donderdag 31 oktober 2013

Longbranch Pennywhistle | Longbranch Pennywhistle

The Troubadour, aan Santa Monica Boulevard in West Hollywood, is aan het eind van de jaren zestig dé ontmoetingsplaats voor singer-songwriters, folkrockers en countryliefhebbers. Zowel arrivés, would be-artiesten als nieuwkomers frequenteren de club, maar ook platenbazen op zoek naar talent. Twee van die nieuwkomers zijn een singer-songwriter uit Amarillo, Texas en een zanger-gitarist uit Detroit, Michigan, die elkaar begin ’69 in Los Angeles ontmoeten omdat de vriendin van de ene de zus is van de echtgenote van de ander. Ze sluiten direct vriendschap en betrekken met z’n tweeën een appartement in Echo Park. Hun voornaamste bezigheid is muziek maken en marihuana roken, en avond aan avond is het duo in The Troubadour te vinden om sterren als David Crosby en Gram Parsons te aanschouwen. Ze besluiten dan een zang-duo op te richten, een soort moderne Everly Brothers: John David Souther en Glenn Frey noemen zich Longbranch Pennywhistle. Van ademloze aanschouwers in The Troubadour transformeren Souther en Frey tot voorprogramma van bands als Poco en The Flying Burrito Brothers. Ze trekken dan de aandacht van labelbaas Jimmy Bowen, die op zijn label Amos de Texaan Kenny Rogers onder contract heeft en ook de Texaanse band Shiloh – met in de gelederen ene Don Henley. Bowen sluit een contract met Longbranch Pennywhistle en regelt een studio en een begeleidingsband voor het duo. In de TTG Studios nemen Souther en Frey live hun zelfgecomponeerde liedjes, daarbij ondersteund door de crème de la crème van de L.A.-muzikanten: Larry Knechtel (piano), Joe Osborn (bas), Buddy Emmons (pedal steel), James Burton (gitaar), Ry Cooder (gitaar,slide) en ‘Louisiana Man’ Doug kershaw (gitaar). De laatste is onmiskenbaar aanwezig op het countrysoulliedje ‘Jubilee Anne’, dat het gelijknamige album opent met: One, two, rippetah… De tien liedjes op Longbranch Pennywhistle zijn gelijkelijk verdeeld over de beide songschrijvers Frey en Souther. ‘Run Boy Run’, ‘Bring Back Funky Women’ – beide met fuzz-gitaar van Cooder – en ‘Never Have Enough’ vormen de rocksongs van de lp, terwijl Southers ‘Kite Woman’ en ‘Star Spangled Bus’ typische Westcoast countryrocksongs zijn. De afwisseling wordt gecompleteerd door de van gave harmoniezang voorziene ballad ‘Mister, Mister’, het klassiek klinkende ‘Kite Woman’ en de schitterende uitvoering van de James Taylor-compositie ‘Don’t Talk Now’. Longbranch Pennywhistle is bij verschijning in 1969 een van de eerste platen in het later gepopulariseerde mellow countryrock-genre, een eer die Glenn Frey en J.D. Souther zonder meer toekomt. Zelf gaf het duo er al halverwege 1970 de brui aan, al bleven ze vrienden voor het leven. Daarmee is de geschiedenis van Frey en ook Souther natuurlijk niet geheel geschreven; die neemt namelijk een revolutionaire wending als Glenn Frey ene Don Henley ontmoet.

Jubilee Anne / Run Boy Run / Rebecca / Lucky Love / Kite Woman / Bring Back Funky Women / Star-Spangled Bus / Mister, Mister / Don’t Talk Now / Never Have Enough


woensdag 30 oktober 2013

Prefab Sprout | Steve McQueen

Al jong een muzikaal talent: Paddy McAloon schrijft zijn eerste liedjes op zijn twaalfde. Met zijn eerste bandjes Chrysalis Cognosco en Grapled Institution speelt hij covers van T.Rex, Mott The Hoople en Slade in koffiehuizen en bejaardentehuizen in zijn woonplaats Newcastle. In 1977 begint hij met zijn broer Martin Prefab Sprout dat in 1982 zijn eerste single uitbrengt. Dan voegt zich Wendy Smith, met haar zwoele sirenenzang, bij de broers en verschijnt een tweede single op het Kitchenware-label. Debuutalbum Swoon maakt vooral op popcritici indruk vanwege de ambachtelijke popliedjes die tegen de heersende mores in niet op klinische synthesizers leunen, maar op akoestische gitaren, mondharmonica en piano. Voor een grote doorbraak zorgt in 1985 echter opvolger Steve McQueen. 
Dit geweldige popalbum, geproduceerd door de professorale Thomas Dolby en voorzien van een sophisticated sound, opent met het opzienbare 'Faron Young' – door McAloon al in 1978 geschreven – dat een Smiths-gitaarsound koppelt aan een country-ritme en genoemd is naar jaren vijftig country & western-zanger Faron Young. Er volgt dan een fraaie serie schijnbaar eenvoudige en lichtvoetige popliedjes die subtiel leunen op jazz en blue-eyed soul: de trits 'Bonny', 'Appetite' en 'When Love Breaks Down' bezit een sprankelende, ongrijpbare pracht. Roland- en Yamaha-synthesizers duiken op in zwoel-sophisticated liedjes als 'Hallelujah' en 'Moving The River'; 'Horsin' Around' knipoogt vanwege de jazzy toetsen sterk naar Steely Dan. Het moge duidelijk zijn; Steve McQueen – geen postpunk en geen synthpop – is halverwege de jaren tachtig een tamelijk uniek album en daarom iconisch voor het tijdsgewricht. Hoewel typisch Brits, krijgt Prefab Sprout met Steve McQueen ook een voet aan de grond in Amerika. Alleen heet het album daar Two Wheels Good omdat de erven-McQueen de albumtitel bepaald niet op prijs stellen. Overigens is Paddy McAloon met de Triumph-motorfiets op de lp-hoes stevig onderuit gegaan.

