zaterdag 31 augustus 2013

The Sneetches | Slow

In retrospect – de release van Slow is ruim 20 jaar geleden – is het eenvoudig vast te stellen dat The Sneetches de obscuriteit niet ontstegen zijn. The Sneetches, met hun repertoire van drie reguliere platen, zijn daarmee onbekend, onbemind en zeker obscuur. En dat is feitelijk nogal onbegrijpelijk; The Sneetches passen in een traditie waarin schoonheid werd gepoogd te vatten in tijdloze popmuziek. Het is een lange lijn van halverwege de jaren zestig naar waar The Sneetches zich aan het eind van de jaren tachtig bevonden: The Beatles, The Byrds, The Beau Brummels, The Zombies, The Lovin’ Spoonful, Big Star, The Rain Parade en vele anderen. The Sneetches gebruikten een recept van jaren zestig Anglo/Amerikaanse pop, verrijkten dat met de technische verworvenheden van de navolgende decennia en bereidden aldus een uiterst smaakvolle dis van klassieke rockmuziek op basis van schitterende vocale arrangementen, orkestrale finesse en een ultiem popgevoel.
Moderniteiten mogen niet van The Sneetches verwacht worden; de blik is strak naar achteren gericht, ook al was dat in de Amerikaanse underground-scene van de jaren tachtig – pré-grunge – cool en paradoxaal genoeg eh, modern. De alternatieve popmuziek beleefde een ware renaissance; psychedelische rock en flowerpower-pop bleken idiomen die werden herbezocht door talloze talentvolle bands. En vanzelfsprekend zijn The Sneetches één van die talentvolle – en obscure – bands.
The Sneetches zijn nog een trio, bestaande uit zanger Mike Levy, gitarist en songschrijver Matt Carges en drummer Daniel Swan, als hun eerste reguliere lp, Sometimes That’s All We Have, naast een Amerikaanse release uitgebracht wordt op het fameuze Creation label van Alan McGee. De fijnzinnige antenne van McGee blijkt weer eens feilloos te werken; met The Sneetches haalt McGee een band binnen die uitstekend in de Creation-stal past. Sometimes That’s All We Have is een fijnzinnige plaat boordevol psychedelische softpop die meer dan eens doet denken aan Simon & Garfunkel. Levy en Carges zijn zich dat ten volle bewust en hebben dan ook het heilige voornemen om de opvolger meer gewicht te geven en de diepte en duisternis op te zoeken. Eén van deze wensen wordt vervuld als de naar San Francisco geëmigreerde Brit en ex-Stingrays-bassist Alec Paleo tot The Sneetches toetreedt. In zijn bagage torst Paleo zijn garagerockverleden en zijn uitputtende Zombies platenverzameling met zich mee. Het blijkt de bite te zijn die The Sneetches nodig hebben; de sound wordt logger, spannender en psychedelischer. Deze extra dimensie nemen The Sneetches in de winter van ‘89/’90 mee de Soma Sync Studios in. Maar de nadruk komt te liggen op de serie uitmuntende composities van Levy en Carges die, van majesteitelijke arrangementen voorzien, de ware groei van The Sneetches laten zien. Het fundament van de Britse ritmesectie is strak en stevig en vormt een effectief contrast met de schitterende harmonievocalen van Mike Levy en Matt Carges, wier meerstemmige zang dan ook regelmatig voor kippenvel zorgt. In 'Heloise' wordt de stuwende begeleiding – opgesierd met repetitieve drumpatronen en swingende conga’s – verfraaid door zwierige gitaarmotieven en een rollende Hammond, maar is de hoofdrol toch weggelegd voor de vocalen van Levy en Carges die zinderen in de hete zon: Falling down / Falling down in the sun. Gedreven door een fascinatie voor de orkestrale en psychedelische pop van de sixties en telkens de vraag opwerpend welke klassieke referentie nu weer verstopt zit in de volgende voorbijkomende song, dwingen The Sneetches respect af met hun ultrafraaie retrorock. Het zwevende vermogen is groot in songs als 'Crystal Ball' en 'Broke Up In My Hands' – met zijn hemelse refrein broke up in my hands / a fragile flower – alwaar The Sneetches herinneren aan zowel The Zombies, The Association, The Lovin’ Spoonful als aan The Left Banke. De laatste laten The Sneetches letterlijk herleven door een fraaie en authentieke cover van 'She May Call You Up Tonight'. Maar de hoofdrol op Slow is toch wel weggelegd voor het razendknappe 'How Does It Feel'. Dit pièce de résistance van The Sneetches met zijn peilloze diepgang en onwaarschijnlijke fraaie chorale coda is letterlijk schoonheid gevat in 24-karaats popmuziek. Slow is daarmee een hoogtepunt in de neo-psychedelische popmuziek van de jaren tachtig, maar blijft eveneens vooralsnog onbekend, onbemind, obscuur én neo-klassiek. The Sneetches maken nog één plaat en daarna is de koek op. Songschrijver Matt Carges zei het al in 1990: ‘Over tien jaar liggen we in de uitverkoopbakken.’ Het is triest maar waar, ook al bewijst Slow het ongelijk van de wereld.

Things We’ll Never See / Over ‘Round Each Other / Heloise / Broke Up In My Hands / Crystal Ball / What’s In Your Mind / Voice In My Head / Wish You Would / Let Us Go / She May Call You Up Tonight


