David
Werner is nog maar zeventien jaar als hij plots uit het niets opduikt
met zijn debuutalbum Whizz
Kid,
een album dat ook nog eens verschijnt bij het grote RCA. Gemodelleerd
naar de hotste glamrock-acts David Bowie en T. Rex, flirt ook Werner
overduidelijk met een androgyn imago. Een blik op de hoes van Whizz
Kid is
voldoende: oogschaduw, lippenstift en decimetershoge blokhakken.
David Werner is de New Yorkse tegenpool van de Britse nichtenrock, al
moet hij in de schaduw blijven van de megalomane Jobriath. De muziek
van Werner is dan ook beduidend aardser dan die van Jobriath; is meer
heavy rock. Maar de flirt met glam en de neiging naar decadentie
geven de muziek van Werner een beslist interessante twist. Opgenomen
in de New Yorkse RCA-studio is Whizz
Kid ook
nog eens een productie van David Werner zelf, in samenwerking met
Bruce Somerfeld. Naast zanger met een melodieuze stem, speelt Werner
zelf alleen akoestische gitaar, maar heeft met bassist Gary Link,
drummer Tom Glaister, gitarist Max Kendrick en gitarist en pianist
Mark Doyle een uitstekende begeleidingsband. Vooral de laatste is met
zijn evocatieve pianospel, gitaarsolo's en strijkersarrangementen
Werners concertmeester, wat een proeve van bekwaamheid oplevert in
het barokke, dramatische 'The Ballad Of Trixie Silver'; een
glam-epos. In gedreven rockers als 'One Man Wild Guitar' en 'Love Is
Tragic' komen stevige proto-punkgitaren langs die een vergelijking
met stadgenoten New York Dolls rechtvaardigen; 'The Death Of Me Yet'
is een logge rocksong à la Mott The Hoople; 'Counting The
Ways' is zwevend en fraai en de pathetische, maar aangrijpende
pianoballades 'It's A Little Bit Sad' en 'A Sleepless Night' brengen
Whizz
Kid subtiel
in balans. De jonge Werner ontkomt niet aan beschuldiging van
epigonisme, maar hij geeft wel blijk van een eigenwijze visie die
potente gitaarrocksongs paart aan gevoelige ballads en aldus zich
eigen niche
creëert
in het grote glamrock-bouwwerk. David Werner laat Whizz
Kid in
1975 volgen door Imagination
Quota en
in 1979 door het zelfgetitelde David
Werner. Dan
keert hij zich volledig af van actieve muziekcarrière en wordt
een niet onsuccesvolle producer, al blijft Whizz
Kid welbeschouwd
zijn
grootste prestatie.
vrijdag 31 oktober 2014
David Werner | Whizz Kid
maandag 27 oktober 2014
Grant-Lee Phillips | Virginia Creeper
De
Virginia Creeper is een klimplant die in de herfst, wanneer de natuur
zijn levenscyclus afsluit, schitterend rood gekleurd is. Grant-Lee
Phillips’ derde solo-cd bezit net als zijn naamgever fraaie
kaleidoscopische kleuren in een van weemoed doortrokken omgeving,
want Phillips is op Virginia
Creeper
melancholieker en berustender dan ooit. Virginia
Creeper is
Phillips’ terugkeer naar oude waarden en tradities en valt dan ook
het best te typeren als een ouderwetse country-folkplaat. Phillips
heeft vanaf het eind van de jaren tachtig respect opgebouwd met zijn
bands Shiva Burlesque en Grant Lee Buffalo, dat een commerciële
doorbraak nabij was. Ook solo speelde hij zich in de kijker met
Ladies’
Love Oracle
en Mobilize.
Maar waar Mobilize
rijkelijk voorzien was van elektronica en drummachines, daar heeft
Phillips op Virginia
Creeper
gekozen voor een traditioneler en organischer klankbeeld, en een
royale bezetting met namen als Jon Brion en pedal steelspeler Greg
Leisz. Virginia Creeper wordt echter gedomineerd door Phillips’
akoestische gitaar, de dobro, de viool en de zachte tweede stem van
zangeres Cindy Wasserman. In dit countryrock-decor maakt Phillips
veel indruk met meer dan fraaie liedjes als 'Dirty
Secret', 'Josephina Of The Swamps'
en de
anti-Bushsong 'Calamity
Jane'.
