Op
23 april 1991 wordt in kamer 37 van het St. Peter House in New
Orleans het levenloze lichaam aangetroffen van de 38-jarige John
Anthony Genzale. De hotelkamer is volledig overhoop gehaald, alle
persoonlijke eigendommen gestolen en er zijn sporen van geweld. In
het lichaam van de overledene worden sporen aangetroffen van cocaïne-
en methadongebruik, zodat Genzale aangemerkt wordt als een drugsdode
en niet als slachtoffer van misdrijf. Het is een dood die, hoewel
ontluisterend, volledig past bij de mythe die Genzale in zijn tijd
van leven was: de beruchte punkrocker Johnny Thunders, rock and roll
gypsy, aartsvader van punkers en glamrockers, junkie, rioolrat en
vuig gitarist.
Thunders’
korte leven kenmerkt zich door een dwangmatige hang naar drugs en
rock and roll. Het heilige triumviraat bestaande uit heroine,
rioolrock en Johnny Thunders zelf, komt tezamen in de legendarische
New York Dolls. The Dolls zijn voorbestemd ten onder ten gaan aan een
tamelijk ongezonde levensstijl waarin injectiespuiten en acidtrips
centraal staan. Slechts twee platen brengt deze archetypische
glam-punk-rock-band op haar naam. Als The Dolls op het punt staan een
mega-contract te sluiten valt de band in scherven uiteen. Razendsnel
vormt Thunders samen met Dolls-drummer Jerry Nolan en
Television-bassist Richard Hell The Heartbreakers. Het onbetrouwbare
lawaai-trio vindt naadloos aansluiting bij de zowel in New York als
London heersende punktrend. Op het Britse Track label (van The Who)
verschijnt in 1977 het debuut L.A.M.F., oftewel Like A Mother Fucker.
The Heartbreakers, zonder Hell maar met Walter Lure en Billy Rath,
kiest vanwege het succes domicilie in London. De band betrekt
gezamenlijk een huis, alwaar chaos en destructie zal regeren.
Thunders onderhoudt een nauw contact met de Britse punkscene,
waaronder The Sex Pistols en Siouxsie & The Banshees. Eind 1977
echter, is Johnny nog de enige Heartbreaker in London, is Track
failliet en blijken Thunders’ teksten een voorspellende waarde te
hebben: Born To Loose.
De
neurotische Thunders zit niet bij de pakken neer, verhuist naar Soho
en timmert de The Living Dead in elkaar. In deze gelegenheidsformatie
nemen de ritmesectie van Eddie & The Hot Rods, Only Ones Mike
Perry en Peter Perrett en chanteuse Patti Palladin plaats. The Living
Dead vormt de opmaat voor de band die Thunders – nu in het bezit
van een solocontract met Real Records voor één plaat –
zal begeleiden op de opnamen van So Alone. Thunders is in het
bijzonder gecharmeerd van nachtvlinder, poët en junkie Peter
Perrett en wil samen een band beginnen. Perrett weigert, maar zal wel
een spilfunctie innemen op So Alone.
De
vrije rol van solo-artiest bevalt Thunders bijzonder goed; hij laat
zich graag omringen door gereputeerde muzikanten. Thunders vindt in
Steve Lilywhite bovendien een competent co-producer. De opnamen
vinden verspreid over twee studio’s plaats; op elke locatie heeft
Thunders zijn all-star band. In de ene studio wordt de kern gevormd
door Sex Pistols Cook en Jones – aangevuld met Phil Lynott –, in
de andere wordt Johnny ondersteund door Only Ones Perrett en Kellie.
De complete set is een gevarieerde portie ultieme rock and roll,
rhythm and blues en punkrock. So Alone flitst uit de startblokken met
een energieke cover van The Chantays’ surf-instrumental 'Pipe
Line' en raast dan nog langs negen
nummers. 'London Boys' is
een parodie op Johnny Rottens Sex Pistols, waarop Thunders ironisch
genoeg begeleid wordt door Cook en Jones. 'Great
Big Kiss' daarentegen, een cover van The
Shangri-Las, is een eerbetoon aan de girl-groups van de begin jaren
zestig. 'Ask Me No Questions', 'Subway Train'
– met in het koortje Chrissie Hynde – en 'You
Can’t Put Your Arms Around A Memory' zijn
mede door de inbreng van Peter Perrett evenzovele hoogtepunten op dit
fantastische solodebuut. 'Downtown' is
een logge stadsblues met gemeen gitaarwerk van Thunders himself en
het eveneens bluesy 'Daddy Rollin’
Stone' is evenzeer een hoogtepunt. Al
was het maar dat op deze cover van Otis Blackwell wel erg veel dode
zangers een prominente rol vervullen: naast Thunders neemt zowel Phil
Lynott als Steve Marriott een couplet voor zijn rekening. De mix van
old school rockers
en New Yorkse en Britse Punkers geeft So Alone een absolute
meerwaarde. Johnny Thunders, zelf in bloedvorm op So Alone, weet dan
toch het beste uit zichzelf en anderen te halen. So Alone is daarmee
tegelijk een staalkaart van relevante rockmuziek anno 1978 als een
muzikaal dagboek van een getormenteerde ziel. Kortom, een
meesterwerk.
Thunders
heeft nauwelijks mogen genieten van hetgeen hij in London aan de band
toevertrouwde. Kort na de opnamen – die slechts twee weken in
beslag namen – werd hij door de Britse Immigratiedienst het land
uitgeschopt. Een band, om de release van So Alone te ondersteunen,
kreeg Thunders daarom niet van de grond. De Britse all-stars hadden
hun eigen beslommeringen en terug in New York weigerden The
Heartbreakers om met Johnny op te treden. Het is de tragiek van de
rock and roller – annex junkie – in hart in nieren: zoveel
kracht, zoveel talent en so much fuck
ups. Het junkieleven van Johnny
Thunders eindigde 13 jaar later in een louche hotel in New Orleans.
Uiteindelijk So Alone.
Pipeline
/ You Can’t Put Your Arms Around A Memory / Great Big Kiss / Ask Me
No Questions / Leave Me Alone / Daddy Rollin’ Stone / London Boys /
Untouchable / Subway Train / Downtown