maandag 30 oktober 2017

Kevin Ayers-John Cale-Eno-Nico | June 1, 1974

De aanleiding voor het eenmalige, gezamenlijke concert in het Londense Rainbow Theatre op 1 juni 1974 van Kevin Ayers, John Cale, Eno en Nico is de release van Kevin Ayers’ The Confessions of Dr Dream and Other Stories in mei van dat jaar. Dr Dream is na drie eerdere soloalbums Kevin Ayers’ debuut voor Island Records; een nieuwe start en met een nieuwe begeleidingsband, The Soporifics. Om dat te vieren wordt het Rainbow-concert georganiseerd, waarbij Ayers zowel oude vrienden als nieuwe labelgenoten uitnodigt. Cale, Eno en Nico staan alledrie onder contract bij Island. Brian Eno, in 1973 uit Roxy Music gestapt, debuteert in januari 1974 met Here Come the Warm Jets, maar speelt ook mee op John Cale’s Island-debuut Fear, dat in oktober ’74 zal verschijnen. Cale op zijn beurt, produceert op dat moment The End… van chanteuse Nico. Zij zat samen met Cale in The Velvet Underground en is ook debutante bij Chris Blackwells Island Records. Het is tezamen een mooi stel dat op 1 juni 1974 optreedt in de Rainbow, temeer daar Ayers oude vrienden als Robert Wyatt (drums), Mike Oldfield (gitaar) en John ‘Rabbit’ Bundrick (toetsen) erbij betrekt en ook zijn nieuwe band The Soporifics lanceert, met daarin Ollie Halsall (gitaar), Archie Leggat (bas) en Eddie Sparrow (drums).
Het optreden in de Rainbow verloopt gefaseerd: performers en artiesten treden aan in verschillende bezettingen, en ook geïsoleerd van elkaar. De vraag is of allen daadwerkelijk bevriend zijn, of dat labelbaas Blackwell ze uit commerciële overwegingen bij elkaar gezet heeft; het gerucht gaat dat Kevin Ayers aan de vooravond van het concert John Cale’s vrouw geneukt heeft.
Brian Eno trapt in ieder geval af met het angstaanjagende, door synthesizers opgejaagde ‘Driving Me Backwards’, gevolgd door het rockende ‘Baby’s On Fire’ - dat best in ’74 een hit had kunnen worden, maar het niet werd. Vervolgens is het de beurt aan de gedrogeerde John Cale, die er zich nogal gemakkelijk vanaf maakt met een cover van Elvis Presleys ‘Heartbreak Hotel’ - al is zijn deprimerende versie ervan, ja echt, onovertroffen. Het wordt echter nog deprimerender als Nico plaatsneemt achter haar harmonium - en Eno haar begeleidt met in mineur getoonzette synthesizerbliepjes - voor haar uitvoering van Jim Morrisons ‘The End’.
Tot zover Cale, Eno en Nico. Kant 2 is volledig ingeruimd voor Kevin Ayers en zijn band. Ayers biedt in vergelijking met de duistere songs van Eno, John Cale en Nico een soort van lichtheid van het bestaan met zijn nogal romantische songs, gedragen door elektrische gitaar, rollend orgel en Ayers koffiebruine, door Gauloises-aangejaagde stemgeluid. ‘May I?’ is al voortreffelijk, wat wordt bekrachtigd door ‘Shouting in A Bucket Blues’, het bluesy ‘Everybody’s Sometime and Some People’s All the Time Blues’ - met een solo van Mike Oldfield - en de onheilszwangere afsluiter ‘Two Goes Into Four’. 
Al op 28 juni 1974 wordt het concert van 1 juni uitgebracht. Razendsnel dus. June 1, 1974 is daarmee een bijzonder document en biedt ook een mooi zicht op de embryonale solocarrières van Brian Eno en John Cale: hun piek ligt in latere jaren. Kevin Ayers bracht dit tezamen, reden waarom June 1, 1974 in juni 1974 een ronduit iconische liveplaat is, al ziet bijna niemand dat. Het is echter wel zo. 