donderdag 29 augustus 2013

The Beau Brummels | Triangle

Het is nog maar 1967, de popmuziek staat in de kinderschoenen, en The Beau Brummels zijn reeds toe aan hun tweede carrière. Al een jaar na hun oprichting in 1964 hadden The Beau Brummels, dan een vijftal, een trits nationale hits waarvan het Beatleske 'Laugh, Laugh' de grootste was. De Britse popmuziek – onder aanvoering van The Beatles, The Searchers en The Yardbirds – heeft dan, in 1965, vaste voet gekregen op Californische bodem. The Beau Brummels, vernoemd naar een 19e eeuwse Britse zot, krijgen volop ondersteuning van Tom Danahue van Autumn Records, een platenlabel uit San Francisco en een zwarte discjockey, genaamd Sylvester Stewart, oftewel Sly Stone. Stewart produceert zelfs de eerste twee succesvolle lp’s van de band. The Beau Brummels treden op in tv-shows, worden geportretteerd in The Flintstones en doorkruisen Amerika van oost naar west. The Beau Brummels zijn hot. Maar dan gaat Autum Records failliet en worden alle banden van onuitgebrachte opnamen overgedragen aan een obscuur label. En dat zou, anno 1966, het einde van het verhaal zijn: exit Beau Brummels. Maar dat bleek nog maar het begin te zijn.
De band, gereduceerd tot trio, sluit zich op in een studio en oefent en experimenteert met nieuwe muziekvormen. Binnen de tijspanne van een jaar evolueren The Beau Brummels van Amerikaanse copycats van de British Invasion-sound naar enigmatische en oorspronkelijke folkrockers. The Beau Brummels vinden op Triangle een nieuw genre uit. Zoals het trio – Ron Elliott (op de hoes van Triangle met één t), Sal Valentino en Ron Meagher – folk, country, music hall en embryonale psychedelica weet te mengen tot een nouveauté nooit eerder vertoond, is ronduit fascinerend, adembenemend zelfs. Op Triangle boren The Beau Brumels nieuwe gronden aan die vast verankerd zullen blijven in de popmuziek van de toekomst, let wel, geredeneerd vanuit 1967, het jaar van verschijnen van het fabuleuze Triangle.
De trio-bezetting is geen beperking; door de arrangementen van Ron Elliott, de op zichzelf toegesneden vocale arrangementen van zanger extra-ordinaire Sal Valentino en de voor die tijd volle en heldere productie van Lenny Waronker had Triangle door een grotere bezetting gemaakt kunnen zijn en ja, zelfs tien jaar later opgenomen kunnen zijn. Triangle is dan ook een uitnemend voorbeeld van het ten volle benutten van de aanwezige studiotechnieken anno 1967. In die zin kan Triangle in retrospect dan ook beschouwd worden als een state of the art kunstwerk; zijn tijd op dat moment ver vooruit, avantgardistisch in zijn majestueuze eenvoud. De basis is akoestische softrock; droog en subtiel baswerk, shuffelende drums, akoestische gitaren in alle soorten en bovenal de dramatische, vibrerende en duistere stem van unicum Sal Valentino. Unicum, want weinigen bezitten de zeggingskracht en verbeelding die gegenereerd wordt door de hemelse stembanden van de tovenaar uit San Francisco. De strijkers, banjo’s en het klavecimbel van Van Dyke Parks vervolmaken het klankbeeld en zetten kracht bij aan de compacte, maar o zo rijke composities. De elf nummers komen zelden boven de drie minuten – de speelduur van Triangle is nog geen half uur –, maar dat is geen bezwaar want in die beperkte speelruimte ontvouwt zich een volledig universum waarin blinde schilders, zwaar wegende hamers, tijdbewakers en fluwelen wolven figureren. Naast de melodieuze en tegelijk melancholieke composities van Ron Elliott zijn er in de vorm van 'Nine Pound Hammer' en 'Old Kentucky Home' covers opgenomen van respectievelijk Merl Travis (of althans in diens arrangement) en Randy Newman. Maar het zijn vooral Elliotts 'Only Dreaming Now' (met prachtige strijkers), 'Painter Of Women' en 'The Wolf Of Velvet Fortune' die, voorzien van Valentino’s sensitieve en tegelijk macho stemgeluid, Triangle tot een revolutionaire plaat maken. Met Triangle wordt geschiedenis geschreven, folkrock is een feit.
De studioband die The Beau Brummels dan zijn, slinkt verder tot het duo Elliott/Valentino. In die samenstelling wordt het uitstekende countryrock-album Bradley’s Barn gemaakt. Dan scheiden de wegen van Elliott en Valentino zich. Ron Elliott maakt vervolgens een legendarische solo-lp, The Candlestickmaker en richt de groep Pan op die verdienstelijk debuteert met het gelijknamige album. Valentino ondertussen verliest zich in drugs en gaat deel uitmaken van de hippieband Stoneground. En dan, in 1974 komen de wegen weer samen. Na een live optreden besluiten alle oorspronkelijke Beau Brummels een comebackplaat op te nemen. Zo geschiedt. In 1975 verschijnt het gelijknamige en vijfde album van The Beau Brummels. Een uitstekende plaat, opgetrokken uit subtiele countryrock en een meer dan waardig slotakkoord.

Are You Happy? / Only Dreaming Now / Painter Of Women / The Keeper Of Time / It Won’t Get Better / Nine Pound hammer / Magic Hollow / And I’ve Seen Her / Triangle / The Wolf Of Velvet Fortune / Old Kentucky Home



dinsdag 27 augustus 2013

The Groundhogs | Split

The Groundhogs staan garant voor eersteklas moddervette bluesrock. Het trio onder leiding van supergitarist Tony 'TS' McPhee maakt vanaf het begin van de jaren zeventig vanuit het hippe Londen – waar psychedelica en progrock de boventoon voeren – een serie geweldige bluesrockalbums. Spetterende witte gitaarblues, altijd afgetopt – als slagroom op de cake – met het vuurspuwende gitaarwerk van McPhee. Oorsplijtende solo's, knetterende riffs en een overdaad aan wah-wah kenmerken de bluesy boogierock van de aardvarkens. Hoewel puur Brits – McPhee tripte op Earl Grey – is de verwantschap met Amerikaanse bands als ZZ Top en Mountain opvallend en de stap naar southern rock niet zo groot. Split uit 1971 is met zijn orgiastische gitaarvuurwerk – en de schitterende akoestische countryblues 'Groundhog' – een waar carrièrehoogtepunt.

Split-Part 1 / Split-Part 2 / Split-Part 3 / Split-Part 4 / Cherry Red / A Year In The Life / Junkman / Groundhog

maandag 26 augustus 2013

Monster Magnet | Dopes To Infinity

Neo-hippie en grootverbruiker van allerhande drugs, Dave Wyndorf wil niet zo erg deugen in zijn jeugdjaren. Kind van de suburb, exponent van de trash-cultuur, maar bovenal fanatiek liefhebber van heavy psychedelische rock. Wyndorf en zijn maten uit Red Bank, New Jersey verafgoden de ouderwetse geestverruimende rock van MC5, Black Sabbath en Hawkwind – retro-dopeheads dus – maar krijgen het tij mee als Seattle en de grunge-rock de muziekwereld domineren. Dan is er ook plaats voor Monster Magnets vette hallucinogene riffs en eindeloze spacy gitaarsolo’s. Na een aantal jaren van pillenslikken, dope roken en gerommel in de marge weten Dave Wyndorf (zang, gitaar), John McBain (gitaar), Joe Calandra (bas) en Jon Kleiman (bas) in een vlaag van gezond verstand een platendeal te scoren. Op indie-label Caroline verschijnt in 1991 Spine Of God, op major A&M de opvolger Superjudge. Superjudge, gemaakt met nieuwe gitarist Ed Mundell, is een loeizware acid-rockplaat, maar lijdt onder een modderige productie. Die is een stuk beter op Monster Magnets derde, Dopes To Infinity, die Dave Wyndorf en zijn personeel – de baas duldt tegen- noch inspraak – opnemen in de New Yorkse, what’s in a name, The Magic Shop. De thuis met akoestische gitaar en bongo’s gecomponeerde songs worden in de studio omgezet in nucleaire powerrock. Paradoxaal genoeg klinken de metalriffs en bombastgitaren opvallend helder in Wyndorfs eigen productie. Nieuw in Monster Magnets geluid zijn mellotron, theremin en orgel, wat zelfs, o wonder, niet eens ten koste gaat van de transparantie. Opener ‘Dopes To Infinity’ laat aan duidelijkheid niets te wensen over: pure Hawkwind-acid-rock en Sabbath-riffs. Opnieuw is Wyndorf – door de té lekkere paddenstoelen – in hogere sferen en zingt hij in ‘All Friends And Kingdom Come’ letterlijk over mushroom clouds in my head. Logisch dat de teksten gaan over supernova’s, interplanetaire ruimten, exploderende hersenpannen en natuurlijk naakte chicks. De gespierde metalriffs zijn overweldigend in ijzersterke songs als ‘Negasonic Teenage Warhead’, ‘Look Through Your Orb For The Warning’ en ‘King Of Mars’ en worden nog eens verfraaid door mellotron, wah-wah, fuzz-gitaar en tonnen feedback. Dopes To Infinity is een super heavy trip, waarvan nagenoeg alle liedjes geteisterd worden door – fantastische – aardeverschroeiende gitaarstormen. Het prachtige breekbare ‘Dead Christmas’ is de relativerende factor die Dopes To Infinity alleen nog maar beter maakt. Maar ondanks de gespierde kwaliteit moet Dave Wyndorf nog even wachten op de doorbraak; die komt in 1998 met Powertrip.

Dopes To Infinity / Negasonic Teenage Warhead / Look To Your Orb For The Warning / All Friends And Kingdom Come / Ego, The Living Planet / Blow ‘Em Off / Third Alternative / I Control, I Fly / King Of Mars / Dead Christmas / Theme From “Masterburner” / Vertigo

zaterdag 24 augustus 2013

Carol Of Harvest | Carol Of Harvest

A song of the good green grass / A song no more of the city streets / A song of the farms / A song of the soil of the fields. De inspiratie komt van de 19e eeuwse Amerikaanse dichter Walt Whitman; de context is het hippie-Duitsland van de jaren zeventig: Atomkraft? Nein Danke. The Ramones en The Sex Pistols hebben de boel al flink opgeschud, maar niet in Nürnberg, West-Duitsland, blijkens het debuutalbum van Carol Of Harvest. Gitarist en componist Axel Schmierer besluit een met een clubje mede-scholieren en vrienden een band op te richten; de 16-jarige Beate Krause vinden ze bereid de zangeres te worden van hun band. Ondanks hun totale onervarenheid en amateurisme is het piepkleine Brutkasten-label geïnteresseerd in Carol Of Harvest. In 1978 nemen de vijf jongelingen een plaat op die de grootsheid van Fairport Convention, Genesis en King Crimson in zich verenigt. Het zelfgetitelde Carol Of Harvest is in 1978, in weerwil van de punk-overweldiging, een oase van pastorale pracht waarin moog en mellotron voor sfeer zorgen en Schmierers gitaarsolo's voor pure extase. Carol Of Harvest bevat maar vijf songs, maar wordt derhalve wel overheerst door de uitgesponnen tracks die wegwieken op de vleugels van engelen. Zowel 'Put On Your Nightcap' (16 minuten) op kant 1 als 'Somewhere At The End Of Our Rainbow' en 'Try A Little Bit' op kant 2 zijn schoolvoorbeelden van feërieke prog in optima forma: zwevend, pastoraal en afgetopt met werkelijk fenomenale, ongeëvenaarde gitaarsolo's van Axel Schmierer.
Tweehonderd exemplaren zijn er in 1978 geperst van Carol Of Harvest, welke zonder uitzondering door de vergetelheid zijn opgeslokt. De band deed nog een paar optredens, maar vanwege het gebrek aan belangstelling richtten de bandleden zich op een ander leven, zich toentertijd niet realiserend dat hun album beschouwd zou worden als de Heilige Graal van de jaren zeventig progressive folk.

Put On Your Nightcap / You And Me / Somewhere At The End Of Our Rainbow / Treary Eyes / Try A Little Bit


vrijdag 23 augustus 2013

Neighb’rhood Childr’n | Neighb’rhood Childr’n

The Navarros is een collegeband uit Phoenix, Oregon, die onder invloed van de opkomende psychedelische San Francisco-sound zijn naam verandert in Neighb’rhood Childr’n. Maar niet alleen dat: bezettingswijzigingen, hippe kleren en acid-rock zetten de band neer als een boeiende variant op Jefferson Airplane. De manager van de band brengt de groep naar Californië – en naar Leo de Gar Kuka’s Golden State Recorders in San Francisco. Verspreid over 1967 en 1968 nemen de Neighb’rhood Childr’n daar hun debuut op. Het gelijknamige en enige album van Neighb’rhood Childr’n is een heavy psychedelische lp die steunt op fuzzgitaren, Ryan Hoffmans jengelende orgel en de wisselende zang van Hoffman en gitarist Rick Bolz. Het levert een gevarieerd en boeiend album op, met ‘Patterns’ als meest sprekende voorbeeld van de duistere, trippy sound van het viertal. Een veranderde geloofsovertuiging en een naamswijziging naar White Horse betekent in 1969 het einde van de Neighb’rhood Childr’n.

Feeling Zero / Long Years In Space / Up Down Turn Around World / Changes Brought To Me / Please Leave Me Alone / Hobbit’s Dream / Chocolate Angel / Patterns / Happy Child / Happy World Of Captain K / She’s Got No Identification / Over The Rainbow

woensdag 21 augustus 2013

The Serenes | Back To Wonder

Pretenties heeft Theo de Jong niet, al vindt hij zichzelf wel de grootste ouwehoer van Joure. De zanger/gitarist van The Serenes is een sympathieke zonderling, die het van grote woorden noch grote gebaren moet hebben. Aards, eigenzinnig en kwetsbaar; een muzikale poët van de koude grond. Eind jaren tachtig voegt parttime fabrieksarbeider De Jong zich bij zanger/gitarist Paul Dokter in The Toylets. Gezamenlijk starten ze met drummer Joan Hooghiemstra en bassist Ale Bosma The Serenes. Het componistenduo De Jong/Dokter blijkt een eigen stijl gevonden te hebben waarin folk, rock en new wave vermengd worden. Ver van de Randstad, vanaf het Friese platteland, lanceren The Serenes in 1990 hun grandioze debuutplaat Barefoot And Pregnant die in Nederland goed wordt ontvangen. Maar de grootse verwachtingen en het toeren langs ’s lands jeugdhonken, versterkt door het stevige blowen en drinken leveren spanningen op binnen The Serenes. Eerst vertrekt bassist Bosma, dan Paul Dokter en tot overmaat van ramp krijgt de onzekere De Jong een writer’s block. Na anderhalf jaar komt De Jongs zelfvertrouwen terug door nieuwe bassist Pyter Kuipers en de gunstige reacties op zijn nieuwe composities, die vooral tijdens depressies tot stand komen. Met het sluiten van een deal met major BMG/Ariola en het aantrekken van gitaarrockproducer Lou Giordano komt De Jongs grote doorbraak naar betere tijden. De Amerikaan schenkt de Fries zijn volste vertrouwen. Bovendien blijkt dat Giordano een voorliefde voor de natuur en voor vogels gemeen heeft met De Jong. Alvorens de nieuwe Serenes-plaat in Studio Zeezicht in Spaarndam op te nemen, trekken de twee naar Terschelling om door de natuur te zwalken en vogels te observeren. Het resultaat van de activiteiten binnen en buiten de studio is Back To Wonder, een verbluffend sterk gitaarpopalbum. De Angelsaksische sfeer van het lichtvoetige Barefoot And Pregnant is op Back To Wonder ingeruild voor een Amerikaanse, zwaarder aangezette sound. Dit is herkenbaar aan de logge bassound van Kuipers, maar vooral aan de grofkorrelige, overstuurde gitaar van De Jong in magische en meeslepende rocksongs als ‘Spirit (Let Me Walk With You)’, ‘Millbank Wood’ en ‘Wider Green’. Het stemmige en herfstige ‘Here’ is met zijn strijkers een rustpunt en ook de folky akoestische gitaren en het orgel van Rob van Zandvoort in ‘Love Under Will’ zorgen voor een fraai verstild moment. Hoewel Back To Wonder nadrukkelijk de landelijke, organische sfeer van het platteland ademt, klinken vooral de gitaarrock van Hüsker Dü en de koele romantiek van Joy Division door. Voortgejaagd door de krassende, roterende gitaarsound van De Jong en voorzien van diens van weemoed druipende composities zijn de Sturm und Drang van ‘Dreamscape’ en ‘Back To Wonder’ eenvoudigweg overrompelend. Een letterlijke verwijzing naar Joy Division is terug te vinden in ‘Every Sunday’, een fraaie popsingle die inderdaad een radiohit wordt. Aangestoken door het Nederlandse succes van single en cd, wordt Theo de Jong overmoedig: ‘Ik wil wereldberoemd worden.’ 
Dat lukt hem niet met The Serenes en ook niet met Slide en Simmer. Op 6 juni 1998 neemt Theo de Jong op het Frozenland-festival afscheid van zijn publiek met de woorden: ‘Tot niet meer ziens’, hopelijk in het besef dat zijn Back To Wonder een puur meesterwerk is. Wat het inderdaad is.