Faron Young / Bonny / Appetite / When Love Breaks Down / Goodbye Lucille #1 / Hallelujah / Moving The River / Horsin' Around / Desire As / Blueberry Pies / When The Angels

dinsdag 29 oktober 2013

P. Hux | Purgatory Falls

In 1998 staat Electric Light Orchestra in een uitverkochte Royal Albert Hall, maar Jeff Lynne is niet de leadzanger, nee, het is de Amerikaan Parthenon Huxley. De onbekende Huxley heeft de kans om de gerevitaliseerde ELO aan te voeren terecht niet laten lopen, maar door op te treden met zijn jeugdhelden ontneemt de zanger – en songschrijver – gemakkelijk het zicht op zijn eigen niet misselijke talenten. Als Rick Miller na acht jaar met zijn ouders in Griekenland terugkeert naar Amerika, neemt hij de Griekse voornaam Parthenon aan, en als achternaam de naam van een Britse schrijver: Huxley. Terug in Chapel Hill, North Carolina studeert Huxley journalistiek en speelt in de bands The Blazers, The Dads en Rick Rock. Parthenon Huxley trekt vervolgens naar Los Angeles en weet een deal te sluiten met Columbia Records. In 1988 maakt Huxley zijn nogal mislukte major-debuut met het fout geproduceerde Sunny Nights, waarna het maar liefst zes jaar nogal stil is rondom Parthenon Huxley. 
Dan komt hij onder de naam P. Hux sterk terug met de independent powerpop van Deluxe en in 1997 met het trio VeG dat eveneens een fraaie cd aflevert. Huxleys band valt dan uiteen, maar erger nog is dat zijn vrouw Janet – Huxleys inspiratiebron – na dertien maanden strijd op 39-jarige leeftijd overlijdt aan een hersentumor. Parthenon Huxley verwerkt zijn verdriet door twee jaar lang liedjes te schrijven over de liefde voor zijn vrouw. Als hij dan met trouwe drummer Gordon Townsend de lamentabele liedjes opneemt, is het niet minder dan een catharsis. De mineursetting overheerst op Huxleys vagevuurplaat, Purgatory Falls. Huxleys intense en soms radeloze stem gaat de strijd aan met herfstig getoonzette akoestische gitaren en bloedrode strijkers. Pijnlijke onderwerpen als Huxleys favoriete jurk in ‘I Loved Everything’ en Janets make-up in ‘Red Eyeliner’ passeren de revue en worden omlijst door kaalgeslagen rock. Ook Parhenon Huxleys gitaar schreeuwt het uit, maar violen en cello’s brengen soms enige verlichting, zoals in het wat meer kleurrijke maar niet minder aangrijpende ‘My Sweet Nothing’: I’d give you everything but everything’s gone / Nothing comes before you. ‘Rubble’ relativeert de onverbiddelijke scheidslijn tussen het hier en hiernamaals; ‘Offer You The World’ kent een bevrijdende gitaarsolo en het schitterende en bij de strot grijpende ‘Belief’ is Parthenon Huxleys voortdurende strijd tegen de wanhoop. Purgatory Falls is een onwaarschijnlijk emotionele en aangrijpende songcyclus, die – ondanks de niet te benijden omstandigheden – het lyrische en muzikale talent van P. Hux blootlegt, en celebreert.

4258 / I Loved Everything / Rubble / My Sweet Nothing / Goldmine / Red Eyeliner / Steer Clear / Offer You The World / Belief / Chordothelord

maandag 28 oktober 2013

Baker Gurvitz Army | Elysian Encounter


Baker Gurvitz Army is een opmerkelijk samenwerkingsverband tussen de gebroeders Gurvitz (ex-Gun) en Cream-drummer Ginger Baker. Een zinvolle toevoeging is Snips (ex-Sharks), die met zijn bluesy rasp een dimensie toevoegt aan het groepsgeluid. Snips verleent het tweede album, Elysian Encounter – gestoken in een futuristische hoes – de hardrockin' power die het nodig heeft. De drums en percussie van Ginger Baker zijn overal en de riffs en solo's van gitarist Adrian Gurvitz maken van Elysian Encounter een uitstekend melodieus hardrockalbum. Subtiel zijn fantastische songs als 'The Key' en 'People', terwijl 'Remember' een showcase is voor de multi-gelaagde zang van Snips, het scheurende gitaarwerk van Gurvitz en de synthesizers van toetsenist Peter Lemer. Ook 'Time' is avontuurlijk: een mix van soulvolle rock en priemende gitaren. Verder dan een cultstatus komt Baker Gurvitz Army helaas niet, al helemaal niet als de albums van de band volop in de ramsj gegooid worden. Ook Elysian Encounter ligt dan voor een paar gulden in de uitverkoopbakken van de platenwinkels. Het fraaie album is er niet minder om.

People / The Key / Time / The Gambler / The Dreamer / Remember / The Artist / The Hustler

zondag 27 oktober 2013

Landberk | Indian Summer


In het dorre progressive rock-landschap van de begin jaren negentig breekt een Scandinavische lente aan als bands als Anglagard, Anekdoten en Landberk aan het firmament verschijnen. Landberk gaat aanvankelijk op de klassieke neo-prog-toer met de albums Lonely Land (1992) en One Man Tells Another (1994), maar met Indian Summer laat de band zich in 1996 van zijn meer introspectieve kant zien. Verstilling, atmosfeer en arctische weemoed zijn de sleutelbegrippen op dit indrukwekkende album, dat de rural prog van Genesis versmelt met de arty vervreemding van Radiohead; de postpunk-pathos van U2's October met het machtig minimalisme van Talk Talks Spirit Of Eden.
Een snorrende bas, stroperige, hypnotiserende drums en de stille dreiging van een mellotron gaan een verbond aan met Patric Heljes intense zang en Reine Fiskes fabelachtige gitaarspel. 'Humanize' is een sterke opener die een Cure-invloed ('Lullabye') verraadt, waarna de rockkant van Landberk – tussen postpunk en indierock – ten volle tot uiting komt in '1st Of May', 'Dustgod' en 'Dreamdance'. Maar met het schurende, sferische 'All Around Me', met in de hoofdrol Fiskes lyrische, ingehouden gitaarspel, gaat Landberk de peilloze diepte in. Ook in het fenomenale 'Why Do I Still Sleep' pakt de band op eenzelfde wijze uit: intens gloeiend als een smeulend vuur. Met Indian Summer geeft Landberk op unieke wijze invulling aan een gedateerd genre als progressive rock. Daarmee is de band een postmodernistische vernieuwer van het genre, maar profijt van deze kwalificatie heeft Landberk niet.
Na de release van Indian Summer wordt er niets meer van de band vernomen, en blijken de bandleden in allerlei nieuwe bands – Paatos, Dungen – te zijn opgedoken. Desalniettemin is Indian Summer een Zweedse klassieker.

