Punk
is uitgewoed, Ian Curtis heeft zelfmoord gepleegd. Het is de zomer
van 1980. Temidden van de bruisende Liverpoolse muziekscene staat een
groep op die debuteert met een album dat inslaat als een bom. Na de
singles 'Rescue',
'Monkeys' en 'Villiers Terrace'
brengt de groep met de nogal ironische naam Echo & The Bunnymen
hun debuutplaat Crocodiles
uit. Hun muziek is geladen, ruimtelijk en ongewoon zelfverzekerd.
Postpunk is de geuzennaam die hun muziek – een bruisend amalgaam
van punk en psychedelica – later zal krijgen.
Echo
is de naam van de drumcomputer die Ian McCullogh, Will Sergeant en
Les Pattison bijstaat voordat de machine vervangen wordt door een
drummer van vlees en bloed. Deze dynamiek completeert de anno-nu
klassiek geworden Bunnymen-sound. De roffelende drums voorzien
McCullochs theatrale zang en Sergeants atmosferische gitaarspel van
een stevige ruggengraat. De ongemeen felle voordracht en de uiterst
melodieuze composities zetten Crocodiles
op de kaart als een icoon van zijn
tijd: nerveuze voortjakkerende rock uitgevoerd door ogenschijnlijk
verveelde middleclass-jongeren. Poseurs zijn het, dat laat de
hoesfoto zien, met McCullogh en zijn glimmende sensuele lippen als
het stralende middelpunt. Als een reïncarnatie van een jonge Jim
Morrison of een punk-uitvoering van David Bowie straalt Ian McCulloch
de luisteraar tegemoet, alsof hij zowel in woord of gebaar wil
zeggen: hier zijn wij, we weten wat we willen en we zijn
onontkoombaar, of je het nu wilt of niet. En onontkoombaar is
Crocodiles.
Tien
nummers in krap 35 minuten, slechts twee klokkend boven de vier
minuten, dat is Crocodiles in
tijd gemeten. Korte nummers getoonzet in een punk-traditie,
uitgevoerd met een atmosferische diepgang die doem paart aan jaren
zestig psychedelica. McCullogh croont en schmiert als een volleerde
melancholicus die de wereld op zijn rug draagt, partner-in-crime
Sergeant ondersteunt met krassende gitaarlijnen, nerveuze ritmiek en
bovenal met wonderschone open akkoorden-motiefjes. Het is een sound
die, zeker in retrospectief, herkenbaar is uit duizenden en simpelweg
klassiek is. Crocodiles schiet
uit de startblokken met mistige gitaarflarden die beelden oproepen
van een grauwe negentiende-eeuwse industriestad. Dickens vervat in
popmuziek. Heldere melodieuze pop-lyriek voert je de wereld binnen
van het Bunnymen-universum. Onzekerheid vertolkt met grandeur en
bravoure, handelend over Things that
shouldn’t be. 'Going
Up' is een overrompelende opener,
exempel van wat er komen gaat. Negen van de tien composities bezitten
een hoge popgevoeligheid en zouden radiohits hebben moeten zijn in
een betere wereld. Nummer tien, de afsluiter 'Happy
Death Men', is van een andere orde
en wordt naar een einde gebracht door schallend koper. In de laatste
seconden die Crocodiles telt
keert de melodie terug van plaatopener 'Going
Up' en
is de cirkel rond, waarmee de luisteraar bijna gedwongen is de reis
door Bunnymen-land nog eens te maken. En nog eens en nog eens.
In
1988, na vijf veelal hoogstaande platen verbreekt McCullogh de band
met Sergeant. Maar al in 1991 komt het duo weer bijelkaar. Pas in
1995 levert dit onder de naam Electrifixion in de vorm van Burned
weer een aansprekende plaat op. Dan neemt het duo de vertrouwde
groepsnaam weer aan en laat Evergreen
en What Are You Going To Do With Your
Life? op de wereld los. Om in 2001
herboren te verschijnen met Flowers.
De plaat wordt in de Britse pers ruimhartig geprezen en impliciet
wordt hiermee het bestaansrecht van de vaandeldragers van de new wave
erkend. Waarmee de hoop op een betere wereld nieuw leven ingeblazen
wordt.
Going
Up / Stars Are Stars / Pride / Monkeys / Crocodiles / Rescue /
Villiers Terrace / Pictures On My Wall / All That Jazz / Happy Death
Men
Geen opmerkingen:
Een reactie posten