donderdag 19 juli 2012

Kevn Kinney | MacDougal Blues

Drivin’ N’ Cryin’ is altijd een onbegrepen band gebleven; het grote succes ging aan hen voorbij, ook al reden ze mee op de golf van de grote gitaarbands in de jaren 90 van de vorige eeuw. In navolging van Soul Asylum, The Replacements en vooral R.E.M. wist Drivin’ N’ Cryin’op zeer bescheiden schaal voet aan de grond te krijgen in rockland. Weliswaar gesteund door het grote Island Records bleef het kwartet bestaande uit zanger-gitarist Kevn Kinney, bassist Tim Nielsen, drummer Jeff Sullivan en gitarist Buren Fowler tevergeefs het publiek bestormen met een mix van heavy metal en folk. Grootste concurrent – in letterlijke zin – in thuisbasis Atlanta waren de stonede rockers van The Black Crowes. Het was een strijd die al bij voorbaat beslist was; de Southern rock van The Black Crowes groeide uit tot een act van wereldformaat. En dat terwijl Drivin’ N’ Cryin’ wisselvallige platen als Whisper Tames The Lion en Mystery Road produceerde. Grote pluspunt van Drivin’ N’ Cryin’ is echter het hese en warme stemgeluid van Kevn Kinney; als de band gas terugneemt en zijn folk-invloeden etaleert, is het Kinney die Drivin’ N’ Cryin’ een enorme impuls geeft. Het begin 1990 verschenen Fly Me Courageous scoort redelijk, maar de druk neemt toe om toch vooral een hit te scoren. Hierdoor raakt de band in een impasse omdat het simpelweg niet kan kiezen tussen Led Zeppelin-achtige rock en meer traditionele folkrock. Het is Kevn Kinney die het dilemma doorbreekt door de niet voor de band geschikte composities op te nemen voor een solo-lp. Het is eenvoudig een briljante zet.
Gesteund door het platencontract met Island en leunend op producer Peter Buck, de gitarist van R.E.M., neemt Kinney de niet voor Drivin’ N’ Cryin’ geschikte composities op in John Keane’s studio in Athens. De opnamen van MacDougal Blues vinden plaats in een geheel akoestische setting. Niet alleen zijn alle bandleden van Kinneys band prominent aanwezig, Kinney en Buck hebben bovendien een klein leger aan sessiemuzikanten weten te strikken. En zo wordt MacDougal Blues niet alleen bevolkt door bas, drums, gitaar, pedal steel en mandoline, maar ook door fiddle, banjo, dulcimer, accordeon en cello. Het verleent de plaat een organisch en aards karakter en om deze reden moet MacDougal Blues gezien worden als een traditionele folk-bluesplaat. Een plaat die teruggrijpt op een ver verleden, die teruggrijpt op de begintijd van de folk en die met gemak gesitueerd kan worden in het New York van de begin jaren zestig. Het New York van de koffiehuizen, van Greenwich Village, van Bob Dylan en Fred Neil.
Niet voor niets is Kinneys solo-debuut vernoemd naar MacDougal Street, een straat waar de legendarische folkscene van de begin jaren zestig samenkwam. MacDougal Blues is daarom een zeer treffende titel voor Kevn Kinneys collectie superieure folksongs. In het openings- en titelnummer geeft Kinney – begeleid door prachtig akoestisch gitaarspel – direct zijn stemverklaring prijs: I come down from Omaha to New York to sing my songs te be a real folk-singer, humdinger. Het draait uit op een teleurstelling; geen Dylan, geen Joni Mitchell en geen Patti Smith. De toon is gezet: melancholie, teleurstelling, verdriet en een soort strijdbaar fatalisme voeren de boventoon op de ogenschijnlijk eenvoudige songs die een verbluffende urgentie bezitten. Kinney is zowel sarcatisch als doodserieus als hij in ‘Not Afraid To Die’ over een repeterend ritme de luisteraar toevertrouwt: I’m not afraid to die but I am afraid to cry. Als de fiddle van stal gehaald wordt in ‘Lost And Found’ is de toon even wat luchtiger, maar daaropvolgend zet de cello de toon in het indringende en diepdonkere ‘Heard The Laughter Ending’. Kinneys bariton, compleet met hese snik, is een machtig medium om de vertellingen kracht bij te zetten. Vertellingen waarin donkere straathoeken, troosteloze wasserettes, lastige huisbazen en ongeschoold werk figureren. Het is een illusieloze en richtingsloze wereld die Kevn Kinney schetst, maar toch roepen de zoete herinneringen een glimp van een glimlach op. En de toekomst blijft perspectief bieden, want hoop doet leven. Deze levensfilosie komt op indringende wijze tot leven op het hoogtepunt van MacDougal Blues, ‘Gotta Get Out Of Here’. Opgestuwd door vurig slide-gitaarspel is Kinney er heilig van overtuigd dat het beter zal gaan als hij maar de kans krijgt om de dodelijke sleur te ontvluchten. Het is een meesterlijke song die bijdraagt aan de artistieke prestatie die Kevn Kinney met MacDougal Blues heeft weten neer te zetten.
MacDougal Blues maakt in één klap Drivin’ N’ Cryin’ compleet overbodig. De band houdt het nog even vol, maar de af en toe gevaarlijk naar bloedeloze hardrock neigende muziek doet zowel Kinney als de overige bandleden geen recht. Kevn Kinney kiest terecht voor een solo-carrière als min of meer traditioneel singer-songwriter. Het levert in de vorm van The Flower And The Knife, Broken Hearts And Auto Parts, Sun Tangled Angel Revival en Comin' Round Again fraaie platen op. Maar wat de toekomst de melancholieke Kinney ook moge brengen, een moderne klassieker heeft de singer-songwriter reeds op zijn naam staan.

MacDougal Blues / Not Afraid To Die / Lost And Found / Heard The Laughter Ending / Last Songs Of Maddie Hope / Gotta Get Out Of Here / The House Above Tina’s Grocery / Iron Mountain / Chico & Maria / Hey Landlord (Meatloaf And Fishsticks)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten