanks de niet geringe ambities bereikt XTC het grote publiek niet omdat het een image aankleeft van het slimste jongetje van de klas. Deze vermeende (boeren)slimheid frustreert de band in hoge mate en doet Andy Partridge tegenover Rolling Stone verzuchten: ‘We zijn domme boerenlullen die pretenderen slim te zijn.’ Het volgende album, Black Sea, met zijn beatleske songs, Steve Lillywhite-productie en loodzware drums is dan toch XTC’s doorbraakalbum. Die prominente drums maken voor het volgende album desondanks plaats voor Partridge’s akoestische gitaar en Gregory’s 12-snarige Rickenbacker. Ook laat de band min of meer het uitgangspunt varen dat de studio-opnamen live uitgevoerd moeten kunnen worden, waardoor het met Lillywhite-assistent Hugh Padgham opgenomen English Settlement XTC’s meest geavanceerde album tot dan toe is. Titel en hoes verwijzen naar een prehistorische krijtrotstekening in het Britse heuvellandschap en relateren indirect aan XTC’s koerswijziging: terug naar de natuur. Of zoals Andy Partridge het omschrijft: ‘Folkmuziek van de twintigste eeuw.’ Het pastorale karakter van English Settlement komt via Partridge’s akoestische gitaar evident naar voren in de prachtige singlehit ‘Senses Working Overtime’. Maar ook de karakteristieke, meezingbare XTC-sound komt op English Settlement royaal aan bod in de vorm van politiek getinte songs als ‘No Thugs In Our House’, ‘Melt The Guns’ en het geweldige ‘Ball And Chain’. Temidden van dit indrukwekkende muzikale geweld zijn het echter de gecompliceerde songs die English Settlement zijn tijdloze schoonheid verlenen. ‘Runaways’, ‘Yacht Dance’, ‘Snowman’ zijn meeslepend en schitterend, maar moeten het toch afleggen tegen oeuvrehoogtepunten ‘All Of A Sudden (It’s Too Late)’ en ‘Jason And The Argonauts’, mede waardoor English Settlement tot de beste XTC-albums moet worden gerekend. Maar tot teleurstelling van de band wordt English Settlement begin 1982 alleen in Engeland als dubbelalbum uitgebracht; de rest van de wereld moet het met een enkele lp stellen. Tot overmaat van ramp krijgt Andy Partridge op het podium een zenuwinstorting - heftige maagkrampen en levensbedreigende paniekaanvallen overvallen hem. Het is het einde van XTC als live-band, en hoewel XTC in de studio nog een aantal geweldige albums zal produceren, wordt het tijdperk ervoor en erna gemarkeerd door het grensverleggende en klassieke studio-dubbelalbum English Settlement.

Runaways / Ball And Chain / Senses Working Overtime / Jason And The Argonauts / No Thugs In Our House / Yacht Dance / All Of A Sudden (It’s Too Late) / Melt The Guns / Leisure / It’s Nearly Africa / Knuckle Down / Fly On The Wall / Down In The Cockpit / English Roundabout / Snowman

maandag 27 augustus 2012

The Cavedogs | Joy Rides For Shut-Ins

The Cavedogs: powerpop-trio uit Boston, Massachusetts. Gitaar, bas, drums en een flinke lading popliedjes met kop, staart en fantastische melodieën. Todd Spahr (gitaar, zang), Brian Stevens (bas, zang) en Mark Rivers (drums,zang) richten in 1987 The Cavedogs op. Het recept is: The Who, The Beatles, Cheap Trick. Platenlabel Enigma paart The Cavedogs aan de befaamde punkproducer Ed Stasium, die met het trio een ijzersterke debuutplaat samenstelt: Joy Rides For Shut-Ins. Het zijn zonder uitzondering aanstekelijke liedjes die gebracht worden met panache en oog voor het melodieuze detail. Pittige, krachtige drums, bas en gitaren laten zich in het gareel dringen door geweldige zangharmonieën, waardoor de drieminutenplus-liedjes een geweldige impact hebben. 'Tayter Country', 'Leave me Alone', Step Down', 'What In The World?', 'Proud Land' zijn alle geweldig, maar worden op punten verslagen door het superieure 'Bed Of Nails'. Tezamen vormen de kwaliteitsliedjes een voortreffelijk debuutalbum dat helaas niet voor de verdiende doorbraak zorgt. Er komt nog een opvolger, Soul Martini in 1992, maar het jaar daarop heft het trio The Cavedogs op. Het is een enkele reis vergetelheid.