Humanize / All Around Me / 1st Of May / I Wish Had A Boat / Dustgod / Dreamdance / Why Do I Still Sleep / Indian Summer



zaterdag 26 oktober 2013

James Griffin | Breakin’ Up Is Easy

James Griffin is al een ervaren muzikant en songschrijver als hij in 1968 met David Gates Bread opricht – al in 1963 brengt hij zijn eerste album uit. Met de Westcoast-softrock van Bread worden enorme successen behaald, maar hoewel Griffin een geprofileerd componist is, zijn het de Gates-songs die de hits opleveren. En dat wringt bij Jimmy Griffin – en dus breekt hij in 1972, na de release van de fenomenale single 'Guitar Man' opgelucht uit het keurslijf van Bread. Zijn tweede solo-album uit 1974 heet dan ook niet voor niets Breakin' Up Is Easy. Met medewerking van Bread-leden Larry Knechtel en Mike Botts en LA-musici als Lee Sklar, Russ Kunkel en Steely Dan-gitarist Jeff 'Skunk' Baxter maakt Griffin een veelzijdig album dat van alles bevat: Westcoast-harmonieën, folky dwarsfluiten, klassiek klinkende strijkers en CCR-achtige soulvolle rock. Het dramatische, orkestrale titelnummer 'Breakin' Up Is Easy' is niettemin het hoogtepunt van een overigens gevarieerd mainstream-album. Een groot succes is het niet, evenmin als Jimmy Griffins solo-carrière. Een samenwerking met Billy Swan en Randy Meisner als Black Tie in de jaren tachtig en een Bread-reünie in de jaren negentig zijn beide weinig succesvol. Op 11 januari 2005 bezwijkt James Griffin aan de gevolgen van kanker. Hij is dan 61 jaar.

Breakin' Up Is Easy / Someday / Love You Till The Cows Come Home / She Knows / Father And Son / You'll Get Along / Lifeline / Goin' Back To Boston / Only Now / Love To Light The Way


maandag 21 oktober 2013

Talking Heads | Fear Of Music

In het hart van de meest creatieve fase van de Talking Heads ligt Fear Of Music. In diezelfde fase – van 1978 tot en met 1980 – staat de band onder hevige invloed van Brian Eno. Maar niet alleen onder invloed van hem: al vanaf de oprichting in New York in 1974 laat kunstacademie-student David Byrne zich vrijelijk inspireren door kunststromingen als dada en Fluxus; door architectuur, cybernetica en systeemtheorieën. Zanger/gitarist Byrne woont samen in een huis met Tina Weymouth en Chris Frantz en met z'n drieën richten ze Talking Heads op, dat een van de huisbands wordt van CBGB's. Ten tijde van het verschijnen van de debuut-lp 77 is gitarist/toetsenist Jerry Harrison (ex-Modern Lovers) toegetreden en voor het tweede album More Songs About Buildings And Food gaat de band een intensieve samenwerking aan met producer Brian Eno. Wat de band bijzonder maakt is de combinatie van een intellectuele, afstandelijke benadering en hoekige ritmes; een wankel evenwicht van gevoel en verstand. Maar het volgende album zal vooral, gevoed door grotestadsparanoia en een pessimistisch toekomstbeeld, nerveus, jachtig en duister worden. De repetities daarvoor beginnen in het zolderappartement van Weymouth en Frantz, nu een echtpaar. Met Brian Eno achter de knoppen en kabels uit het raam verbonden met een mobiele studio wordt het nieuwe album, Fear Of Music, ook daar opgenomen. De nieuwe sound is, in tegenstelling tot een steriel studiogeluid, hol, claustrofobisch en vervreemdend. Fear Of Music verbeeldt de multiculturele smeltkroes van New York, waarin intellectualisme en paranoia samengaan met koortsachtige ritmes en Afrikaanse muziekstijlen. Opener 'I Zimbra', met op gitaar Robert Fripp, is dan ook een curieuze versmelting van exotische ritmes en dadaïstische, onbegrijpelijke teksten. Fear Of Music, in een pikzwarte hoes met het patroon van een roestvrijstalen vloer, vervolgt met knap geconstrueerde popsongs, enerzijds swingend – 'Cities', 'Life During Wartime' – anderzijds fascinerend melodieus – 'Mind', 'Air' – en abstracte teksten handelend over lucht, hemel, stad, gebouwen en drugs. Het atmosferische, galmende bandgeluid wordt vooral bepaald door Eno's schurende elektronica en Byrne's ratelende, geschifte gitaarsound. In het voortreffelijke 'Heaven' – Heaven is a place where nothing ever happens – komen de Talking Heads het dichtst bij een ballad, waarna Talking Heads' derde album afgesloten wordt met het donker funkende 'Electric Guitar' en het angstaanjagende, psychedelische 'Drugs'. Fear Of Music is een monumentaal spookhuis dat in 1979 de Amerikaanse pendant is van de huiveringwekkende doem van Joy Division. Het is bovendien een kantelmoment in de ontwikkeling van David Byrne en Talking Heads, want vanaf 1980 zijn Afrikaanse ritmes de leidraad, getuige het opwindende en baanbrekende Remain In Light, evenals het experimentele My Life In The Bush Of Ghosts, de bezegeling van de uiterst creatieve samenwerking tussen David Byrne en Brian Eno.