Maar ook de overige composities, met als bitterzoet hoogtepunt 'Far
End Of The Night',
doen hier in geen geval voor onder. Zij dragen eerder bij aan de
serene homogeniteit die Virginia
Creeper
uitstraalt. Reden waarom deze prachtige songcyclus een rustieke en
doorleefde plaat is geworden die in klassieke americanastijl – met
als toegift 'Hickory
Wind'
– de
mythologie van het Amerikaanse land bezingt. Grant-Lee Phillips
verbreedt aldus op indrukwekkende wijze zijn horizon en vindt zijn
definitieve vorm: die van klassiek singer-songwriter.
Virginia
Creeper is
dan ook in 2004 een carrière-hoogtepunt van de geboren
Californiër, temeer daar de daarop volgende albums niet dezelfde
artistieke kwaliteit bezitten. Een doorbraak ligt in feite verder weg
dan ooit; Grant-Lee Phillips' solocarrière hapert, maar hoe
dan ook is Virginia
Creeper een
americana-album om steeds weer naar terug te keren.
Mona
Lisa / Waking memory / Lily-A-Passion / Dirty Secret / Always Friends
/ Calamity Jane / Josephine Of The Swamps / Far End Of The Night /
Susanna Little / Wish I Knew / Hickory Wind
woensdag 22 oktober 2014
Fuzzy Duck | Fuzzy Duck
Bijeengebracht
in 1970, vormen zanger/gitarist Graham White (ex-Andromeda),
organist/pianist Roy Sharland (ex-Crazy World of Arthur Brown),
zanger/bassist Mick Hawksworth (ex-Five Day Week Stray People) en
Paul Francis (ex-Tucky Buzzard) Fuzzy Duck. Hun manager – die ook
manager is van Tom Jones en Engelbert Humperdinck – zorgt voor een
deal met Decca-offshoot MAM, met als resultaat dat Fuzzy Duck zijn
debuutplaat kan opnemen in de Londense Olympic Studios. Het
zelfgetitelde Fuzzy
Duck – met
een spuuglelijke hoesafbeelding van een cartoon-eend met een
afrokapsel – ligt in augustus 1971 in een beperkte oplage in de
winkels, maar blijft daar ook liggen. En dat is zonde want Fuzzy
Duck is
een prachtig album op het snijvlak van progrock, hardrock en
acidrock. Sterke songs, een strakke ritmesectie, een rollend,
scheurend Hammond-orgel en opwindende gitaarsolo's: 'Mrs. Prout',
'Just Look Around You', 'More Than I Am' en het sterk psychedelische
'Afternoon Out' kunnen zich eenvoudig meten met het werk van Atomic
Rooster, Uriah Heep en Deep Purple. Maar het mag niet zo zijn voor
Fuzzy Duck: mismanagement verhindert live-optredens en interne
strubbelingen leiden al in augustus '71 – nog voor Fuzzy
Duck is
uitgebracht – tot het vertrek van Graham White. Zonder White
produceert Fuzzy Duck nog twee singles, maar aan het eind van 1971,
binnen twee jaar na de oprichting, houdt de band op te bestaan. Het
residu: één geweldig heavy progrock-album.
vrijdag 17 oktober 2014
Greylag | Greylag
Het
is een toepasselijk beeld: een vlucht wilde ganzen in een bewolkt
zwerk boven herfstige moerassen en bossen. De wilde Amerikaanse
natuur treffend verbeeld in de americana van Greylag, een trio uit
Portland, Oregon dat zich vernoemde naar de Noordamerikaanse wilde
gans. Aanvankelijk een duo bestaande uit Andrew Stonestreet (zang,
gitaar) en Daniel Dixon (leadgitaar, bas, toetsen), maar in 2014
uitgebreid met drummer Brady Swan voor meer vlees op de botten. Aldus
ontwikkelde Greylag een dynamische sound die op het titelloze
debuutalbum nog eens versterkt is door producer Phil Ek. Ek drukt
zijn stempel ferm op de sound van Greylag, zodat het trio ingedeeld
kan worden in de indie-americana-categorie van succesvolle
Ek-producties (Built To Spill, Band Of Horses, The Shins, Fleet
Foxes). Stonestreet heeft dan ook die typerende zangstem en ook
beschikt de band over de vervormde reverb-gitaren waar Ek patent op
heeft. Het levert een uiterst boeiend album op, temeer daar de
liedjes van een heel behoorlijk niveau zijn met flinke uitschieters
naar boven. Opzwepend en bezwerend is opener 'Another', gevolgd door
het dynamische – zacht/hard – 'Yours To Shake', hetwelk in de
broeierige gitaarsongs 'Burn On' en 'One Foot' nog eens stevig
benadrukt wordt. Het sterke 'Kicking' leunt qua zang op de betreurde
stadgenoot Elliott Smith, terwijl anderszins zowel Jeff Buckley als
Robert Plant regelmatig voor het geestesoog opdoemen. De laatste in
het schitterende 'Black Sky' dat een folky, Led Zeppelin III-sfeer
schept. Greylag sluit
af met het mooi breekbare – zang, akoestische gitaar –
'Walk The Night'. Per saldo: een geweldige debuutplaat en een welkome
toevoeging aan het beste werk van Fleet Foxes en Midlake.