Tayter Country / Leave Me Alone / Bed Of Nails / Proud Land / What In The World? / Right On The Nail / Step Down / Baba Ghanooj / Calm Him Down / Taking Up Space / La La La

zaterdag 11 augustus 2012

Raspberries | Side Three

In 1976 heeft Eric Carmen zijn wereldwijde hit met All By Myself. Een toepasselijke titel voor de overambitieuze Carmen die alleen op zichzelf vertrouwt. Gedurende zijn muzikale carrière heeft de gewiekste Carmen meer aandacht voor het zorgvuldig opbouwen van zijn imago dan voor zijn muzikale kwaliteiten. Zijn solo-carrière ontwikkelt zich dan ook in de richting van een bedenkelijk niveau; à la Barry Manilow. In de jaren tachtig en daarna valt rijkdom en succes hem ten deel door zijn bijdragen aan soundtracks van succesvolle films als Dirty Dancing en Footloose en omdat nota bene Celine Dion opnieuw een wereldhit heeft met All By Myself. Maar ooit was het anders. Diezelfde tomeloze ambitie maakte Eric Carmen in de begin jaren zeventig zanger, toetsenist, gitarist, componist en bandleider van een anachronistische powerpopband: Raspberries.
Raspberries werd in 1970 in Cleveland, Ohio opgericht door Eric Carmen (zang, gitaar, bas), Wally Bryson (gitaar), Jim Bonfanti (drums) en John Aleksic, die al snel vervangen zal worden door Dave Smalley (bas, slaggitaar). Met hun korte haar, gladde koppies en identieke witte pakken wijken de Raspberries sterk af van de heersende trend van lang haar en royale gezichtsbeharing. Ook muzikaal is de op de leest van The Beatles, The Beach Boys en The Left Banke geschoeide drie-minutenpop van de Raspberries nogal afwijkend van de norm van ellenlange gitaarsolo’s, keyboard-gefreak en richtingsloze prog-rock. Carmens persoonlijke visie – waarvoor hij de Raspberries als vehikel gebruikt – bezorgt de band een teenybopperstatus en trekt grote hoeveelheden meisjes naar de live-optredens. Begin 1972 komt Raspberries onder de hoede van producer en manipulator Jimmy Ienner, die de band weet onder te brengen bij Capitol Records. In 1973 heeft Raspberries twee lp’s op zijn naam staan en drie mega singlehits, maar de pers en het volwassen en lp-kopende publiek neemt de band niet serieus. Tijdens optredens met Iggy Pop en Kiss worden de bandleden uitgefloten en met eieren bekogeld. De spanningen in de band nemen toe, temeer daar Carmen zich als alleenheerser ontpopt. Hij eist van de bandleden dat ze dezelfde hooggehakte schoenen dragen als hij en verbiedt snorren, baarden en lang haar.
Het imago van op de British Invasion gebaseerde lichtgewicht-pop in combinatie met de uniforme witte kostuums gaat echter in de prullenmand als Raspberries uit het voorprogramma van de Amerikaanse tournee van The Hollies wordt geschrapt. The Hollies vatten de witte pakken en de geadopteerde Merseybeatsound op als een belediging: exit Rasberries.
Na heftige ruzies en bezinning geeft Carmen toe aan de overige bandleden; het roer gaat om. In afzondering werkt Raspberries aan een nieuwe sound die meer in overeenstemming is met de tijdgeest. Ten huize van Jimmy Ienner werkt de band aan een nieuw repertoire dat ruiger, flitsender en geënt is op de frenetieke sound van The Who en The Small Faces. Het eerste resultaat van de opnamen die onder leiding van technicus Shelly Yakus in de Record Plant studio’s in New York plaatsvinden, is de single Tonight. Tonight is een explosief nummer met heftig drumwerk waarin Carmen met soulvolle stem Steve Marriott naar de kroon steekt, en dat bovendien wordt aangedreven door soepele gitaarriffs en een pakkend refrein. Rasberries nieuwe stijl is opwindend en flashy, hetgeen bevestigd wordt door Side Three dat in augustus ’73 in de winkels ligt. De hoes van Side Three is een uiterst origineel ontwerp en heeft de vorm van een openklapbare doos frambozen. De inhoud is al even opmerkelijk want Side Three bevat een dosis hoogst energieke rock ‘n’ roll, gemodelleerd naar The Who – vooral vanwege de Keith Moon-roffels –, Free en Humble Pie. Op Side Three handhaaft Raspberries bovendien de voor de groep kenmerkende pop-sensibility wat leidt tot een aantal drieminutenplus juweeltjes. De composities zijn verdeeld over Carmen, Bryson en Smalley, wiens bijdrage Should I Wait een subtiel folkrock-nummer is met een klassiek en catchy refrein. Wally Brysons composities, waaronder Money Down, zijn verdienstelijk, maar Bryson valt het meest op door zijn vuige en strakke gitaarspel. Eric Carmens nummers vormen echter de talloze hoogtepunten van Side Three. I’m A Rocker is een rock ‘n’ roll stomper met logge gitaarriffs van Bryson, Ecstacy is een bijna perfecte popsingle evenals het machtige Tonight. Het hoogtepunt is niettemin Carmens On The Beach, een dramatisch en majestueus lied dat tegelijk melancholiek en hoopgevend is. On The Beach is niets minder dan een perfecte popsong, dat bovendien naar het eind gebracht wordt met een zeer fraai coda. Side Three is daarmee een klassieker in het powerpopgenre en Raspberries’ zoete wraak op alle criticasters.
Side Three is echter ook de plaat die een schisma teweegbrengt. Openlijke ruzie’s en tegenvallende verkopen doet Raspberries uiteenvallen, alleen Carmen en Bryson blijven over. In een nieuwe samenstelling maakt Raspberries nog het ironisch getitelde en fraaie Starting Over, maar dan, in juni 1975, is de verwijdering tussen Carmen en Bryson definitief. Rasberries maakte vier uitstekende platen en leverde een cruciale bijdrage in het definiëren van het powerpopgenre. Samen met Big Star, Flamin’ Groovies en Badfinger behoort Raspberries tot de canon van de powerpop.

Tonight / Last Dance / Making It Easy / Hard To Get Over A Heartbreak / I’m A Rocker / Should I Wait / Ecstacy / Money Down

vrijdag 10 augustus 2012

The Small Faces | Ogden’s Nut Gone Flake

Al halverwege de jaren zestig zijn de mods van The Small Faces zeer succesvol. Afkomstig uit het Oost-Londense Eastend – en dus nadrukkelijk working class – hebben Steve Marriott, Ronnie Lane, Ian McLagan en Kenny Jones in de jaren 65-67 een achttal singlehits en twee lp’s op de markt gebracht. Maar als de Britse bleekneusjes geestverruimde drugs ontdekken – en door hun nieuwe manager Andrew Loog Oldham worden opgejaagd – beraadt het kwartet zich op iets nieuws, iets wilds, iets geks. Tijdens psychedelische boottochtjes over de Thames ontstaat het idee voor een soort van Cockney-conceptalbum. In de eerste vijf maanden van 1968 werken The Small Faces aan hun Sgt. Pepper, en ze triomferen, alleszins. Fragiel verpakt in een uitvergroot tabaksblik – een directe marihuana-verwijzing – maakt Ogden’s Nut Gone Flake zijn bedoelingen gelijk duidelijk: gekte, puberaal gedoe en geniale muzikaliteit. Marriott, de zanger met de immense strot, en bassist en multi-instrumentalist Lane zijn de componisten van The Small Faces, terwijl McLagans orgelspel Amerikaanse rhythm & blues de groep binnenhaalt en Jones voor een stevige ritmische ruggengraat zorgt. De majestueuze instrumentale opener ‘Ogden’s Nut Gone Flake’ gaat naadloos over in een waar sixties hoogtepunt: ‘Afterglow’. De vier Small Faces jagen elkaar na in geestverruimende songs waarin mellotrons, zoemende orgels en onderwatergitaren domineren en alles en iedereen elkaar ontmoet in de afsluiter van kant een: ‘Lazy Sunday’ – in mei '68 een nummer 1-hit in de Top 40. Op kant twee begeven The Small Faces zich in een aan Alice’s Wonderland parallelle wereld, maar hier in de geflipte wereld van de dolgedraaide mods is het Happiness Stan die op zoek gaat naar de verdwijnende volle maan. Deze wondere wereld wordt bevolkt door de knotsgekke vertelstem van acteur Stanley Unwin die zich omgeeft met harp, glockenspiel, klavecimbel, strijkers en achterwaarts afgespeelde gitaren. Toch klinkt de swingende Small Faces-sound, met McLagans prominente Hammond, er stevig doorheen, zoals in ‘Rollin’ Over’. De Happines Stan-suite is zowel in zijn lulligheid als avontuurlijkheid typisch Britse humor op muziek gezet – onder invloed van een fikse dosis LSD. Maar typisch Brits of niet, Ogden’s Nut Gone Flake is een prachtig voorbeeld van hoe de popmuziek zich aan het eind van de jaren zestig ontwikkelt. De ronde hoes is dan ook een fraaie afspiegeling van de muzikale vernieuwingsdrang van de eens bleke bekjes van The Small Faces. Al verschijnt in 1989 Ogden’s Nut Gone Flake in de definitieve vorm: de cd verpakt in een echt tabaksblik.

Ogden’s Nut Gone Flake / Afterglow / Long Ago And Worlds Apart / Rene / Song Of A Baker / Lazy Sunday / Happiness Stan / Rollin’ Over / The Hungry Intruder / The Journey / Mad John / Happy Days Toy Town

donderdag 9 augustus 2012

PJ Harvey | To Bring You My Love



PJ Harvey is een band, zo benadrukt Polly Jean Harvey, maar na twee opvallende albums stuurt Harvey haar beknellende band de deur uit. PJ Harvey is nu Polly Jean Harvey; PJ Harvey gaat in 1994 op het solopad het avontuur tegemoet. Het eigenzinnige talent van de Britse vrouw bracht haar al ver. Haar debuut Dry werd uitstekend ontvangen in binnen- en buitenland; het bracht haar in 1992 zelfs op Pinkpop. Vervolgens kwam ze onder de vleugels van het U2-management en tekende ze bij Island, waarna het debuut voor dat label, Rid Of Me, door niemand minder dan Steve Albini werd geproduceerd. In de maanden september en oktober van 1994 betrekt Harvey de Townhouse Three-studio in Battersea, Zuid-Londen met producer Flood, gitarist John Parish en bassist, toetsenist en Bad Seed Mick Harvey. Zelf ontfermt Polly Harvey zich over gitaar, piano en orgel. Als To Bring You My Love in februari 1995 verschijnt, blijkt dat Harvey afstand heeft gedaan van haar vorige zelf. De hoes – vrij naar de dode Ophelia van de prerafaëlitische schilder John Everett Millais – laat een transformatie zien van veelbelovend rockmeisje naar excentriek uitgedoste femme fatale. Ook muzikaal en inhoudelijk boort Polly Harvey nieuwe gronden aan. Op To Bring You My Love ruilt PJ Harvey de thematiek van liefde, relaties en seksualiteit in voor grootsere onderwerpen als God, de duivel, het zwakke vlees en het bloed dat vloeit. Het persoonlijke ingeruild voor het metaforische. Muzikaal klinkt Polly Harvey rechtstreeks in het verlengde van Patti Smith en Nick Cave. ‘To Bring You My Love’, ‘Teclo’ en ‘The Dancer’ zijn dreigende songs over schuld en boete die een intense en rauwe kracht uitstralen, terwijl een log bluesmonster als ‘Long Snake Moan’ het wilde wijf in Harvey naar boven haalt. De soundscapes van Flood klinken dreigend, het orgelspel van zowel Polly als Mick Harvey onheilszwanger. ‘C’mon Billy’ en ‘Down By The Water’ worden bovendien nog eens fraai opgeluisterd door weelderige strijkers. Polly Jean Harvey is op To Bring You My Love confronterend en uitdagend, maar ondanks haar voodoo-vocalen en onderkoelde woede klinkt de universele en opofferende liefde duidelijk door, zoals ze ten overvloede bewijst in het prachtige ‘Send His Love To Me’. Het vervolmaakt dit ware jaren negentig-document.


