Wie
zit te wachten op countryrock met een psychedelische inslag is bij
Ghoststory aan het goede adres. Helaas is Before
The Night's Around Me,
uitgebracht in 2004, de enige release van Ghoststory gebleken.
Niettemin is de grote man achter de schermen – Chad Ross – een
bijzonder actief baasje. De Canadees uit Toronto maakte eerst deel
uit van de populaire garagerockers The Deadly Snakes, startte
vervolgens zijn eigen Ghoststory-project en trad daarna toe tot Quest
For Fire, een psychedelische rockband. In de tussentijd, Ross kan het
niet laten, begint hij het fascinerende avontuur met het
progressive-psychedelische Nordic Nomandic. Terug naar Ghoststory. In
iets meer dan een week in juli 2003 neemt Ross met vrienden uit bands
als Blue Rodeo en The Weakerthans elf psychedelische
countryrocknummers op, waarin vooral Bob Egans (Blue Rodeo) pedal
steel centraal staat. Ross grijpt terug op de gouden dagen van Neil
Young, Pure Prairie League en The New Riders Of The Purple Sage.
Traag slepende songs waarin elektrische gitaar en pedal steel elkaar
najagen, en heerlijk lethargische zang van Ross die daar tamelijk
onbewogen onder is. Een heerlijk mengsel van kosmische countryrock
dat monotoon rammelt in 'Oh! My Captain', zich hobbelend voortsleept
in 'A Handful Of Lightning' en een gierende gitaarsolo voortbrengt in
'Lead Me
To The Pasture'. In een klein uur laat Chad Ross de luisteraar alle
hoeken van de psychedelische country-kamer zien; Before
The Night's Around Me is
een waar avontuur van zalige retrorock, waarin Westcoast-psychedelica
en onvervalste countryrock elkaar ontmoeten. Herkend als zodanig
wordt dit pareltje allerminst; Before
The Night's Around Me lijdt
een jammerlijk obscuur bestaan.
maandag 31 maart 2014
Ghoststory | Before The Night's Around Me
donderdag 27 maart 2014
Faces | Ooh La La
De
Faces hebben een ongekende reputatie van losbollen, feestbeesten en
zuipschuiten. Engelse lads
die houden van voetbal, zuipen en vrouwen. De Faces zijn nog meer dan
een fantastische rock-'n-rollband – gepokt en gemazeld door
coast-to-coast
stadionoptredens in Amerika – een club gezworen kameraden. In 1969
bij elkaar gekomen uit de resten van The Small Faces – Ronnie Lane
(bas, zang), Ian McLagan (orgel, piano), Kenney Jones (drums) – en
de zanger en de bassist/gitarist van de Jeff Beck Group – Rod
Stewart en Ron Wood – zijn de Faces de ware working
class-band,
die live laagdrempelig maar zeer opwindend vertier biedt. Ze komen
aangeschoten het podium op, met als blikvangers de hese scheur en de
majorette-capriolen met de microfoonstandaard van Stewart, de rauwe,
primitieve slidegitaar van de kettingrokende Wood en de soulvolle
boogie van drums, bas, Hammond en bonkende piano, en gaan er dronken
weer af. En ondertussen maken de Faces ook nog een aantal platen.
Maar ook Rod Stewart maakt platen; houdt er een solocarrière
op na bij een concurrerend label en ontwikkelt zich tot een superster
als hij in oktober 1971 in Engeland en Amerika op nummer 1 staat met
zowel een single ('Maggie May') als met een album (Every
Picture Tells A Story).
De sterrenstatus van Rod Stewart lijdt tot wrevel bij de andere
bandleden – in het bijzonder bij Ronnie Lane, de belangrijkste
songschrijver in de band nu Stewart ervan verdacht wordt zijn beste
nummers voor zijn soloplaten te bewaren en elk moment de band te
zullen verlaten. Maar dat doet hij niet en dus nemen de Faces tussen
september '72 en april '73 met producer Glyn Johns in de Olympic
Studios hun vierde album op: Ooh
La La.
Ooh La La bestaat
uit een substantieel aantal Lane-composities, die vooral rootsy en
ingehouden klinken: 'Flags And Banners', 'Just Another Honky' en het
prachtig weemoedige 'Glad And Sorry' – ruim twintig jaar later
prachtig gecovered door Golden Smog. Hier tegenover staan de losse,
rammelende boogierocksongs als 'Borstal Boys', 'My Fault' en de
spetterende single 'Cindy Incidentally', waarna het album wordt
afgesloten door de prachtige Lane-compositie 'Ooh La La', die
gezongen wordt door Ron Wood. Het sterke album – met een fraaie
gimmickhoes met bewegende delen en een cancan-danseres – wordt
gemengd ontvangen, waardoor Ronnie Lane de eerste is die
teleurgesteld de Faces verlaat. Vervolgens wordt Ron Wood door Mick
Jagger en Keith Richards losgeweekt van de band en dan verlaat Rod
Stewart ook de Faces om het wereldsucces van 'Sailing' te beleven.
Wat hebben de Faces in de zes jaar van hun bestaan en lol gehad en
een keet geschopt – en opwindende rock-'n-roll gemaakt.
Silicone
Grown / Cindy Incidentally / Flags And Banners / My Fault / Borstal
Boys / Fly In The Ointment / If I'm On The late Side / Glad And Sorry
/ Just Another Honky / Ooh La La
zondag 23 maart 2014
The Cynics | Blue Train Station
Gregg
Kostelich is een enorme fan van sixties garagepunk en dus ligt het
voor de hand dat hij zijn eigen garagerockband opricht. Dat gebeurt
in 1983 in Pitsburgh, Pennsylvania en die band heet The Cynics. Eerst
is het veelal oefenen in Kostelichs kelder, maar als The Cynics in
1985 een bezetting hebben naar de zin van diens oprichter ontwikkelen
ze zich tot een opzwepende liveband, die het Midwesten bestookt met
lawaaiige psych-punk. Na een aantal heerlijk primitieve singles en
verschijningen op interessante neo-garageverzamelaars nemen gitarist
Kostelich, drummer Bill Von Hagen, bassist Steve Magee,
Farfissa-speler Beki Smith en zanger met de woeste schreeuw Michael
Kastelic hun debuutplaat op in een zaaltje in de Aircraft Studios. In
korte tijd en nagenoeg live kwakken The Cynics een serie
rauw-rammelende songs op de band, waarvan er twaalf terechtkomen op
Blue
Train Station.
Tussen
de covers van The Remains, The Litter en meer obscure bands als The
Sparkles, de Australische Sunsets en de Ierse Wheels, bevinden zich
acht Kastelic/Kostelich-composities en samen vormen ze een
samenhangend, rammelend geheel. In de stompende eigen composities –
alle acht goed – klinken The Cynics energiek, fel en gruizig als
grind. Striemende gitaren, een bonkende bongobeat, een zeikerig
orgeltje en Kostelichs doordenderende fuzzgitaar zijn het fundament
voor de oerbrul van Kastelic en diens kermende mondharmonica, dit
alles tezamen komend in de uitputtende afsluiter, het stampende,
kolkende 'Roadblock'. Blue
Train Station is
de eerste van een trits klassieke neo-garageplaten die ervoor zorgen
dat The Cynics in Europa een fikse populariteit verwerven en ook in
1991 live voor de VPRO-radio optreden. Echt goede albums zoals Blue
Train Staion en
Rock
'N' Roll uit
1989 maakt de band dan niet meer.