‘Driving Me Backwards’ | ‘Baby’s On Fire’ | ‘Heartbreak Hotel’ | ‘The End’ | ‘May I?’ | ‘Shouting in A Bucket Blues’ | ‘Stranger in Blue Suede Shoes’ | ‘Everybody’s Sometime and Some People’s All the Time Blues’ | ‘Two Goes Into Four’

Gepubliceerd in Platenblad #231



maandag 23 oktober 2017

Lucinda Williams | This Sweet Old World

Sweet Old World was in 1992 het vierde, internationaal onbekende album van Lucinda Williams. De opvolger, Car Wheels On A Gravel Road, betekende zes later een wereldwijde doorbraak en maakte Lucinda Williams tot een van de sterren van de americana. Niet ongebruikelijk is dat een album dat de jublileum-gerechtigde leeftijd van 25 jaar heeft bereikt een rerelease krijgt, meestal in een nieuw jasje. Zoniet Sweet Old World: Lucinda Williams nam het hele album opnieuw op. 
De sound en productie van This Sweet Old World is totaal anders: het blikkerige en echoënde jarentachtiggeluid heeft nu plaatsgemaakt voor een warm, bluesy geluid, zoals we dat ook kennen van Down Where The Spirit Meets Bone (2014). Verassend is ook La Williams’ veranderde stem: eerst dun en onvolwassen, nu: op eikenhout gerijpt en met een heerlijke drawl. De ballads, zoals ‘Something About What Happens When We Talk’, ‘Sidewalks Of The City’ en de rauwe live-klassieker ‘Pineola’ klinken nu dan ook geweldig, mede door de prachtige gitaarsolo’s en de pedaalsteel van Greg Leisz. 
Aardig is ook dat This Sweet Old World completer is dan Sweet Old World: Lucinda Williams nam ook nog eens vier songs opnieuw op die toentertijd op de plank bleven liggen. Kortom, een geweldig oud, nieuw album.

‘Six Blocks Away’ | ‘Prove My Love’ | ‘Something About What Happens When We Talk’ | ‘Memphis Pearl’ | ‘Sidewalks of the City’ | ‘Sweet Old World’ | ‘Little Angel Little brother’ | ‘Pineola’ | ‘Lines Around Your Eyes’ | ‘Drivin Down A Dead End Street’ | ‘Hot Blood’ | ‘Which Will’ | ‘Factory Blues’ | ‘What You Don’t Know’ | ‘Wild and Blue’ | ‘Dark Side of Life’ 

woensdag 18 oktober 2017

Charlie | No Second Chance

Opgericht in Londen in 1971 door niet bepaald kleurrijke muzikanten, is Charlie een passende - kleurloze - naam voor de band. Charlie rommelt wat aan in het clubcircuit en mag in 1973 een single opnemen voor Decca. Het wordt niets. Twee jaar later ziet Queen-producer Roy Thomas Baker wel wat in de band; in 1976 verschijnt het debuutalbum Fantasy Girls op Polydor. De sound van Charlie is licht-symfonisch en wordt gedragen door fraai gitaarwerk en messcherpe, C,S&N-achtige samenzang. In voorprogramma’s van The Who, Bad Company, Focus en Fleetwood Mac mag Charlie zijn kunstje laten zien en dat leidt weer tot een tweede album in 1977: No Second Chance, feitelijk een prachtige, melodieuze plaat. Maar punk blaast - zeker in Londen - al het oude en vertrouwde weg. Bands als Charlie zijn op slag overbodig, en dus heft de band zichzelf op.
Een klein Amerikaans label heeft echter No Second Chance - met nu op de hoes een pin-upgirl - aldaar uitgebracht en de van het album getrokken single ‘Johnny Hold Back’ wordt een radiohit. In feite is No Second Chance - onbewust - een door-en-door Amerikaans FM-radioalbum; gepolijst-melodieus, gave zang, dynamische rockliedjes. Opener ‘No Second Chance’ is direct al zo’n fijn, meezingbaar rockliedje, gevolgd door het schitterende, melancholieke ‘Don’t Look Back’. Na ‘Johnny Hold Back’ is het catchy, lichtvoetige ‘Turning To You’ de volgende Amerikaanse hit, maar de epische songs ‘Thirteen’ en ‘Guitar Hero (False Messiah)’ spannen toch echt de kroon met hun voortreffelijke samenzang en spannende gitaarsolo’s. Al met al is No Second Chance een mooi album van de tweededivisieband die Charlie in het pre-punktijdperk uiteindelijk toch is. 

‘No Second Change’ | ‘Don’t Look Back’ | ‘Pressure Point’ | ‘Turning To You’ | ‘Thirteen’ | ‘Lovers’ | ‘Johnny Hold Back’ | ‘Love Is Alright’ | ‘Guitar Hero (False Messiah)’