To Bring You My Love / Meet Ze Monsta / Working For The Man / C’mon Billy / Teclo / Long Snake Moan / Down By The Water / I Think I’m A Mother / Send His Love To Me / The Dancer

woensdag 8 augustus 2012

Motorpsycho | The International Tussler Society

Tien jaar na het debuut The Tussler – Original Motion Picture Soundtrack, de soundtrack van een fictionele spaghetti western, verschijnt in 2004 The Internattional Tussler Society. Een waanzinnig sterke kruising tussen Westcoast-, country- en southern rock, gemaakt door een illuster trio: Charlie Bob Bent, Duellin' Flint Gebhardt en Snakebite Ryan. Zij weten zich gesteund door Barrie 'Space' Hillen op piano en orgel, K.K. Karlsen op pedal steel en de drummers Ringo 'Fire' Karlsen en Chickenshakin' Lolly Hanks Jr. En hoewel het gezelschap onversneden, rammelende, zwalkende americana brengt, verschuilen zich achter de alter ego's de Noren van Motorpsycho. Een verrassende en meesterlijke zet.
Motorpsycho wordt in 1989 opgericht in Trondheim en ontleent, net als bijvoorbeeld Mudhoney, zijn naam aan een Russ Meyer-speelfilm. Aanvankelijk richt Motorpsycho zich op grunge, noiserock, metal en jazz. Hiermee brengen de drie grillige Noren, waaraan toegevoegd noise-specialist Deathprod, hun publiek danig in verwarring. Het maakt ze overigens ook tot de culthelden van de indierock en bezorgt ze een stevige following in Nederland. Vanaf Let Them Eat Cake (2000) zet Motorpsycho, dan weer een trio met Bent Saether, Hans Magnus Ryan en Gebhardt Haakon, de volgers opnieuw op het verkeerde been door strijkers, Westcoast en southern rock in hun indiesound te incorporeren. Het levert vervolgens met Phanerothyme (2001) en It's A Love Cult (2002) nog meer prachtige albums op – en leidt uiteindelijk tot de Cosmic American Music van The International Tussler Society. Hierop draagt Motorpsycho aanwijsbaar zijn liefde uit voor seventies bands als The Byrds, Crosby, Stills & Nash, Quicksilver Messenger Service, The Grateful Dead, New Riders Of The Purple Sage, The Outlaws en The Allman Brothers. 'That Ol' White Line' is dan ook pure, onversneden C,S&N; 'Laila Lou' herinnert sterk aan de country van The Byrds; 'Shitbox Ford' knipoogt naar de bluegrass van The Nitty Gritty Dirt Band; 'The West Ain't What It Used To Be' en 'The Skies Are Full Of ...Wine' klinken als vintage Allman Brothers Band compleet met hemelse gitaarsolo en de kenmerkende dubbele drums. The Internattional Tussler Society sluit af met het prachtige 'Cassie (Call On Me)' dat is opgedragen aan Cassie Gaines, de achtergrondzangeres van Lynyrd Skynyrd die bij de vliegramp in 1977 omkwam.
Motorpsycho verrast velen met dit verbluffende staaltje neo-countryrock uit onverwachte hoek, dat niet alleen ouderwetse genres eer betoont maar ook nog eens van niet geringe kwaliteit is. The Internattional Tussler Society is in 2004 vooralsnog Motorpsycho's laatste rootsplaat; met een enorme toewijding en productiviteit storten de Noren zich weer op jazz, metal en indierock.

Highway Zen / That Ol' White Line / The West Ain't What It Used To Be / September / Satan's Favorite Son / Laila Lou / Back In Your Bed / When We Were One / Shitbox Ford / Morning Rain / The Skies Are Full Of ...Wine? / Cassie (Call On Me)