Spirit (Let Me Walk With You) / Feel Me / Every Sunday / Millbank Wood / Here / Dreamscape / All Of These Days / Wider Green / Love Under Will / Back to Wonder / The Gathering Of Eighteen Years Of Silence

dinsdag 20 augustus 2013

Victor Krummenacher’s Great Laugh | Out In The Heat

Vijf jaar lang is Out In The Heat alleen te verkrijgen via Magnetic, het platenlabel dat Victor Krummenacher oprichtte met Jonathan Segal. Gedurende deze periode, van 1995 tot 1999, is het Krummenacher zelf die de bestellingen verpakt en verzendt. Het typeert de kleinschaligheid en bescheidenheid die Krummenacher en Segal bewust nastreven. Het bijzondere hiervan is dat beiden speelden in de jaren tachtig cultband Camper Van Beethoven. CVB bestond van 1983 tot 1990 en maakte in deze periode een vijftal platen, met als hoogtepunt de bands zwanenzang Key Lime Pie. Na het vertrek van David Lowery maakten de resterende leden een doorstart met de Monks Of Doom, maar dit low profile project was geen lang leven beschoren. En dus kwam er voor Krummenacher, naast het bestieren van platenlabel Magnetic, tijd en ruimte om een soloplaat op te nemen.
Out In The Heat werd verspreid over 13 maanden in verschillende studio’s in en om San Francisco opgenomen. Begeleidingsband A Great Laugh bestaat uit een aantal ex-leden van CVB, van King Missile (wie herinnert zich Mystical Shit nog?) en pedal steel/lap steel-speler Bruce Kaphan, bekend van de American Music Club. Deze club neemt onder de productionele leiding van Krummenacher en Kaphan een aantal hartverscheurende desertsongs op. Victor Krummenacher’s Great Laugh neemt je op Out In The Heat mee op een tocht door New Mexico en Arizona, door de woestijn en naar de bergen, van de Sonora Desert tot de Grand Canyon – waarvan de hoesfoto getuigt. Out In The Heat is pure americana – ook al was die term in 1995 geen gemeengoed –; je waant je op verlaten woestijnweggetjes als je Krummenacher hoort zingen: ‘Down in Questa, down in Llama, down in Santa Fe / The road winds slowly through the hills and sucks up half the day.’ En dan zet een jankende slidegitaar in. Hoewel Out In The Heat een uitgesproken Amerikaans product is, zowel qua thematiek als muzikale benadering, doet de stem van Victor Krummenacher denken aan een jongere John Cale, terwijl diens manier van componeren invloeden van Richard Thompson verraadt. Het zijn aardse composities met een verhalende structuur, verpakt in gouden melodieën. Krummenacher weet met een pennestreek een beeld van verlatenheid en desillusie neer te zetten zoals in 'Clean As Filth And Finesse': The caress of the breeze through this rusted out car I’m driving. IJzersterke gitaarmotieven en vlammende solo’s zetten kracht bij aan de epische rocknummers en de getormenteerde ballads. Zo roept Out In The Heat veelvuldig de emotionele diepgang van American Music Club in herinnering en doet de gitaarlyriek denken aan Lee Clayton en diens klassieke 'I Ride Alone'. Out In The Heat biedt meer dan zestig minuten gepassioneerde rockmuziek, waarbij de afwisseling tussen vlijmscherp gespeelde gitaarrock en van pedal steel en mandoline voorziene balladen perfect in balans is. Het is deze diversiteit die Out In The Heat tot een coherent werkstuk maakt, met als verbindend element de hitte daarbuiten: Out In The Heat. Rotsen en woestijn, daar is het hart van de desolaatheid, van de eenzaamheid, van overgeleverd zijn aan jezelf. Dat is de boodschap die Krummenacher kenbaar maakt, zoals in het stevige 'Insomniac': Ready now to wake in the crazy mountains, waarop de luisteraar zich eenvoudig laat verleiden tot een woestijntrip met Krummenacher en zijn Great Laugh.
Victor Krummenacher betoont zich op zijn solo-debuut een meester in het genre. Out In The Heat bevat simpelweg alle elementen die muziek spannend maakt: lyrische en emotionele diepgang begeleid door rockende gitaren, dobro’s, pedal steels en in het hart daarvan, daar in de hitte, de dwingende stem van Victor Krummenacher. In 1999 beleeft Out In The Heat een re-release en weet Magnetic een distributiedeal te sluiten met Amerika, Engeland en ook Nederland. Een nieuwe kans om Out In The Dark voor de vergetelheid te behoeden, al bleek dit verspilde moeite. Hoe dan ook, Out In The Dark is wat het is; een weerbarstig en misschien zelfs obscuur meesterwerk.

Allright / Clean As Filth And Finesse / Evangelina Will Sleep No.1 / Water Gone To Mist / ’48 Or ’47 / Out In The Heat / New Mexico / Insomniac / Foot On The Pedal / The Resurrection Plant / Not An Inch / Sweet Talking Bill / Sister & Me / The Antebellum / As Real As Your Dreams

maandag 19 augustus 2013

Honeybus | Story

Voor altijd herinnerd vanwege de klassieke sixties-hit 'I Can't Let maggie Go', heeft Honeybus de reputatie van een singlesband die een grote hit scoorde. Maar Honeybus maakte ook een album: Story. Na het hitsucces stapt Pete Dello, de voornaamste songschrijver gefrustreerd uit de band en is Honeybus naarstig op zoek naar een volgende hit. Onder de songs die ze uitproberen in de studio bevinden zich geen instant-hits, maar er ontstaat wel voldoende materiaal, afkomstig van Colin Hare en vooral Ray Cane, voor een volwaardige lp – die Honeybus in zo'n twee weken in de Londense Central Sound Studio vastlegt. Maar de hoop op succes verdwijnt als geen label het album aanvankelijk wil uitbrengen en dus volgen de Honeybus-leden in de zomer van 1969 het advies op van hun manager: stoppen. Waarna het prachtige Story in 1970 postuum wordt uitgebracht. Honeybus vermengt op Story zeer vaardig meeslepende harmony-pop, subtiele countryrockritmes en schitterende barokke pop waarin plaatsgemaakt is voor zowel blazers, strijkers als psychedelische gitaren. Elf schitterende popsongs die tegelijk beatlesk zijn en knipogen naar klassieke Westcoast, kunnen helaas niet voorkomen dat Story roemloos ten onder gaat

Story / Black Mourning Band / Scarlet Lady / Fresher Than The Sweetness In Water / He Was Columbus / Ceilings No. 1 / Under The Silent Tree / She's Out There / She Said Yes / I Remember Caroline / How Long / Ceilings No. 2

zondag 18 augustus 2013

Bob Seger and The Silver Bullet Band | Night Moves

Robert Clark Seger is al meer dan tien jaar als muzikant onderweg, voordat hij zelf de touwtjes in handen neemt. Op Seven (1974) is Bob en alleen Bob de baas. In 1961 heeft Bob Seger zijn eerste bandje in Detroit, Michigan, stad van Motown en the home of rock & roll. Na The Decibels volgen The Town Criers, The Omens en de novelty-act The Beach Bums. Als solo-artiest scoort Seger bescheiden hits in het Midwesten, maar regie en repertoirekeuze zijn in handen van zijn platenlabel. Eind jaren zestig neemt Bob Seger de regie over en richt zijn eigen management op. Segers songschrijverskwaliteiten blijven, getuige de vele covers op zijn albums, nog wel achter bij zijn onstuimige muzikale ontwikkeling; met The Silver Bullet Band maakt hij de binnenlanden van Amerika onveilig met een dampende mix van stevige rock'-n-roll en witte rhythm & blues. Maar gaandeweg ontwikkelt Detroit Bob zijn compositorische vermogens, neemt zijn zelfvertrouwen toe en na Seven komt hij in 1975 voor de dag met het fraaie en ingetogen Beautiful Loser, waarna hij een jaar later in Amerika – en in Amerika alleen – doorbreekt met de dubbele live-lp Live Bullet. Datzelfde jaar nog komt Segers negende album uit: Night Moves, opgenomen in Detroit, Michigan, Muscle Shoals, Alabama en Toronto, Canada met zijn Silver Bullet Band en de Muscle Shoals Rhythm Section. Naast zowel obligate als smeulende, bruisende rockers als 'The Fire Down Below' en de psychedelische Motown-soul van 'Come To Poppa', is het de instrospectieve, downbeat Seger die indruk maakt. Het meeslepende 'Sunburst' wordt nog opgejaagd door bonkende piano en elektrische gitaar, maar de melancholie slaat hard toe in de countryballad 'Ship Of Fools'; in het pijnlijk fraaie 'Main Street'; en in de sublieme rockballad 'Night Moves' – niet voor niets een nationale radiohit. Op Night Moves is het talent van Bob Seger tot volle ontplooiing gekomen, en hoewel Seger niet onder het stigma van a poor man's Springsteen vandaan komt, is zijn succes bij de Amerikaanse middenklasse immens en is hij de verpersoonlijking van de blue collar rock. Bob Seger stapelt vervolgens succes op succes, iets wat hem op bescheiden schaal ook in 1980 in Nederland lukt met Running Against The Wind.

Rock And Roll Never Forgets / Night Moves / The Fire Down Below / Sunburst / Sunspot Baby / Mainstreet / Come To Poppa / Ship Of Fools / Mary Lou 

zaterdag 17 augustus 2013

Gypsy | In The Garden

Een obscure band, die in de jaren 1970-1973 vier prachtige en zeer beluisterbare albums het licht liet zien. Gypsy had meer verdiend dan totale obscuriteit. In 1964 in Minneapolis, Minnesota opgericht als The Underbeats, trekken de bandleden in 1969 naar de Gouden Kust; naar Los Angeles. Daar schopt de band, nu met de hippe naam Gypsy, het tot huisband van The Whiskey A Go-Go. Een afgesloten contract met het Metromedia-label – dat de band verkiest boven het grote Atlantic – leidt in 1970 tot de opnamen van het zelfgetitelde debuut; een heuse dubbel-lp, zeer ongebruikelijk voor die tijd. Gypsy, bomvol zwierige orgelpartijen, lyrische gitaarsolo's en fantastische samenzang, is getooid in een opvallende hoes van art nouveau-schilder Alfons Mucha, die wonderwel op Gypsy's dromerige acidrock aansluit. De band onderneemt een succesvolle nationale tournee en speelt op het fameuze (tweede) Atlanta Pop Festival, waarna Gypsy terugkeert naar de studio in LA en het vervolg op het debuut opneemt, het ietwat gepolijstere In The Garden, opnieuw met Mucha-signatuur. Maar schitterend is het wel: de voortreffelijke zangharmoniën komen uitstekend tot hun recht in fantasierijke rocksongs die Westcoast à la Moby Grape en Manassas, psychedelica en melodieuze progressive rock verbinden. Het meest evident is dit in het ruime 12 minuten durende 'As Far As You Can See (As Much As You Can Feel)', maar Gypsy excelleert evenzeer in 'Around You', het tweeluik 'Here (In The Garden)' en de prachtige popsong 'Time Will Make It Better'. In The Garden is een uitstekend Westcoast-album dat in 1971 helaas, mede door geldproblemen bij Metromedia, niet de eer krijgt die het verdient. Gypsy stapt dan over naar RCA, doet nog twee prima lp's verschijnen, maar in 1973 is het momentum definitief voorbij en rest de vergetelheid. Gypsy: obscuur en prachtig.

Around You / Reach Out Your Hand / As Far As You Can See (As Much As You Can Feel) / Here (In The Garden) Part One / Here (In The Garden) Part Two / Blind Man / Time Will Make It Better





vrijdag 16 augustus 2013

Daughn Gibson | Me Moan


Geboren in Nazareth, Pennsylvania, en dus net afkomstig van boven de Mason-Dixon Line is Daughn Gibson en zijn duistere, gevaarlijke muziek niettemin pure southern gothic. Gibson, een robuuste verschijning van het type twaalf ambachten, dertien ongelukken, heeft op Me Moan, het debuut voor Sub Pop, zijn uiteindelijke bestemming gevonden als tamelijk onconventioneel singer-songwriter. God, de dood, geweld, alcohol, drugs en de zoektocht naar verlossing zijn steeds opduikende thema's in Gibson teksten, bekend wellicht, maar daarbij is de muzikale omlijsting ronduit spectaculair, want een waanzinnige begeleiding van weirde samples, cello, pedal steel en dreunende twang-gitaar – en steeds op het dreinende, dreigende ritme van ijzige synthbeats. Daughn Gibson is afkomstig van een andere planeet. Hij zingt als een ijskoud gekoelde Scott Walker en zijn sound houdt het midden tussen de vleermuizen-gothic van The Sisters Of Mercy en de cowboy-twang van Wall Of Voodoo – een combinatie zelden vertoond. 'My daddy was a beast' zijn Gibsons eerste woorden in de overweldigende opener The Sound Of Law en vanaf dat moment neemt hij je mee op een wilde achtbaanrit. Strakke, jagende ritmes slepen mee, imponeren. Gibsons stentor-zang poogt de boel bij elkaar te houden en dat lukt vooral vanwege de echt ijzersterke composities. Zodoende is er zomaar ruimte voor een weemoedige countryballad als het schitterende All My Days Off. Wat een geweldig album.

