woensdag 16 januari 2013

Echo & The Bunnymen |Crocodiles


Punk is uitgewoed, Ian Curtis heeft zelfmoord gepleegd. Het is de zomer van 1980. Temidden van de bruisende Liverpoolse muziekscene staat een groep op die debuteert met een album dat inslaat als een bom. Na de singles 'Rescue', 'Monkeys' en 'Villiers Terrace' brengt de groep met de nogal ironische naam Echo & The Bunnymen hun debuutplaat Crocodiles uit. Hun muziek is geladen, ruimtelijk en ongewoon zelfverzekerd. Postpunk is de geuzennaam die hun muziek – een bruisend amalgaam van punk en psychedelica – later zal krijgen.
Echo is de naam van de drumcomputer die Ian McCullogh, Will Sergeant en Les Pattison bijstaat voordat de machine vervangen wordt door een drummer van vlees en bloed. Deze dynamiek completeert de anno-nu klassiek geworden Bunnymen-sound. De roffelende drums voorzien McCullochs theatrale zang en Sergeants atmosferische gitaarspel van een stevige ruggengraat. De ongemeen felle voordracht en de uiterst melodieuze composities zetten Crocodiles op de kaart als een icoon van zijn tijd: nerveuze voortjakkerende rock uitgevoerd door ogenschijnlijk verveelde middleclass-jongeren. Poseurs zijn het, dat laat de hoesfoto zien, met McCullogh en zijn glimmende sensuele lippen als het stralende middelpunt. Als een reïncarnatie van een jonge Jim Morrison of een punk-uitvoering van David Bowie straalt Ian McCulloch de luisteraar tegemoet, alsof hij zowel in woord of gebaar wil zeggen: hier zijn wij, we weten wat we willen en we zijn onontkoombaar, of je het nu wilt of niet. En onontkoombaar is Crocodiles.
Tien nummers in krap 35 minuten, slechts twee klokkend boven de vier minuten, dat is Crocodiles in tijd gemeten. Korte nummers getoonzet in een punk-traditie, uitgevoerd met een atmosferische diepgang die doem paart aan jaren zestig psychedelica. McCullogh croont en schmiert als een volleerde melancholicus die de wereld op zijn rug draagt, partner-in-crime Sergeant ondersteunt met krassende gitaarlijnen, nerveuze ritmiek en bovenal met wonderschone open akkoorden-motiefjes. Het is een sound die, zeker in retrospectief, herkenbaar is uit duizenden en simpelweg klassiek is. Crocodiles schiet uit de startblokken met mistige gitaarflarden die beelden oproepen van een grauwe negentiende-eeuwse industriestad. Dickens vervat in popmuziek. Heldere melodieuze pop-lyriek voert je de wereld binnen van het Bunnymen-universum. Onzekerheid vertolkt met grandeur en bravoure, handelend over Things that shouldn’t be. 'Going Up' is een overrompelende opener, exempel van wat er komen gaat. Negen van de tien composities bezitten een hoge popgevoeligheid en zouden radiohits hebben moeten zijn in een betere wereld. Nummer tien, de afsluiter 'Happy Death Men', is van een andere orde en wordt naar een einde gebracht door schallend koper. In de laatste seconden die Crocodiles telt keert de melodie terug van plaatopener 'Going Up' en is de cirkel rond, waarmee de luisteraar bijna gedwongen is de reis door Bunnymen-land nog eens te maken. En nog eens en nog eens.
In 1988, na vijf veelal hoogstaande platen verbreekt McCullogh de band met Sergeant. Maar al in 1991 komt het duo weer bijelkaar. Pas in 1995 levert dit onder de naam Electrifixion in de vorm van Burned weer een aansprekende plaat op. Dan neemt het duo de vertrouwde groepsnaam weer aan en laat Evergreen en What Are You Going To Do With Your Life? op de wereld los. Om in 2001 herboren te verschijnen met Flowers. De plaat wordt in de Britse pers ruimhartig geprezen en impliciet wordt hiermee het bestaansrecht van de vaandeldragers van de new wave erkend. Waarmee de hoop op een betere wereld nieuw leven ingeblazen wordt.

Going Up / Stars Are Stars / Pride / Monkeys / Crocodiles / Rescue / Villiers Terrace / Pictures On My Wall / All That Jazz / Happy Death Men


Geen opmerkingen:

Een reactie posten