woensdag 19 maart 2014
Aimee Mann | Bachelor No. 2
Als in 2000 Aimee Manns derde solo-album uitkomt heeft zij reeds grote hoogten bereikt en diepe dalen gekend. Succes was er in de jaren tachtig als frontvrouw van de nogal commerciële popgroep ‘Till Tuesday, maar Mann wil geen marionet zijn van de platenbazen. Het lijdt tot een confrontatie met Epic als deze weigert ‘Till Tuesdays Everything’s Different Now te promoten – en tot een scheuring in de band. Aimee Mann krabbelt weer op en met steun van multi-instrumentalist en arrangeur Jon Brion maakt ze in 1993 Whatever en weet ze een deal te bemachtigen bij Imago Records, dat een jaar later op de fles gaat, juist op het moment dat Manns I’m With Stupid op uitkomen staat. Een rechtzaak en een jaar later krijgt ze toestemming haar plaat uit te brengen, bij Geffen Records dit keer. Haar volgende label, Interscope Records, weigert vervolgens het nieuwe werk waar Mann hard op gezwoegd heeft uit te brengen, tenzij ze bereid is een aantal radiovriendelijke songs toe te voegen.
Mann weigert, waardoor het nieuwe werk – Bachelor No. 2 – op de plank blijft liggen. Uiteindelijk koopt Mann de rechten terug om er zelf over te kunnen beschikken. Een aantal liedjes komen dan via Jon Brion terecht bij filmregisseur Paul Thomas Anderson, die zo onder de indruk is dat hij een complete speelfilm baseert op Manns muziek en teksten. Die speelfilm – Magnolia – is een wereldwijd succes en levert Aimee Mann een Oscar-nominatie op voor haar ‘Save Me’. Op 2 mei 2000 brengt Mann Bachelor No. 2 uit in eigen beheer; dertien nummers, waarvan er drie ook te vinden zijn op de Magnolia-soundtrack. Aimee Manns neurotische en grillige persoonlijkheid – beschadigd en bedrogen – komt bij uitstek tot uiting in de sterk psychologiserende songs die de menselijke relaties tot onderwerp hebben. Met giftige pen beschrijft Mann een huwelijk als een oorlog in ‘Nothing Is Good Enough’, al is het evenzeer een afrekening met alle platenbazen die haar het leven zuur hebben gemaakt. Met een fileermes ontleedt Aimee Mann in sublieme songs als ‘Deathly’ en ‘Calling It Quits’ gedoemde relaties en hopeloze huwelijken, gelijk Edward Albee in zijn Who’s Afraid Of Virginia Woolf? De muzikale omlijsting bezit een gebutste grandeur door gebruik van chamberlin en celeste tegenover licht-geprogrammeerde drums, te horen in ‘Red Vines’ en het met Elvis Costello gecomponeerde ‘The Fall Of The World’s Own Optimist’. Manns muzikale invloeden – The Zombies, The Beatles, Elton John – komen sterk naar voren in barokke prachtsongs als ‘Satellite’ en ‘Driving Sideways’, die bovendien fantastisch worden uitgevoerd door gitarist Michael Lockwood, toetsenist Patrick Warren en gitarist Michael Penn, zelf singer-songwriter maar bovenal de echtgenoot van Aimee Mann. Het schijnt een gelukkig huwelijk te zijn.
maandag 17 maart 2014
Maxfield Parrish | It's A Cinch To Give Legs To Old Hard-boiled Eggs
Als
jonge broekies krijgen ze in 1963 gitaar- en banjoles van Jerry
Garcia; vijf jaar later richten David Biasotti en Randy Groenke in
Los Angeles, Californië met Perrin Muir en David McClellan
Maxfield Parrish op. De band wordt ontdekt door Chris Darrow van de
psychedelische folkband Kaleidoscope, die hun debuutalbum produceert
en muzikanten meebrengt als David Lindley, Bernie Leadon, John Ware
en John London – de laatste drie uit Linda Ronstadts
begeleidingsband. Het enige album van Maxfield Parrish, It's
A Cinch To Give Legs To Old Hard-boiled Eggs,
bevat gruizig
klinkende, psychedelische countryrock met een folky inslag. Opgenomen
in 1969 etaleert Maxfield Parrish in acht songs – afsluiter 'The
Widow (Lennie Porrue)' een murder
song uitgesmeerd
over ruim acht minuten – zijn opmerkelijk western-gothic-sound.
Maar op onverklaarbare wijze verschijnt It's
A Cinch To Give Legs To Old Hard-boiled Eggs pas
in 1972 en dan ook nog op een minuscuul label. Dan is de countryrock
inmiddels in volle vlucht en kijkt niemand meer om naar Maxfield
Parrish.
The
Lighthouse Is Falling / It's Alright (I Love Her) / Ellie McCall /
Cruel Deception / Bottle Of Reds Blues / Julie Columbus / Cross Over
The World / The Widow (Lennie Porrue)
donderdag 13 maart 2014
The Auteurs | Now I’m A Cowboy
The
Auteurs maken door en door Britse muziek, maar kunnen niet bij de
Britpop worden ingedeeld. The Auteurs zijn in het begin van de jaren
negentig behoorlijk onmodieus, anachronistisch bijna. The Auteurs
zijn de T.Rex van de nineties; Luke Haines is een
contemporaine Bowie. De band verschijnt in 1993 op het muzikale
podium met New Wave en is niet meer dan een muzikaal omhulsel
van de in Londen woonachtige Luke Haines. Haines, klassiek geschoold,
is de dictator van The Auteurs, die in 1994 naast Haines bestaan uit
zijn vriendin Alice Readman (bas), Barney Crockford (drums) en James
Banbury (Hammond, cello). De laatste, met diens donkere en dreigende
cellospel, speelt een nadrukkelijke rol op de tweede cd van The
Auteurs, Now I’m A Cowboy – al is het volledig ten dienste
van de zwarte humor van Haines. Het openingsnummer van Now I’m A
Cowboy, ‘Lenny Valentino’, is met zijn riffende gitaar
betrekkelijk onschuldig en radiovriendelijk bovendien. Dat verandert
met ‘Brainchild’, dat muzikaal melancholiek is, maar tekstueel
cynisch. De toon is gezet. ‘I’m A Rich Man’s Toy’ – een
duet tussen een echoënde gitaar en lieflijk glockenspiel –
bevat Haines’ raison d’être: Sick of the way
you’ve been putting me down. ‘New French Girlfriend’ is een
afrekening met het kindsterretje Vanessa Paradis en vormt de opmaat
naar het hart van de plaat: ‘The Upper Classes’. Snerend en
vilein zingt Haines met een Ray Davies-dictie over de Britse elite.
De weerzin en walging die uit Haines’ tekst spreekt gaat in bijna
zeven minuten een volmaakt verbond aan met de gruizige elektrische
gitaren en die dreinende cello. Haines, de onaangepaste, de misfit,
hakt in zijn liedjes metaforisch met de bijl in op de burgerij in het
algemeen en de Britse samenleving in het bijzonder, totdat het
spreekwoordelijke bloed vloeit. Welkom in het morsige universum van
misantroop Haines, wiens liedjes paradoxaal genoeg van een
huiveringwekkende schoonheid zijn. De nietsontziende teksten gedijen
perfect op de sobere begeleiding van gitaar, bas, drums en die
zeurende cello. Nog een plaat verschijnt er van The Auteurs, waarna
Luke Haines opduikt in uiteenlopende projecten als Black Box Recorder
en Baader Meinhof, tevergeefs zoekend naar het momentum van Now
I’m A Cowboy.
dinsdag 11 maart 2014
Peter Frampton | Frampton Comes Alive!
Hoewel
al op 17-jarige leeftijd in Engeland uitgeroepen tot the
face of '68,
is het acht jaren later als Peter Frampton de status van 's werelds
grootste superster bereikt. Acht jaren van succes afgewisseld met
mindere perioden; jong talent in The Herd, begenadigd gitarist in
Humble Pie en een solocarrière die aanvankelijk nauwelijks van
de grond komt maar uiteindelijk wel uitmondt in dat gigantische
succes: Frampton
Comes Alive!