I Zimbra / Mind / Paper / Cities / Life During Wartime / Memories Can't Wait / Air / Heaven / Animals / Electric Guitar / Drugs



zondag 20 oktober 2013

Plain Jane | Plain Jane

De enige plaat van Plain Jane is een sfeervolle mengeling van San Francisco-hippierock en Los Angeles-countryrock. Een typische Westcoast-plaat dit zelfgetitelde Plain Jane; een plaat die het nodige gemeen heeft met het werk van Jefferson Airplane, Buffalo Springfield en Crosby, Stills & Nash. Niettemin komt het kwartet oorspronkelijk uit Albequerque, New Mexico, maar de trek naar Californië is onweerstaanbaar. Plain Jane wordt dan ook in Los Angeles opgenomen en wordt in 1969 uitgebracht, zonder enig spoor van succes. Toch bevat Plain Jane veelal dromerige laidback-liedjes met hemelse harmoniezang, lekkere countrylicks en soms psychedelische gitaren en een zoemende Hammond. Relaxed, mellow en beslist prachtig zijn dan ook liedjes als 'Who's Driving This Train?', 'You Can't Make It Alone' en 'Not The Same'. Plain Jane is een charmante obscuriteit.

Who's Driving This Train? / 'You Can't Make It Alone / That's How Much / Short Fairy Tale / Not The Same / Num-Bird / What Can You Do? / Fire Hydrant / Silence / Mrs. Que





zaterdag 19 oktober 2013

Hackamore Brick | One Kiss Leads To Another

In sommige kringen wordt Hackamore Bricks enige album beschouwd als een soort van heilige graal. De tien songs op One Kiss Leads To Another kunnen dat echter niet geheel waar maken. Niettemin is de plaat bijzonder interessant – en niet alleen omdat alle vier bandleden geregistreerd lid waren van de Velvet Underground Appreciation Society – maar vooral omdat Hackamore Brick een bijzondere sound heeft die de mellow gitaarsound van Velvet Undergrounds 1969 in herinnering roept en deze combineert met sterke popmelodieën. Geen psychedelica, maar rammelende slaggitaren, een jengelend orgeltje en lijzige Lou Reed-zang. Anno 1970 is dat geluid opmerkelijk, temeer daar de vier New Yorkers in een paar dagen tijd hun album op de band slingerden en dat Kama Sutra vervolgens gezwind op de markt bracht. Dat One Kiss Leads To Another behoudens een paar juichende recensies niets deed is nogal onrechtvaardig omdat sfeervolle, op de golven van gitaren en elektrische piano meanderende liedjes als 'Reachin'', 'Peace Has Come', 'Got A Gal Named Wilma' en 'And I Wonder' werkelijk prachtig zijn. One Kiss Leads To Another is geen heilige graal, maar wel een opgegraven, te lang verborgen muzikale schat.

Reachin' / Oh! Those Sweet Bananas / I Watched You Rhumba / Radio / Peace Has Come / Got A Gal Named Wilma / I Won't Be Around / And I Wonder / Someone You Know / Zip Gun Woman



donderdag 17 oktober 2013

The Dolly Rocker Movement | Electric Sunshine

Vier kerels in denim. Poserend tussen de schaduwrijke bomen. Ergens in Australië, in Sidney om precies te zijn. Ze debuteren in 2006 met Electric Sunshine, een geestverruimende trip richting heelal. Zelf noemen Daniel Poulter (zang, gitaar, glockenspiel), Martin Walters (orgel, synths, piano), Ricky Drabsch (bas) en Jamie van Veldhoven (drums) het chemical country. Dat is het zeker, maar het is ook: Westcoast-psychedelica, folkrock uit de garage, flower power country. De elf prachtige, zweverige rocknummers zijn, zo klinkt het, opgenomen op de bodem van een echoput. Het geeft Electric Sunshine een heerlijk authentiek sixties sfeertje. De liedjes zijn ook niet mis, afwisselend, doordacht en voorzien van mooie melodieën. Opvallend in de instrumentatie is het jengelende orgeltje, dat herinneringen oproept aan de desertrock van Green On Red of, minder bekend, The Aimless Blades. De bezwerende opener 'Falling Home Again' zet de toon voor een portie spacey countryrock en dan volgen er vele juweeltjes: het uptempo en met bongodrums opgesierde 'What’s That Sound'; het lieflijke 'Sunflower'; de reverb-rocker 'Go Go Getter'; de acidfolk van 'Sunday Mourning'; en de talking-blues 'Steam Train Blues'. Nog mooier wordt Electric Sunshine, vanwege het zinderende hoogtepunt 'The Light Ride'. Als toegift zijn er nog twee sfeervolle kampvuurliedjes afkomstig van een akoestische sessie. Samen met de hoofdmoot van psychedelische country en rock – tussen Beachwood Sparks en The Seeds, tussen The Electric Prunes en de vroege Long Ryders – is dit Electric Sunshine een ronduit meesterlijk debuut. Wow!

Feeling Home Again / What's That Sound? / In My Mind, In My Words & In My Heart / Sunflower / Sad Sally / Go Go Getter / Sunday Mourning / Steam Train Blues / Will I See My Star / The Light Ride / Sorry / Call All Angels / Walk In The Light