zondag 12 oktober 2014
Dumptruck | For The Country
‘Op
een dag liepen Kirk en ik op straat en toen we een kiepauto zagen
zeiden we beiden Hé, dat is een goeie naam voor een band!’
‘Kiepauto’ betekent ‘Dumptruck’ en aan het woord is Seth
Tiven, het meesterbrein van Dumptruck, een Amerikaanse band die in
het voetspoor van R.E.M. in de jaren tachtig van de vorige eeuw een
bescheiden succes was in het collegecircuit. In 1983 werd Dumptruck
in New Haven, Connecticut opgericht door Seth Tiven en Kirk Swan, die
elkaar afwisselen als zanger, gitarist en bassist en gezamenlijk
Dumptrucks composities schrijven. Met behulp van verschillende
drummers – waaronder Mark Mulcahy, die later als singer-songwriter
enige bekendheid geniet – neemt Dumptruck zijn eerste elpee voor
het alternatieve Big Time-label. D Is For Dumptruck is een
zeer matig art-rockalbum, een vage schaduw van Television, inclusief
de dubbele gitaarline-up. De opvolger Positively is echter
heel erg veel beter; Dumptruck is rijper en volwassener geworden door
de vele live-optredens in de kleine clubs aan de oostkust en in het
midwesten en heeft inmiddels een vaste ritmesectie. Bovendien past de
productie van fameus producer Don Dixon (R.E.M.) heel goed bij het
ritmische, doch melancholieke groepsgeluid. Positively is ruim
gevuld met tintelende popsongs, waarbij de ingetogen en smaakvolle
voordracht overheerst en de muzikale pretentie ondergeschikt gemaakt
is aan de subtiele en gloedvolle melodieën. Dumptruck onderneemt
vervolgens tournees naar de westkust, naar Canada en zelfs naar
Engeland. Tijdens de intensieve live-shows wordt het publiek naast de
eigen nummers getrakteerd op covers van ‘I Wanna Be Your Dog’ van
The Stooges, ‘You Ain’t Going Nowhere’ van Bob Dylan en Neil
Youngs ‘Down By The River’. De groep groeit en groeit en lijkt in
op het toppunt van zijn kunnen. Het lijkt een geschikt moment, nu ook
Dumptrucks budget is verruimd, om het ijzer te smeden als het heet
is.
Tijdens
hun Britse tournee is de band in contact gekomen met de Welshe
producer Hugh Jones – bekend van postpunk-acts als Echo & The
Bunnymen, The Sound en Modern English. Jones huurt de Rockfield
Studios in Wales voor de maand mei (1987) af en is in afwachting van
SethTiven, Kirk Swan en Dumptrucks drummer en bassist om aan hun
nieuwe plaat te werken. Maar als Dumptruck arriveert in Wales blijkt
Swan de band verlaten te hebben en is de kern van Dumptruck
gehalveerd en ontdaan van een sleutelfiguur. De opnamen lijken tot
mislukken gedoemd, maar niets is minder waar. Niet alleen heeft Seth
Tiven een serie schitterende composities mee naar Wales genomen, maar
eveneens een zanger-gitarist in de persoon van Kevin Salem.