The Sound Of Law / Phantom Rider / Mad Ocean / The Pisgee Nest / You Don't Fade / Franco / Won't You Climb / The Right Signs / Kissing On The Blacktop / All My Days Off / Into The Sea


donderdag 15 augustus 2013

Dave Graney and The White Buffaloes | My Life On The Plains

Begin jaren tachtig verlaat Dave Graney met zijn Moodists Melbourne, Australië om zijn heil in Engeland te zoeken. Dat levert in ieder geval in 1984 een goed album op met Thirsty's Calling en de ijzersterke single 'Runaway', waarop de gehaktmolen-achtige stem van Graney het opneemt tegen een muur van gruizige gitaren. Aan het eind van de jaren tachtig is Dave Graney weer terug in Australië, bevrijd van het groepsconcept en gerevitaliseerd door een ep met The Coral Snakes, neemt hij in Melbourne een solo-album op – niettemin begeleid door The Moodists, die nu The White Buffaloes heten. Op My Life On The Plains is de loodzware postpunk – en ook de gorgelstem – geheel verdwenen; in plaats daarvan klinkt een zelfverzekerde singer-songwriter die eer betoont aan grote songschrijvers als Fred Neil (‘The Dolphins’), Gram Parsons (‘Brass Buttons’) en Gene Clark (‘In A Misty Morning’). In feite is My Life On The Plains pure americana, met zijn Wilde Westen-sfeer in beeld – Billy The Kid, Custer en een stampede van buffels – en geluid. Graney covert bovendien de traditional ‘The Streets Of Laredo’ meesterlijk, en zijn eigen compositie ‘Robert Ford On Stage’ is weergaloos met zijn stemmige sfeer, rinkelende gitaren en wuivende pedal steel. Kortom, My Life On The Plains is in alles een vergeten americana-klassieker uit een onverwachte hoek. De cowboy Dave Graney is maar kort op het toneel, dus is My Life On The Plains helaas al snel naar de vergetelheid gedrukt.

Nobody’s Gonna Love You / Robert Ford On The Stage / Take Me For A Ride / I’ll Set The Scene / In An Misty Morning / Girl In The Moon / Brass Buttons / I Can’t Want You / Dolphins / The Streets Of Laredo 

woensdag 14 augustus 2013

Sweet | Desolation Boulevard

Van 1971 tot en met 1974 heeft The Sweet vele megahits. Geregisseerd door het producersduo Chinn en Chapman heeft The Sweet een imago van travestietenpop – te banaal voor glamrock – en een publiek van 13-14-jarige pubers, de teenyboppers. Maar The Sweet wil serieus genomen, weekt zich los van de invloedssfeer van Chinn/Chapman en begint aan de transformatie van hitparadepop naar hardrock. Wat dat betreft is het wisselvallige Sweet Fanny Adams nog een overgangsalbum, maar op Desolation Boulevard lijkt de missie te slagen. Voor het merendeel bestaande uit eigen composities klinkt Desolation Boulevard – met op de hoes afgebeeld Sunset Boulevard – avontuurlijk en behoorlijk heavy. Vooral het gitaarspel van Andy Scott komt uitstekend tot zijn recht in de stevige rocksongs, maar ook als zanger en toetsenist komt hij goed weg in zijn fraaie 'Medussa'. Meer nog dan de singles 'The Six Teens' (Chinn-Chapman) en 'Fox On The Run' (bandcompositie) valt het hoog melodieuze gehalte op van Scotts prachtige 'Lady Starlight'. Maar hoe het ook zij, de kids haken af en het hardrockpubliek haalt zijn neus op voor Sweet. Het stort de band in een identiteitscrisis, waar ze gezien de halfhartige albums niet meer uit komen.

The Six Teens / Solid Gold brass / Turn It Down / Medussa / Lady Starlight / Man With The Golden Arm / Fox On The Run / Breakdown / My Generation

maandag 12 augustus 2013

The Roswells | The Roswells

Geweldige debuutplaat van Canadese band, die de powerpop van The Posies vermengt met psychedelische pop. The Roswells vernoemen zich naar een stadje in New Mexico waar in 1947 een ufo landde, maar het kwartet komt zelf uit Vancouver, Canada. In 1996 komt de band met een uitstekende powerpopplaat waarop ze in veertien prachtliedjes rijkelijk strooien met verwijzingen naar de pophistorie. Neem bijvoorbeeld de typische George Harrison-gitaar op 'Heaven Knows' of de op Big Star gelijkende harmonieën op het schitterende 'Fell To Earth'. Meerstemmige zang en jengelende, scheurende gitaren bepalen in de beste powerpoptraditie de sfeer op The Roswells dat in 'Like it This Way', 'What's Going On?', 'Sea Of Tranquility' en 'Yellow Means Yes' vele hoogtepunten kent. Een klassieker, dit debuutalbum van The Roswells, maar verder dan lokale bekendheid komt het kwartet niet. In 2000 verschijnt de onopgemerkte opvolger Mantra en in 2009 het debuut van The Tomorrows, de voortzetting van The Roswells.

Like it This Way / What's Going On? / C'mon C'mon / Sparkle / 'Sea Of Tranquility / 'Yellow Means Yes / Foul Weather Friend / Never Say Never / Heaven Knows / Lying On The Grass / Eyes Wide Open / Pair Of Green Eyes / Tell Her Please / Fell To Earth