zaterdag 14 oktober 2017

CRB | Barefoot In The Head

CRB staat natuurlijk voor Chris Robinson Brotherhood, een broederschap die hij niet meer heeft met zijn broer Rich, maar sinds 2011 alweer met meestergitarist - en fameus singer-songwriter - Neal Casal. Als de Brotherhood bereizen zij het land en spelen ellenlange jam-shows, eer betonend aan klassieke bands als The Grateful Dead en The Allman Brothers Band, maar ook aan de eigen legacy van The Black Crowes. Ook de albums vanaf het debuut Big Moon Ritual ademen in een bijzonder losse sfeer bluesy psychedelica. 
Chris Robinson is een onvervalste hippie, een kosmische hippie, en op het vijfde CRB-album ontpopt hij zich ook nog eens als een eigentijdse Neil Young - dat hij overigens in 2002 eerder beproefde met zijn solodebuut New Earth Mud. Tezamen zijn dat nogal wat vergelijkingen en aanbevelingen, maar Barefoot In The Head is dan ook echt dat schitterende album dat de vergelijkingen kan doorstaan, want sfeervol, lyrisch en tijdloos. Robinson en Casal kiezen op Barefoot In The Head voor een lichtere toets, een meer akoestische benadering, een meer song-gerichte aanpak. Dat resulteert in het beste Brotherhood-album tot zover. Barefoot In The Head start met ‘Behold The Seer’ vertrouwd en funky, maar de hartverwarmende, pastorale songs die volgen genereren een extra dimensie die de band nog niet bezat: ‘She Shares My Blanket’, ‘If You Had A Heart To Break’, ‘Glow’. En werkelijk nog fraaier is ‘Blonde Light Of Morning’. Afwisseling is er met het geinige bluegrassliedje ‘High Is Not The Top’, het funky ‘Blue Star Woman’ en het intieme ‘Dog Eat Sun’, dat verfraaid wordt door meerstemmige zang, een zoemende Taurus Moog en Casals elektrische gitaarscheuten. 
Resumerend is Barefoot In The Head een avontuurlijk en coherent rootsrockalbum met een meer dan gemiddeld aantal sublieme liedjes. Zoals gezegd, Chris Robinson Brotherhoods beste, allerbeste. 

‘Behold The Seer’ | ‘She Shares My Blanket’ | ‘Hark, The Herald Hermit Speaks’ | ‘Blonde Light Of Morning’ | ‘Dog Eat Sun’ | ‘Blue Star Woman’ | ‘High Is Not The Top’ | ‘If You Had A Heart To Break’ | ‘Glow’ | ‘Good To Know’

Gepubliceerd in Heaven #6 2017

woensdag 4 oktober 2017

Johnny Winter And | Live


John Dawson Winter III uit Beaumont, Texas behoort zonder meer tot dat selecte groepje Amerikaanse gitaristen dat eind jaren zestig/begin jaren zeventig de bluesrock gepopulariseerd heeft. Winter is daarbij ook nog eens een bijzondere verschijning met zijn pierige witte haar en loensende albino-ogen; niet moeders mooiste maar wel een van de beste blanke bluesgitaristen. Samen met zijn albinobroertje Edgar zet Johnny zijn eerste schreden op het muzikale pad, wat in 1968 - Johnny is dan 24 - tot de debuutplaat The Progressive Blues Experiment leidt. Vervolgens is Johnny van de partij bij The Live Adventures of Mike Bloomfield and Al Kooper en ook op Woodstock. Inmiddels heeft hij zijn eigen band geformeerd vanuit de resten van The McCoys: Johnny Winter and The McCoys, al snel afgekort tot Johnny Winter And, met daarin Rick Derringer (gitaar), Randy Joe Hobbs (bas) en superdrummer Bobby Caldwell.
Na vier niet al te bijzonder succesvolle albums is het in 1970 tijd voor een liveplaat; tijd om te laten zien en horen hoe energiek, opwindend en rauw een Johnny Winter-concert is. Hiervoor dienen opnamen in The Fillmore East in New York en in Pirate’s World in Dania, Florida. Maar hoe opwindend ook, een groot deel van Winters repertoire bestaat uit covers. Het live-album trapt dan ook af met Sonny Boy Williamsons ‘Good Morning Little School Girl’, opgevolgd door de Winter-kraker ‘It’s My Own Fault’; een voortreffelijke slowblues. Live bevat welgeteld één eigen compositie: de stompende countryblues ‘Mean Town Blues’. Verder bedient Johnny Winter zijn publiek met een rock-’n-rollmedley en met covers van The Rolling Stones, Little Richard en Chuck Berry.
Live is in 1971 een groot succes onder jeugdige bluesliefhebbers en een bewijs that white men can sing the blues; Johnny Winter en de blues zijn één.

‘Good Morning Little School Girl’ | ‘It’s My Own Fault’ | ‘Jumpin’ Jack Flash’ | ‘Rock and Roll Medley: Great Balls of Fire; Long Tall Sally; Whole Lotta Shakin’ Goin’ On’ | ‘Mean Town Blues’ | ‘Johnny B. Goode’