Als
For The Country in september 1987 verschijnt, blijkt hoe
geïnspireerd Dumptruck in de Rockfield Studios was. Tiven heeft
zich niet van zijn doel af laten leiden door het vertrek van Swan;
For The Country is een plaat volgestouwd met melancholieke
pop, afgezet tegen een decor van moderne countryrock en contemporaine
college-rock. Tinkelende en rondcirkelende gitaren en meerstemmige
zang, gecombineerd met fraaie melodiewendingen zijn Dumptrucks meest
in het oog/oor springende kenmerken en deze leveren op For The
Country heel veel sprankelende pop op. Dumptruck heeft met For
The Country een klein meesterwerkje afgeleverd, dat in ieder
geval tot de beste cd’s van het jaar 1987 mag worden gerekend. Al
in de opener ‘Island’ blijkt het compositorische en muzikale
vernuft van Seth Tiven; ‘Island’ is een kristallijnen popsong die
naar een climax gebracht wordt door zijn lyrische gitaarspel. Verder
zijn er talloze fabuleuze poprocknummers over de plaat verspreid die
in lichte mineur zijn getoonzet en die daarmee aansluiten bij de
tamelijk zwartgallige teksten van Tiven. ’50 Miles’ – 50
miles from nowhere / Help will not arrive – is bitter en
weemoedig maar toch opgetuigd met stevige rockgitaren; in ‘Friends’
vraagt de zanger zich af waar vrienden goed voor zijn; en het
deprimerende maar indrukwekkende ‘Dead Weight’ biedt een kijkje
in Tivens donkere en onzekere ziel. ‘Wire’ is daarentegen een
aanstekelijk rocknummer, waarin Dumptruck zijn versie van
southern-rock doet en waarop een voorname rol ingeruimd wordt voor
B.J. Cole’s pedal steel. Ook het Hammond-spel van sessiemuzikant
Tommy Eyre (o.a. Joe Cocker, John Martyn) speelt een opvallende rol
en geeft de Dumptruck-sound een warme en organische extra dimensie.
‘Barking Up The Wrong Tree ‘ is diep melancholiek en uiterst
fraai, maar legt het af tegen het sleutelnummer van de plaat: het
titelnummer ‘For The Country’, een traag en onheilspellend nummer
van bijna epische proporties, met als terugkerend thema de hopeloze
eenzaamheid die Tiven doeltreffend verwoordt: Drifting on an ocean
/ Till you die. ‘For The Country’ tilt For
The Country simpelweg naar een hoger
niveau.
De
verkooppresultaten van For The Country zijn bemoedigend en als
gevolg daarvan zijn er grote labels geïnteresseerd in Dumptruck.
De band staat echter nog onder contract bij Big Time – waardoor het
door de major aangeboden miljoen dollars Big Time ten goede komt –,
maar dan blijkt dat er in het contract met Big Time een cruciale
clausule ontbreekt waardoor Dumptruck contractvrij is. Als Tiven
tekent bij de major ziet hij zich geconfronteerd met een
miljoenenclaim van Big Time. Het betekent het einde van het
veelbelovende Dumptruck; jaren en jaren wordt er in de rechtbank
gevochten om wie de rechten op Dumptruck heeft. Pas zeven jaar later
verschijnt er een nieuwe plaat van Dumptruck, dan een trio, geleid
door een gedesillusioneerde en uitgehuilde Seth Tiven.
Island
/ 50 Miles / Friends / Carefree / Brush Me Back / Hung Out On A Line
/ Going Nowhere / For The Country / Dead Weight / Wire / Barking Up
The Wrong Tree
dinsdag 7 oktober 2014
Homer | Grown In U.S.A.
Homer,
uit San Antionio, Texas, debuteert in 1969 met een cover van een
Willy Nelson-song. Een jaar later lijken psychedelische drugs
definitief hun werk gedaan te hebben, als Homer op Grown
In U.S.A. met
een bijzonder curieuze
fusie van progrock, countryrock en heavy, dubbelloops gitaren voor de
dag komt. Grown
In U.S.A.
stuitert op een prettige manier alle kanten op en wel zodanig dat
iedere genre-song op zichzelf staat en overtuigt. Melodieus
voortdenderende hardrock in 'Survivor', en 'Lonely Woman';
progressive rock in het prachtige 'Circles Of The North'; en pure,
meeslepende countryrock in 'Dawson Creek'. Excellente
zang, zowel in een hardrockstijl als in de fraaie harmoniezang,
geweldige gitaarduellen en prominente inzet van zowel mellotron en
pedal steel typeren deze weirde hutspot. Bizar en bedwelmend tegelijk
is dan ook 'Taking Me Home' waarin een ijle mellotron duelleert met
een jengelende pedal steel. Opmerkelijk, opwindend en ongebruikelijk
is dit Grown
In U.S.A.,
en uniek in zijn soort, temeer daar van Homer nadien elk spoor
ontbreekt.
Circles
In The North / Taking Me Home / Dawson Creek / Survivor / In The
Beginning / Love's Coming / Four Days And Nights 'Without You' /
Cyrano In The Park / Lonely Woman
Abonneren op:
Posts (Atom)