zaterdag 10 augustus 2013

Thomas Jefferson Kaye | First Grade

My name is Thomas Jefferson Kaye, I was born in North Dakota / I went to New York one day, where I learned myself to get loaded. Zo introduceert Thomas Jefferson Kaye zichzelf In het openingsnummer van First Grade en gaat dan verder met: And we learn to fly in Northern California. Pas in Californië begint Tommy Kaye in 1972 aan een solocarrière, terwijl hij dan al jarenlang een drukbezet producer en tekstschrijver is. Als producer was Thomas Jefferson Kaye namelijk betrokken bij beroemde singles als ‘Denise’ van Randy and the Rainbows en ’96 Tears’ van Question Mark & the Mysterians, bij albums van Judy Garland, Captain Beefheart, Loudon Wainwright III, Link Wray, Dr. John en waar hijzelf het meest trots op is: Gene Clarke’s No Other. In totaal produceerde Kaye zo’n honderd albums en vijhonderd singles. Maar Thomas Jefferson Kaye maakte zelf ook drie lp’s. In 1972 verhuist hij in navolging van zijn vriend Gary Katz van New York naar Los Angeles. Katz, producer van Steely Dan, brengt Kaye onder bij ABC/Dunhill en produceert Kaye’s zelfgetitelde debuutalbum. Dat debuut is gevuld met louter eigen composities van Tommy Kaye, maar dat is anders op de opvolger First Grade. 
Wederom in een productie van Gary Katz neemt Kaye in de Village Recorders-studio in Los Angeles ook nummers op van degenen die hij geproduceerd heeft, zoals Link Wrays ‘Shine The Light’, Loudon Wainwrights ‘Say That You Love’ en Dr. Johns ‘Sho-Bout’. Maar Katz en Kaye nodigen ook befaamde muzikanten uit. Zo is als achtergrondzangeres Dusty Springfield te horen, terwijl andere achtergrondvocalen verzorgd worden door de Poco-tandem Ritchie Furay en Timothy Schmitt. Kaye’s vaste studioband bestaat uit Michael Omartian (toetsen), Dean Parks (gitaar), Joe Osborne (bas) en Jim Gordon (drums), met daarbij gastrollen voor de gitaristen Rick Derringer en Jeff ‘Skunk’ Baxter, Steely Danners Donald Fagen en Walter Becker. Van de laatste twee neemt Kaye ‘Jones’ en ‘American Lovers’, de laatste een weergaloos Westcoast countryrocknummer in de sfeer van Stephen Stills’ Manassas. Prachtig zijn ook de Kaye-composities ‘All Cried Out’, met Baxters pedal steel, en ‘Easy Kind Of Feeling’, mede vanwege de prachtige meerstemmige zang van de Poco’s. Samen met ‘American Lovers’ zijn het songs en uitvoeringen die absoluut kunnen wedijveren met de Westcoast-rock van Crosby, Stills, Nash & Young en The Eagles. De afsluiter is een opwindende uitvoering van Three Dog’s Night miljoenenhit ‘One Man Band’, een compositie van Kaye zelf. First Grade is een bij vlagen schitterende album, maar op de dag dat de lp verschijnt wordt de directeur ontslagen die Kaye getekend heeft, waardoor First Grade op geen enkele promotie kan rekenen. Het lukt Thomas Jefferson Kaye de uitvoerend artiest dan niet meer de obscuriteit te ontstijgen. Slechts één lp verschijnt er nog, maar weinigen hebben hiervoor belangstelling. Veel bekendheid is dan ook niet gegeven aan de dood van Thomas Jefferson Kaye, in 1993 overleden aan de gevolgen van suikerziekte. Het prachtige First Grade houdt niettemin de herinnering aan Thomas Jefferson Kaye levend.

Northern California / Easy Kind Of Feeling / Sho-Bout / Say That You Love Me / American Lovers / Jones / Shine The Light / All Cried Out / L.A. / One Man Band

donderdag 8 augustus 2013

Damon Bramblett | Damon Bramblett

Een raadsel deze Damon Bramblett uit Bangs, Texas (pop: 1869). Slechts een plaat maakte de slungelachtige, droogkomische singer-songwriter en die werd ook nog eens uitgebracht door het Nederlandse Munich-label. Verklaarbaar is dan wel dat Bramblett bij zijn Nederlandse optredens – o.a. Blue Highways en Take Root – op veel bijval kon rekenen. Dat hij niet verder kwam dan het uitvoeren van de elf liedjes van het naar zichzelf vernoemde debuutalbum, zegt veel over de kwaliteit daarvan.
Dit debuut nam Bramlett met producer Lloyd Maines op in Austin, Texas met een bassist, drummer en hier en daar wat versieringen van accordeon, piano en Maines' pedal steel. Zelf zorgt Bramblett voor uptempo akoestisch gitaarspel en jengelende solootjes. De meeste liedjes hebben een lekkere simplistische beat geheel in stijl met die van Johnny Cash en zijn zonder uitzondering aanstekelijk als de griep. Bramblett zingt met nasale stem over liefdesverdriet, dronkenschap en de beslommeringen van dit aardse tranendal en bezigt dit in geestig, ironisch en vernuftig taalgebruik. 'Tear Him Down', 'Heaven Bound' – Only a fool would stick around / When you're heaven bound – 'Devil On Your Side' en 'Falling Apart' – If you find a drunk in danger of crying over an old sweetheart / Friend that ain't no stranger that's just me falling apart – zijn aldus rinkelende countryliedjes met een Costello-twist. Anderzijds klinkt Bramblett sloom en relaxed in de slepende tranentrekkers 'Nobody Wants To Go To Moon Anymore', 'Waiting For The Mail' en het heerlijk jazzy 'Champaign, IL'.
Na zo'n 36 minuten heeft Damon zijn ding gedaan; gezegd wat hij wilde zeggen. Zijn laatste woorden op zijn geweldige debuutalbum: No I wouldn't have it any other way. Sindsdien – Damon Bramblett verscheen in september 2000 – is het akelig stil.

Tear Him Down / Heaven Bound / Falling Apart / Nobody Wants To Go To The Moon Anymore / Waiting For The Mail / 1000 Hearts / Today I Started Drinking Again / When I Was Blind / Champaign, IL / Devil On Your Side / Wouldn't Have It Any Other Way

dinsdag 6 augustus 2013

Watermelon Men | Past, Present And Future

Ook in Zweden grijpt het garagerockvirus begin jaren tachtig om zich heen. De Zweden hebben de muzikale ontwikkelingen in Amerika met een scherp oog in de gaten gehouden. En als de garagerock en de algehele herwaardering voor psychedelica en Westcoast-folkrock naar Europa overwaait, raken groepen als The Nomads, The Wayward Souls en Watermelon Men als eerste met het virus besmet. Zonder het overigens van elkaar te weten. Zanger Erik Iles en de gitaristen Imre von Polgár en Johan Lundberg richten in Uppsala in 1982 de Watermelon Men op. Het mag nog geen naam hebben, want het trio oefent niet echt op nummers, maar plugt de gitaren in en ramt er dan een paar uur op los. Verrast door het bestaan van The Nomads – via de single ‘Psycho’ – leggen de Watermelon Men zich ook toe op garagerockers als ‘I Ain’t No Miracle Worker’ en ‘I’m A Man’. Met de toevoeging van Hans Sacklén (bas) en Erik Westin (drums) en een orgel aan de groepssound zijn de Watermelon Men een meer dan volwaardige rockband geworden. Het handelsmerk van de Watermelon Men zijn de rinkelende elektrische gitaren, zoemende twaalfsnarige Rickenbackers en meerstemmige harmoniezang. De EP Four Stories By The Watermelon Men uit 1985 is de voorbode van de debuut-lp, die ook in Engeland wordt uitgebracht. Gek genoeg hebben de Watermelon Men dan in hun hele bestaan niet meer dan acht keer opgetreden. Dat doet niets af aan de kwaliteit van Past, Present And Future, dat is volgeladen met melodieuze retrorockers, en waarop de Rickenbacker de boventoon voert. Het jengelende spel van de gitaristen Von Polgár en Lundberg stuwt garagepopsongs als ‘Seven Years’, ‘Pretty Days In The Summertime’ en ‘Tell That Girl’ op tot grote hoogten. De cello en violen voorzien het melancholieke ‘Hungarian Heart’ van een grootse grandeur, terwijl ‘Autumn Girl’ een scherpe observatie is van de bubblegumpop van The Monkees en ‘You Should Be Mine’ een fraaie Standells-pastiche. De ingezette lijn van knisperende gitaarpop – met zoete herinneringen aan Love, The Byrds en vooral The Flamin’ Groovies – zet zich door in ‘Back In My Dreams’ en vindt zijn hoogtepunt in ‘New Hope For The Lonely’, met dank aan Iles’ reutelende Farfisa-orgel. Past, Present And Future is een uitstekende garagepop-plaat, maar behalve een zeer bescheiden succes in Engeland blijven de Watermelon Men, ook na een tweede album, onopgemerkt. Ze laten echter wel een prachtige erfenis met een relativerende titel achter: Past, Present And Future.