woensdag 16 oktober 2013

Robyn Hitchcock | Black Snake Diamond Röle

Hij is een cultfiguur en zeker niet bekend bij het grote publiek, al is hij wel het onderwerp van een concerfilm gemaakt door Oscar-winnaar Jonathan Demme. Storefront Hitchcock uit 1998 gaat over Robyn Hitchcock, eens de leider van The Soft Boys. Sinds 1980 – het jaar dat Hitchcock solo gaat – heeft de grillige Brit bijna jaarlijks een album uitgebracht, met als meest eigenaardige release een recreatie van Bob Dylans Royal Albert Hall-concert uit 1964. In Amerika wordt Hitchcock op handen gedragen; Los Angeles is zijn tweede thuis. Dat was niet altijd zo. Terug in 1980 vallen The Soft Boys uiteen omdat hun psychedelische punkpop niet wordt gewaardeerd door het Britse publiek. Hitchcock wijt het aan gitarist Kimberley Rew: ‘It got to the point where I couldn’t stand this awful noise behind me on stage.’ Intussen heeft Hitchcock tientallen al dan niet voor The Soft Boys bedoelde liedjes geschreven en ze zelfs al opgenomen in diverse Londense studio’s. De eerste collectie hiervan verschijnt in 1981 onder de intrigerende titel Black Snake Diamond Röle op het label dat ook The Soft Boys uitbracht. Opgenomen in drie studio’s – The Barge, Music Works en de Alaska-studio – kent Hitchcocks begeleidingsband ook diverse bezettingen, met als meeste opvallende aanwezigen de complete Soft Boys-line up: bassist Matthew Seligman, drummer Morris Windsor en zelfs gitarist Kimberley Rew. Voorts zijn Hitchcock behulpzaam gitarist Knox, Psychedelic Furs-drummer Vince Ely en producer Pat Collier. De laatste heeft van de verschillende opnamen een samenhangend geheel gesmeed. 
Hitchcocks liedjes zijn gebaseerd op zijn uit zijn jeugd stammende fascinatie voor The Beatles en Bob Dylan, al springt de solo-artiest Syd Barrett het meest in het oog en oor. Surrealistisch en psychedelisch klinken dan ook Hitchcocks composities en teksten, zoals sublieme songs als ‘The Lizard’, ‘Acid Bird’ en ‘Out Of The Picture’. Parelende punky popsongs als ‘Meat’ en ‘I Watch Cars’ houden de herinnering aan The Soft Boys springlevend, evenals de single ‘The Man Who Invented Himself’. Dit alles voert naar de apotheose van ‘Love’ dat vooraf wordt gegaan Thomas Dolby’s bijna tastbare oceaangeluiden. Op schitterend zweverige wijze transformeert Robyn Hitchcock de aanwijsbare Barrett-invloed tot een geweldig staaltje jaren tachtig psychedelica. Althans, psychedelica volgens de definitie van Hitchcock: alles wat verandert als je er van dichtbij naar kijkt. En als je dat doet, zie je een fascinerend en caleidoscopisch album: Black Snake Diamond Röle.

The Man Who Invented Himself / Brenda’s Iron Sledge / Do Policemen Sing? / The Lizard / Meat / Acid Bird / I Watch cars / Out Of The Picture / City Of Shame / Love

dinsdag 15 oktober 2013

Lee Michaels | Barrel

Michael Olson start zijn muzikale carrière in Los Angeles, Californië, waar hij als toetsenist in lokale bands als The Sentinels en The Joel Scott Hill Group speelt. In 1966 duikt Olson op in San Francisco als organist in Bob Segarini's The Family Tree, waarna hij onder de naam Lee Michaels als solo-artiest tekent bij A&M Records.
In 1968 verschijnt de debuut-lp Carnival Of Life, waarop Michaels zich laat beluisteren als een soort van toetsen-equivalent van Steve Miller. Dan stuurt Michaels zijn begeleidingsband de deur uit, neemt een aantal solo-albums op en strijkt vervolgens met vaste drummer Frosty neer in het landelijke Mill Valley, benoorden Frisco. Daar, in zijn eigen studio-hut, neemt Michaels met Frosty en gitarist Drake Levin zijn vierde album op: Barrel. Barrel is een ware showcase van Lee Michaels talenten, want een zeer capabele gitarist, een uitmuntende toetsenist en een zanger met een soulvolle strot. Daarnaast is Barrel een sfeervolle en rauwe plaat vol rock met massa's soul en af en toe een funky inslag. Aangedreven door Michaels' warme gitaarlicks, barrelhouse-piano en zuigende Hammond met rondjagende Leslie-speaker ademen songs als 'Mad Dog', 'Uummmm My Lady' en het miniatuurtje 'As Long As I Can' volop zuidelijke countrysoul en Rolling Stones-swagger. Westcoast-psychedelica is vertegenwoordigd in een opwindende versie van Moby Grape's 'Murder In My Heart (For The Judge)', terwijl Michaels tekstueel – zoals een Californische hippie betaamt – de revolutie predikt, want de tijden moeten veranderen – overtuigend in het Traffic-achtige 'Day Of Change' – en de Vietnamoorlog moet worden beëindigd, aldus het prachtig bonkende 'Thumbs'.
Barrel paart, hoewel de hippiedroom in 1970 lijkt te zijn vervluchtigd, oprechte maatschappijkritiek aan muzikale rijkdom, die kunstig balanceert op het snijvlak van rock, soul en countryblues. Het rauwe Barrel is dan ook het hoogtepunt in Lee Michaels' beslist niet onbeduidende oeuvre, al behaalt hij een jaar later een verrassende Amerikaanse top 10-hit met 'Do You Know What I Mean?'. Michaels' latere output is echter ronduit teleurstellend, zodat de begaafde muzikant zich eind jaren zeventig min of meer terugtrekt uit de muziekbusiness en zich vestigt op Hawaii.

Mad Dog / What Now America / Uummmm My Lady / Thumbs / When Johnny Comes Marching Home / Murder In My Heart (For The Judge) / Day Of Change / Think I'll Cry / Games / Didn't Know What I Had / As Long As I Can



zondag 13 oktober 2013

Cosmic Dealer | Crystallization

Amsterdam en Den Haag zijn dé beatsteden van Nederland, maar ook Dordrecht laat zich met The Zipps, Snowflake, The Curve en Cosmic Dealer niet onbetuigd. The Zipps zijn misschien de grote legenden, maar Cosmic Dealer is de maker van een van beste Nederlandse psychedelische lp's: Crystallization. Een gaaf exemplaar moet algauw zo'n € 400 kosten en ook de eerste cd-release uit 1993 is bijzonder schaars.
Frans Poots (zang, dwarsfluit), Bas van der Pol (gitaar, zang), Jan Reijnders (gitaar, zang), Angelo Noce Santoro (bas) en Ad Vos (drums) richten in 1968 Cosmic Dealer op. Het vijftal treedt veel op in het land en wordt opgemerkt door producer Eddy Ouwens. Een contract met Negram genereert in 1971 de singles 'The Scene' en 'Head In The Clouds' – beide niet in de Top 40 genoteerd – en datzelfde jaar nog een monster van een debuutplaat. In dertien nummers biedt Crystallization – op het snijpunt van stijlen – nederbeat, psychedelische Westcoastrock en progrock. De Nederlandse traditie van The Motions, Q 65 en Golden Earring is terug te horen in 'If There Is Nothing Behind The Hills', 'I Had A Friend' en titelnummer 'Crystallization', terwijl de steeds opduikende dwarsfluit aan Jethro Tull doet herinneren en het zinderende gitaarwerk aan sixtiesgoden als Quicksilver Messenger Service en Moby Grape – met het ronduit schitterende 'Child Of The Golden Sun' als lichtend voorbeeld. Anderszins behoren de hemelbestormende gitaarsolo's, het kwakende wah-wahspel en de sterke zang – zowel de bariton van Poots als de harmoniezang – tot de uitzonderlijke kwaliteiten van deze neder-klassieker. Opgeluisterd met fantastische songs als 'The Scene', 'The Fly', 'Flying In The Winter' en 'Head In The Clouds' is Crystallization inderdaad die ultieme klassieker; dat hooggeprijsde collector's item; dat universele prog-psych-album.
Cosmic Dealer – dat in 1973 de pijp aan Maarten geeft – is daarmee een van 's-Neerlands meest legendarische bands. Crystallization is dan ook per saldo een legendarisch album, dat overigens ruim 38 jaar later door de originele Cosmic Dealer-bezetting weer live zal worden uitgevoerd – en beslist een vintage klassieker is.