dinsdag 7 augustus 2012

Weird Dreams | Choreography



Hebben we met de release van Weird Dreams' debuutplaat te maken met een indie-hype? Ik zou zeggen van wel, al wordt de soep in Nederland minder heet gegeten dan ze in Engeland wordt opgediend. Laten we Choreography op zichzelf beschouwen en vaststellen dat de vier jonge Londenaren van Weird Dreams ferm over de frêle schouder kijken en aldus teruggrijpen op de geschiedenis van de popmuziek: The Beach Boys, The Church, The Smiths, The Jesus & Mary Chain, Ride. Dat betekent atmosferische pop met wuivende, jengelende gitaren, harmoniezang en bubblegum-feedback. Weird Dreams is aldus een heerlijk gruizig popwerkje met een sterk retro-karakter en een evidente afkeer van opportunistisch modernisme. Liever verdwalen de vier – zang, twee keer gitaar, bas en drums – in mistige gitaarflarden, ijle samenzang en obscure postpunk. Choreography telt twaalf pittige, en tegelijk zweverige gitaarliedjes, die tezamen een heerlijke zomerse soundtrack vormen. Liedjes uit het geheel tillen zou de andere tekort doen, en dus: alle twaalf goed. Choreography is een opmerkelijk, flonkerend, ja, schitterend debuut , dat veel vertrouwen geeft in de toekomst van de britpop.


Vague Hotel / Hurt So Bad / Holding Nails / Faceless / Little Girl / Suburban Coated Creatures / 666.66 / River Of The Damned / Velvet Morning / Summer Black / Michael / Choreography

maandag 6 augustus 2012

Stalk-Forrest Group | The Elektra Recordings

Soft White Underbelly is een groep motorrijders en Grateful Dead-fans van Long Island, New York. Onder leiding van gitarist Donald Roeser maken ze psychedelische jamrock. De band raakt bevriend met de filosofen annex journalisten Sandy Pearlman en Richard Meltzer. Pearlman weet Soft White Underbelly in 1968 onder te brengen bij Elektra, maar als de te solistische zanger wordt vervanger door roadie Eric Bloom taant de belangstelling van Elektra’s Jac Holtzman. De nieuwe bandnaam wordt eerst Oaxaca en dan Stalk-Forrest Group en onder die naam neemt de band voorjaar 1970 hun debuutalbum op in Los Angeles. Maar het enige wat van de lp verschijnt is de single ‘What Is Quicksand?’; Elektra laat het album onuitgebracht op de plank liggen. De band keert terug naar de kroegen van Long Island en wacht op hun volgende kans. Die komt als de groep zijn naam wijzigt in Blue Öyster Cult en voor CBS hun debuutplaat in 1972 mag uitbrengen. De opnamen van de Stalk-Forrest Group blijven decennialang op de plank liggen, totdat Rhino ze in 2001 openbaart. Te horen is dan ijzersterke, heavy Westcoast psychedelica met een donkere orgelsound en vooral messcherp gitaarspel van ‘Buck Dharma’ Roeser.

What is Quicksand? / I’m On The Lamb / Gil Blanco County / Donovan’s Monkey / Ragamuffin Dumplin’ / Curse Of The Hidden Mirrors / Arthur Comics / A Fact About Sneakers / St. Cecilia