Seven Years / Pretty Days In The Summertime / Tell That Girl / Hungarian Heart / New Hope For The Lonely / You Should Be Mine / Lonesome Time / Autumn Girl / Back In My Dreams / There She Goes / Nowhere Train / Still I’m Dressed In Blue 

maandag 5 augustus 2013

J.J. Cale | Naturally




Hij is de man die niemand kent, ziet eruit als een klusjesman en zingt zo over zijn beroep: I'm makin' rock and roll records / And sell 'em for a dime (op 'Rock And Roll Records' van Okie). Hij beschouwt zingen en songschrijven, in tegenstelling tot gitaarspelen, louter als werk. Gitaarspelen, en dan vooral strak in de maat, leert John Weldon Cale begin jaren zestig in de danstenten van Tulsa, Oklahama. Als Johnny Cale and the Valentines trekt hij in een wijde cirkel rond Tulsa van dancehall naar club, totdat collega Leon Russell hem vraagt zich bij hem in Los Angeles te voegen; daar valt namelijk geld te verdienen.
Bij de tweede poging lukt het Cale in LA voet aan de grond aan de grond te krijgen. Johnny Cale wordt engineer in Russells studio en mag elke zondagavond als J.J. Cale – er is al een John Cale – optreden in de roemruchte Whisky A Go-Go. Na de vreemde instrumentale coversplaat A Trip Down The Sunset Strip onder de nog vreemdere naam The Leathercoated Minds, brengt J.J. Cale een aantal singles uit die alle mislukken. Een van de singles heeft als b-kant 'After Midnight'. Cale is in 1970 volkomen platzak weer teruggekeerd naar Tulsa en hoort dan op de autoradio Eric Claptons versie van 'After Midnight.' Het levert Claptons eerste wereldhit op – en J.J. Cale een klein fortuin. Onmiddellijk wordt Cale in Nashville, Tennessee uitgenodigd om met de uitgelezen muzikanten van Barefoot Jerry een album op te nemen. Maar Cale, Mr. Laid-back, doet het kalm aan, neemt er ruim een jaar de tijd voor om twaalf liedjes vast te leggen.
Naturally komt begin '72 uit op Leon Russells label Shelter en klokt slechts een krappe 33 minuten, binnen welke tijd dan twaalf bedrieglijk eenvoudige liedjes voorbijkomen. Alleen de schitterend traag sjokkende afsluiter 'Crying Eyes' komt de drie minuten te boven. Telkenmale perst J.J. Cale in zo'n twee minuten onberispelijke liedjes die voorzien zijn van een broeierige groove, onderkoeld maar superieur gitaarspel en bijna gemompelde vocalen. 'Call Me The Breeze', 'Don't Go To Strangers', 'Crazy Mama' en 'After Midnight' zijn wat dat betreft treffende voorbeelden van Cale's bescheiden vakmanschap. Nog trager, relaxter en slomer zijn de slow blues 'Call The Doctor' en de onberispelijke ballad 'Magnolia'; toonbeelden van meesterlijk minimalisme. Naturally is zo'n album dat perfect is in zijn compactheid; zuiver van sfeer en een vruchtbare bron voor vele artiesten: de liedjes van Naturally zijn gecoverd door onder meer Lynyrd Skynyrd, Poco en The Band. En voor J.J. Cale zelf geldt dat hij aanbeden wordt door Eric Clapton en bovendien beschouwd mag worden als de geestelijk vader van Mark Knopfler.
En hoe is het hem sindsdien vergaan? Een carrière streefde hij niet na, hij woonde in motorhomes en caravans en lijkt het meest op de man die bij de buren het gras maait. De albums die hij produceerde, bescheiden in aantal, klinken allemaal ongeveer hetzelfde als Naturally; J.J. Cale kan niet anders.

Call Me The Breeze / Call The Doctor / Don't Go To Strangers / Woman I Love / Magnolia / Clyde / Crazy Mama / Nowhere To Run / After Midnight / River Runs Deep / Bringing It Back / Crying Eyes

J.J. Cale overleed op 26 juli 2013 in een ziekenhuis in Californië aan hartaanval.

zondag 4 augustus 2013

The Setters | The Setters

Hoewel The Setters nooit aan die kwalificatie kunnen of hebben willen voldoen, springt de term americana-supergroep toch in gedachten. Ga maar na, de drie songschrijvers hebben hun sporen verdiend in Texaanse bands als The Silos, True Believers en The Wild Seeds. The Setters bleef echter een eenmalig project – dat overigens wel een mooie en sfeervolle plaat opleverde. Gek genoeg blijken de Texaanse muzikanten Walter Salas-Humara, Alejandro Escovedo en Michal Hall jeugdvrienden uit Arkansas te zijn. Ze ontmoetten elkaar in 1992 in Austin, Texas en besloten gezamenlijk een plaat te maken. Het trio had flink wat recent materiaal op de plank en toog naar de Loma Ranch in Fredericksburg, Texas. Ze namen nog wat vrienden uit Austin mee zoals bassist Scott Barber en gitarist Gurf Morlix. Morlix nam ook de producersrol op zich, maar veel meer dan een tapemachine was er niet op de ranch. Geen drumstel in ieder geval, want Salas-Humara gebruikt kartonnen dozen, drumkisten en metalen ophangbeugels. No drums vermeldt de hoestekst. Dat de plaat met drie zangers en drie componisten gevarieerd is, ligt voor de hand, maar The Setters is ook nog eens homogeen en qua idioom uitstekend afgestemd op een typische americana-sfeer van verlangen en melancholie. De composities zijn gelijkelijk verdeeld over de drie; ieder draagt vier songs bij – alle gecomponeerd in 1992; net zoals de liedjes keurig opgedeeld zijn in midtempo rootsrocksongs, zoals Halls ‘Don’t Love Me Wisely’ en ‘Escovedo’s ‘She’s Got’; stemmige moodrock op Salas-Humara’s ‘Shaking All Over The Place’, Escovedo’s ‘It’s Hard’ en Halls ‘Let’s Take Some Drugs And Drive Around’ en desolate ballads. De laatste blinken uit in zeggingskracht en het met muzikale penseelvegen neerzeten van een beeldende americanasfeer. ‘Susan Across The Ocean’ is een weemoedige herinnering aan de liefde die was, evenals ‘Tell Me Why’, terwijl Halls universele zielenpijn treffend wordt verbeeld in de hoogtepunten van de cd: ‘A Better Place’ en het machtige ‘River Of Love’. Een cover van The Stooges’ ‘I Wanna Be Your Dog’ – met in het ‘hondenkoor’ een nog jonge Damon Bramblett – completeert dan de setlist van dertien songs. The Setters heeft nagenoeg niets bijgedragen aan de populariteit van de makers ervan. Dat de cd werd uitgebracht op een onbekend Duits label zegt wat dat betreft genoeg. The Setters is slecht een voetnoot in de biografieën van de heren Hall, Escovedo en Salas-Humara.

Shaking All Over The Place / It’s Hard / Don’t Love Me Wisely / Susan Across The Ocean / Let’s Take Some Drugs And Drive Around / She’s Got / Nothing’s Gonna Last / Helpless / River Of Love / Tell My Why / Hook In My Lip / I Wanna Be Your Dog / A Better Place