Daybreak / If There Is Nothing Behind The Hills / Child Of The Golden Sun / Swingin' Joe Brown / I Had A Friend / Crystallization / The Scene / The Fly / One Night / Find Your Way / Flying In The Winter / Head In The Clouds / Illusions





vrijdag 11 oktober 2013

Israel Nash | Rain Plains




Een verhuizing van de heuvels van Missouri naar de wolkenkrabbers van New York luidt in 2006 de singer-songwriterscarrière van Israel Nash Gripka in. Gelijk al dat jaar brengt Gripka Prelude uit, een ep met vijf nummers. Pas drie jaar later verschijnt het volwaardige debuutalbum, New York Town, waarop Gripka in twaalf verpletterende songs zich manifesteert als een kruising tussen John Fogerty en Ryan Adams. Songs are written for men, records are written for gods, zo ziet Gripka zijn eigen ambacht van klassiek singer-songwriter – en zijn inspanningen lonen, zo blijkt uit de royale Europese aandacht. Het intensieve toeren wordt in 2011 vervolgd met het ijzersterke Barn Doors And Concrete Floors, dat Gripka op afstand van de stad in de Catskill Mountains opneemt. Hoewel de plaat even rauw en gruizig gezongen als het debuutalbum is, blijkt hieruit wel Israel Nash Gripka's hang naar het platteland – wat wordt bevestigd door diens verhuizing naar Dripping Springs, een dorpje in de heuvels rondom Austin, Texas.
De gevolgen hiervan blijken in september 2013 bij de release van Gripka's derde album, Rain Plains. Niet alleen heeft de troubadour zijn naam ingekort tot Israel Nash, maar ook heeft hij de sound van Neil Young in full geadopteerd. Epigonisme mag Israel Nash dan ook verweten worden, maar anderzijds is Rain Plains wel een weergaloos mooi album. Rauwheid is vervangen door gratie en schoonheid; rootsrock door Westcoast-elegantie. Akoestische gitaren, een drenzende pedal steel en Israel Nash' in het klankbeeld teruggedrongen stem leiden onvermijdelijk naar een soort van After The Goldrush-grandeur. Van de imposante opener 'Woman At The Well' tot de melancholiek-sentimentele afsluiter 'Rexanimarum' is het een en al retro-Westcoast-pracht. Israel Nash acteert getuige 24-karaats-songs als 'Who In Time', 'Myer Canyon', 'Rain Plains' en 'Iron Of The Mountain' op de toppen van zijn kunnen en wordt hierbij voortreffelijk gesecondeerd door een geweldige band met daarin hoofdrollen voor de gitarist en de pedal steel-speler. Rain Plains is resumerend een werkelijk subliem album en, zo zal ultimo 2013 vermoedelijk blijken, een moderne americana-klassieker.

Woman At The Well / Through The Door / Just Like Water / Who In Time / Myer Canyon / Rain Plains / Iron Of The Mountains / Mansions / Rexanimarum



donderdag 10 oktober 2013

Chris Knight | Chris Knight

In de periferie van de klassieke singer-songwriters van rond de eeuwwisseling – Steve Earle, Buddy Miller – bevinden zich interessante gevallen die het nooit écht gemaakt hebben en inmiddels zijn ingehaald door een jongere generatie – Ryan Adams, Israel Nash Gripka. Neem nu Chris Knight uit het mijnstadje Slaughters, Kentucky, die eerst een universitaire agrarische studie afrondde voor hij zich tot het singer-songwriterdom bekeerde en in 1992 tijdelijk zijn trailer in Slaughters verruilde voor een verblijf in Nashville. Daar schatte men zijn talenten op de juiste wijze in, wat Knight uiteindelijk een contract bezorgde bij het machtige MCA Nashville-label. Na het perfectioneren van zijn liedjes thuis in Slaughters keert hij terug naar Nashville om daar zijn debuut op te nemen met onder meer Steve Earle-gitarist Richard Bennett, Joe Ely-gitarist Dave Grissom en moral support van Buddy Miller. Naast singer-songwriter is Chris Knight een echte plattelander getuige het tekstuele idioom dat het harde boerenleven, de ontberingen van truckchauffeurs en de kleine criminaliteit tot onderwerp heeft. Muzikaal is de basis op Chris Knights titelloze debuut steeds de combinatie van rinkelende akoestische gitaren en scherpe elektrische in een setting van hypermelodieuze liedjes. Werkelijk fantastisch zijn dan ook songs als 'It Ain't Easy Being Me', 'Bring The Harvest Home', 'Something Changed', 'House And 90 Acres', 'The Hammer Going Down' en 'The Band Is Playing Too Slow'. Tezamen met de andere sterke rootsy countrysongs is Chris Knight een geweldig alternatief Nashville-album, dat niettemin net als Chris Knight zelf een schaduwbestaan leidt. Knight gaat gestaag door met het maken van albums, maar zo goed als zijn debuut in 1998 zijn ze niet meer.