zondag 5 augustus 2012

The Pandoras | Stop Pretending

Feministisch en feminien, grofgebekt en luidruchtig, maar ook charmant, sexy en op het podium slechts gekleed in een bikini: Paula Pierce. Vanaf eind jaren zeventig is Paula Pierce gitarist in Los Angeles-bands als The Rage, Direct Hits en Action Now, maar in 1983 richt de 23-jarige Pierce haar eigen band op: The Pandoras. Aangestoken door het garagerock-virus is Pierce de compromisloze psychedelische punkrocker die met maniakale stem en haar vintage Vox-gitaar de concertzalen van Hollywood en Sunset Boulevard in vuur en vlam zet. Aan haar zijde heeft zij een trio vervaarlijke en uitdagende meiden: Gwynne Kelly (orgel), Casey Gomez (drums) en Debby Mendy (bas) en later Bambi Conway. De ruige sound, gebaseerd op The Shadows Of Knight, The Chocolate Watchband en The Standells, trekt al snel de aandacht van eerst het Moxy-label en later garagepunk-supremo Greg Shaw. Voor de eerste nemen The Pandoras hun debuutsingle op; voor de tweede hun ultraruige debuutplaat It’s About Time. Maar dan ontstaat er onenigheid over de muzikale richting waardoor de despotische Pierce de overige drie uit The Pandoras flikkert. De resterende drie willen doorgaan als The Pandoras, maar Paula Pierce brengt doodleuk met haar nieuwe Pandoras in 1985 de geweldige Voxx-single ‘Hot Generation’ uit. Met de 17-jarige Melanie Vammen (orgel), Karen Blankfeld (drums) en later Kim Shattuck (bas) gaan The Pandoras uitgebreid toeren en verschijnen ze op de lokale tv. Voor Rhino Records nemen ze dan voor $ 3.500 hun tweede lp op. Producer Bill Inglot reist met de band door Los Angeles om elke keer in een niet-bezette en dus goedkope studio op te nemen. Niettemin is Stop Pretending een zeer consistente rockplaat; een monster van een rockplaat. Stop Pretending is een feest van fuzz, Farfisa en Vox-gitaren; twaalf rammeiende rockers, door het viertal gebracht met tomeloze energie en bijbehorend primitivisme. De elf Pierce-composities zijn bijna alle voorzien van klassieke garagepunkriffs, zoals de kunstig van The Kinks geleende gitaarrif in het prachtige ‘In And Out Of My Life (In A Day)’, ‘You’re All Talk’ met de staccato-Outsiders-gitaarriff en garagerock-nuggets als ‘You Don’t Satisfy’ en ‘The Way It’s Gonna Be’ ‘That’s Your Way Out’ van het vorige album wordt nog even dunnetjes – maar wel scheurend en fel – overgedaan, terwijl The Pandoras in het heerlijk jengelende Byrdsy ‘Stop Pretending’ even de gaspedaal loslaten. Het vervolmaakt de klassieke neo-garageplaat die Stop Pretending is. Muzikale meningsverschillen blazen opnieuw The Pandoras op; Vammen en Shattuck gaan verder met The Muffs, Paula Pierce richt wederom een nieuwe Pandoras op. Maar The Pandoras zijn geen lang leven beschoren, want op 10 augustus 1991 overlijdt de 31-jarige Paula Pierce zeer plotseling aan de gevolgen van een aneurysma.

In And Out Of My Life (In A Day) / I Didn’t Cry / Anyone But You / You’re All Talk / That’s Your Way Out / You Don’t Satisfy / Let’s Do Right / I’m Your Girl / The Way It’s Gonna Be / Stop Pretending / Ain’t Got No Soul / It Felt Alright

zaterdag 4 augustus 2012

Fat Mattress | Fat Mattress

The Lovin' Kind is in 1966 een bandje uit Folkstone, in het zuidoosten van Engeland, dat een aantal popsingletjes zonder succes uitbrengt. De gitarist in de band heeft echter meer ambities en trekt naar Londen, waar hij een Amerikaanse gitarist ontmoet die hem uitnodigt bassist in zijn band te worden. Aldus wordt Noel Redding bassist in The Jimi Hendrix Experience. Later, in 1968 na een Amerikaanse tournee met Hendrix, keert Redding terug naar zijn maten in Folkstone – die zich dan verhuren als begeleiders van Cat Stevens en Engelbert Humperdinck – om een band op te richten: Fat Mattress. In tien dagen tijd neemt de band het zelfgetitelde album op, dat door Hendrix-manager Chas Chandler wordt ondergebracht bij Polydor (en in Amerika bij Atco). Het is een magnifiek pastoraal album dat de Britse progressieve folkrock van Spooky Tooth en Traffic verbindt met de Westcoast-psychedelica van Moby Grape. Dromerige, zweverige rocksongs als 'I Don't Mind', 'Mr. Moonshine', 'She Came In The Morning' en 'How Can I Live?' zijn meesterlijke combinaties van Britse en Amerikaanse pastorale psychedelica. En er is ook een hit: 'Magic Forest' haalt zelfs in 1969 de Nederlandse top-20. Een intensieve tournee door Amerika en Reddings dubbelfunctie is teveel voor Fat Mattress. De oorspronkelijke versie van Fat Mattress valt dan uiteen, maar laat wel een prachtig landelijk-psychedelisch album na.

All Night drinker / I Don't Mind / Bright New Way / Petrol Pump Assistant / Mr. Moonshine / Magic Forest / She Came In The Morning / Everything's Blue / Walking Through A Garden / How Can I Live?