It Ain't Easy Being Me / Framed / Bring The Harvest Home / Something Changed / House And 90 Acres / Summer Of '75 / Run From Your Memory / Love And A / The Hammer Going Down / 'The Band Is Playing Too Slow



dinsdag 8 oktober 2013

Dr. Feelgood | Stupidity

Op 13 juli 1973 speelt Dr. Feelgood voor het eerst als hoofdact in Londen, in de Tally Ho – bakermat van de pubrock. En al vanaf dat moment zal de reputatie van dit vuige kwartet in Londen en omstreken groeien en groeien. In 1971 geformeerd op Canvey Island, een eiland in de monding van de Theems, bestaat Dr. Feelgood uit Lee Collinson (zang, mondharmonica), John Wilkinson (gitaar, gestoord podiumgedrag), John B. Sparks (bas) en John Martin (drums). Dr. Feelgood zet een nieuwe standaard door de furieuze en tomeloze inzet van de bandleden, die er overigens uitzien als slechtbetaalde kantoorklerken, elkaar voornamelijk negeren en hoe dan ook weigeren te lachen. Het is al vanaf het begin duidelijk: van zo’n band bestaat er geen tweede. Door dit opmerkelijke imago van explosieve liveshows en een verwilderde stage-act verwerft Dr. Feelgood in korte tijd een grote reputatie in het pubrockcircuit. Lee Collinson heet inmiddels Lee Brilleaux, John Wilkinson Wilko Johnson en John Martin The Big Figure. In 1975 ramt Dr. Feelgood er twee platen uit: Down By The Jetty en Malpractice, en gaat dan op tournee door Amerika. Bij terugkomst moet er een derde plaat komen, maar Wilko Johnson heeft geen enkele nieuwe song: ‘I’d got nothing, only a few ideas.’ En dus komt er een live-lp. 
In de Southend Kursaal wordt de thuiskomst van Dr. Feelgood gevierd en worden er opnamen gemaakt met een mobiele studio. Het nummer waarmee Dr. Feelgood opent – het meer dan toepasselijke ‘Going Back Home’ – zet de zaal gelijk in vuur en vlam. Dan volgen er zeven stomende rock-‘n-rollsongs waarin Wilko Johnson als een gestoorde gek over het podium rond rent en rond stuitert en Lee Brilleaux totaal buiten zinnen raakt. Op kant 1 van Stupidity staan echter zeven nummers van een concert in de Sheffield City Hall. En ook daar slaat de vlam in de pan als Brilleaux’ geile mondharmonica zich verheft boven de opvallend dunne slaggitaarsound van Johnson – die overigens wel als een hakbijl door het bas/drums-fundament klieft. Maar de keren dat de dolleman soleert, zoals in Bo Diddley’s ‘I ‘m A Man’, spat de kalk van het plafond. Dr. Feelgood laat weinig heel van zaal en publiek tijdens de uitvoering van weergaloos vuige rockstompers als ‘Talking About You’, ‘She Does It Right’ en Solomon Burke’s ‘Stupidity’. Het naar dit nummer vernoemde live-album verschijnt op 24 september 1976 en geeft een perfect beeld van de tomeloze energie van de band en de hechte en retestrakke live-sound van vooral de tandem Brilleaux/Johnson. Stupidity komt de arbitraire titel toe tot de beste live-albums ooit te behoren. In ieder geval weerspiegelt het de reputatie van The Feelgoods en geeft het de importantie weer van deze weergaloze pubrockband, maar laat Stupidity vooral ook een herinnering zijn aan Lee Brilleaux die op 7 april 1994 stierf, al op 41-jarige leeftijd slachtoffer van kanker.

Talking About You / 20 Yards Behind / Stupidity / All Through The City / I’m A Man / Walking The Dog / She Does It Right / Going Back Home / I Don’t Mind / Back In The Night / I’m A Hog For You Baby / Checking Up On My Baby / Roxette / Riot In Cell Block No. 9 / Johnny B. Goode

maandag 7 oktober 2013

Virginia Sisters | Last Pathetic Fool

Bij toeval ontdekt door Not Lame-platenbaas Bruce Brodeen in zijn woonplaats Fort Collins, Colorado, zijn de Virginia Sisters een uitzonderlijke vangst, want in het eerste decennium van de 21e eeuw zijn er weinig bands die op zo'n energieke en zelfverzekerde wijze eer betonen aan de Britse punk van The Clash, de pubrock van Graham Parker en de new wave van Elvis Costello. De band, in de klassieke trio-bezetting met Roy Anderson (zang, gitaar), Ben Prytherch (bas) en John Motley (drums), brengt helemaal de sfeer van de eind jaren zeventig terug: scherpe rocksongs, raspende gitaren en venijnige zang. Met topsongs als de heerlijke Costello-pastiche 'This One This Time', het wavy 'That's Just Wrong' en de pubrock-swagger van het fantastische 'Josephine's' is Last Pathetic Fool een tamelijk unieke retroplaat die zoete herinneringen aan de seventies oproept. Unieke retroplaat – maar ook de enige van de Virginia Sisters.

Dazzling Blue / Deranged / Oh The Night Is Fading Fast / Beautiful One / Thanks, But No / This One This Time / That's Just Wrong / Don't You Cry On Me / Everyone's Wrong / Leghorn / Caroline / Josephine's

zondag 6 oktober 2013

Clear Light | Clear Light

Ze behoren tot de fameuze Elekta-stal, het label van Jac Holzman en Paul Rothchild. Als The Brain Train wordt de band getekend, maar tegen de tijd, in september 1967, dat de eerste veelbelovende single op het kleine Titan-label uitkomt en nieuwe zanger Cliff De Young toetreedt, heet de groep Clear Light. Zoals het een ware Westcoastband uit het zonnige Los Angeles van the summer of love betaamt, bestaat het repertoire uit psychedelische folkrock, maar bijzonder is de bezetting met twee drummers. De debuut-lp komt echter moeizaam tot stand vanwege het dictatoriale gedrag van manager en producer Paul Rothchild. Niettemin bevat het enige en zelfgetitelde album geestverruimende popsongs volgestopt met Farfissa-orgeltjes, klavecimbels en fuzzgitaren. Clear Light heeft dan ook het nodige gemeen met de folky psychedelica van labelgenoten Love, Evident in 'Sand', 'A Child's Smile', 'They Who have Nothing' en 'With All In Mind', waaraan Neil Young meewerkt. Krachtig – te danken aan de dubbele drumsound – en rockend is Clear Light in de geweldige powersongs 'Black Roses', 'Think Again' en 'Night Sounds Loud'. Clear Light komt aan zijn eind als oprichter Bob Seal uit de band wordt geschopt en de opnamen van een tweede lp op niets uitlopen. De andere oprichter, Dallas Taylor, zal echter nog aardig beroemd worden: als drummer van Crosby, Stills & Nash.

Black Roses / Sand / A Child's Smile / Street Singer / The Ballad Of Freddie & Larry / With All In Mind / Mr. Blue / Think again / They Who Have Nothing / How Many Days Have Passed / Night Sounds Loud



vrijdag 4 oktober 2013

The Bottle Rockets | The Brooklyn Side

Zijn vrienden van Uncle Tupelo tekenen in 1990 een platencontract en zijn eigen band, Chicken Truck, valt uit elkaar. En dus wordt zanger/gitarist Brian Henneman roadie bij de band van Jeff Tweedy en Jay Farrar. Henneman blijft echter wel demo's opnemen en brengt zelfs, begeleid door Tweedy en Farrar, een single uit. Hierdoor aangespoord richt Henneman met zijn oude muzikale maten uit Festus, Missouri weer een band op: The Bottle Rockets. Vanuit Festus trekt de band door het Midwesten en maakt de kroegen en clubs onveilig met stevige, vette boogie- en countryrock. Hierdoor worden The Bottle Rockets een van de vroege exponenten van de alt.country, met uiteraard de blik stevig gericht op de jaren tachtig gitaarmuziek van The Replacements en de jaren zeventig rock van Neil Youngs Crazy Horse, Lynyrd Skynyrd en ZZ Top. 
Op een klein label verschijnt in 1993 het zelfgetitelde debuut, waarna het kwartet Henneman, Tom Ray (gitaar), Tom Parr (bas) en Mark Ortmann een jaar later de opvolger The Brooklyn Side laat uitbrengen. The Brooklyn Side, een bowling-term, wordt echter al snel opgepikt door major Atlantic en prompt wereldwijd ge-rerelased. Op no nonsens wijze geproduceerd door Eric 'Roscoe' Ambel is The Brooklyn Side een aards, doordenderend, recht-voor-z'n-raap-album, dat scheurende countryrock vermengt met southern rock, hillbilly en geloofwaardige teksten. Op literair knappe wijze plaatst Henneman zijn opwindende rootsrock-'n-roll in een context van de door het leven worstelende burger: 'Welfare Music' handelt over zwangerschap op jonge leeftijd; de boogierock van '1000 Dollar Car' over je niet meer kunnen permitteren dan aftandse barrels; de country-galop van 'Idiot's Revenge' over de overdreven aandacht voor de indie-rockscene; en het scheurende 'Radar Gun' met in de hoofdrol een verknipte verkeersagent. IJzersterk en uiterst catchy is ook de neo-countryrock van 'Gravity Falls' en 'I Wanna Come Home', die echter in pure power overtroffen wordt door de van hitte zinderende fatalistische rocksong 'Stuck In A Rut' en het sublieme 'Sunday Sports' – een gitaar-epos met in de hoofdrol een pathetische, in onderbroek gehulde tv-kijkende sukkel. In veertien geweldige songs laten The Bottle Rockets anno 1994 de state-of-the-art zien van de nieuwe generatie countryrockers – The Brooklyn Side is dan ook alt.country in optima forma. Maar The Bottle Rockets blijven een cultband omdat Atlantic ze al bij het volgende album 24 Hours A Day bij het grofvuil zet. Brian Henneman en de zijnen houden echter stand en blijven albums maken, al zal The Brooklyn Side niet meer overtroffen worden.

Welfare Music / Gravity Fails / I'll Be Comin'Around / Radar Gun / Sunday Sports / Pot Of Gold / 1000 Dollar Car / Idiot's Revenge / Young Lovers In Town / Take Me To The Bank / What More Can I Do? / Stuck In A Rut / I Wanna Come Home / Queen Of The World



donderdag 3 oktober 2013

Jimmy Campbell | Half Baked

Muzikaal zeer begaafd, maar altijd achtervolgd door pech, is Jimmy Campbell een nogal tragische figuur gebleven. De muzikant en songschrijver uit Liverpool, Engeland heeft talent in overvloed en voert in het midden van de jaren zestig – en in de donkere schaduw van The Beatles – bands aan als The Kirkbys en 23rd Turnoff. Voor Philips mag Campbell drie solo-albums opnemen. Na de eerste, Son Of Anastasia, promoveert Jimmy Campbell naar het progressieve Vertigo, het prestigieuze sublabel van Philips. De lat voor Campbells tweede soloplaat komt daarmee hoger te liggen, wat in september 1970 resulteert in het bijzonder geslaagde Half Baked. Campbell wordt hierop begeleid door buddy Bill Kinsley en andere vrienden met wie Campbell een jaar later Rocking Horse zal vormen. Half Baked is gevarieerd – zowel stemmig als vlot rockend – en bestaat uit voortreffelijke songs: galmende, Spectoriaanse pracht (‘Don’t Leave me Now’); White Album-periode Beatles (‘Half Baked’), landerige, Dylaneske countryfolk (‘Green Eyed American Actress’) en hartverscheurende, door strijkers begeleide ballads ('In My Room', 'I Will Not Mind'). Gestoken in een prachtige klaphoes vaste Vertigo-hoesontwerper Marcus Keef is het voortreffelijke Half Baked niettemin een jammerlijke commerciële mislukking, een lot dat Jimmy Cambell zal blijven achtervolgen – tot aan zijn vroegtijdige dood op 12 februari 2007.

Green Eyed American Actress / Loving You Is All I Do / So Lonely Without You / In My Room / That's Right, That's Me / I Will Not Mind / Dulcie (It's December) / Forever Grateful / Half baked / Closing Down The Shop / Don't Leave Me Now