Heel
langzaam begint Frampton begin jaren zeventig voet aan de grond te
krijgen in Amerika, vooral omdat zijn meedogenloze manager Dee
Anthony de zanger/gitarist
uit Bromley, een buitenwijk van Londen, in de etalage zet als the
all-american boy.
De sterke plaat Frampton
is
in 1975 een aardig opstapje naar een doorbraak; een doorbraak die
uiteindelijk een aardverschuiving teweeg zal brengen. Frampton heeft
inmiddels een strakke liveband met op gitaar en elektrische piano Bob
Mayo, op bas Stanley Sheldon en op drums John Siomos. Met deze band
toert hij in 1975 van de Amerikaanse westkust tot de oostkust. Van de
optredens in San Francisco, San Rafael, Long Island en Plattsburgh,
New York worden opnamen gemaakt met Wally Heiders mobiele
opnamestudio. De toernee is uiterst succesvol, en zo ook – in
overtreffende trap – het dubbele live-album Frampton
Comes Alive! dat
in januari 1976 op de markt komt.
De
veertien songs zijn een fantastische staalkaart van Peter Framptons
oeuvre, waarin tevens opgenomen de Humble Pie-rocker 'Shine On', een
heavy, loeiende cover van 'Jumping Jack Flash' en 'Doobie Wah',
Frampo's initiële poging in Amerika door te breken met een
pastiche van The Doobie Brothers' 'Listen To The Music'. Weergaloos
zijn daarenboven 'Something's Happening' en 'I Wanna Go To The Sun',
die gekenmerkt worden door een scherpe dynamiek, een uitzonderlijk
melodisch karakter en Framptons vloeiende, soepele gitaarsolo's.
Intiem en romantisch zijn de akoestische liedjes 'Winds Of Change',
'All I Want To Be (Is By Your Side)' en het betoverende 'Baby, I Love
Your Way'. Dit alles – akoestische intimiteit, hypermelodieuze rock
en superieur gitaarwerk – wordt nog eens bekrachtigd door het
hartverscheurende 'Lines On My Face', het geniale entertainment in
ruim dertien minuten van 'Do You Feel Like We Do' en de fenomenale
popsong 'Show Me The Way' – de beide laatste voorzien van Framptons
handelsmerk: de talkbox, een apparaatje dat zang en gitaar verbindt.
'Show Me The Way' is de single die het dubbelalbum begeleidt, en het
wordt een wereldhit – in juli '76 nummer 1 in de Nederlandse top
40. Frampton
Comes Alive! wordt
ook een wereldhit: in het eerste jaar worden er meer dan zes miljoen
exemplaren verkocht. Het dubbelalbum breekt alle records en is zelfs
in 1977 het best verkochte album ter wereld. Peter Frampton, met zijn
fluwelen gitaarspel en knappe voorkomen, is dan de grootste popster
in de wereld.
Uiteraard
bouwt hij voort op dit succes, maar naïveteit en alcoholisme
doen zijn verdiende miljoenen jammerlijk verdampen. Vermogend is
Peter Frampton dan ook niet geworden van Frampton
Comes Alive!;
ook al zijn er wereldwijd meer dan 25 miljoen van verkocht.
Something's
Happening / Doobie Wah / Show Me The Way / It's A Plain Shame / All I
Want To Be (Is By Your Side) / Wind Of Change / Baby, I Love Your Way
/ I Wanna Go To The Sun / Penny For Your Thoughts / (I'll Give You)
Money / Shine On / Jumping Jack Flash / Lines On My Face / Do You We
Feel Like We Do
zondag 9 maart 2014
Emitt Rhodes | Emitt Rhodes
Als
Emitt Rhodes in 1970 toe is aan zijn eerste soloplaat heeft hij er al
een muzikantenleven op L.A.’s Sunset Boulevard opzitten. Zat van
het rondzeulen met een drumkit stapte Rhodes uit The Palace Guard en
richtte The Merry-Go-Round op. Als zanger, gitarist en componist was
Rhodes de bepalende factor in één van de hipste bands
van The Strip. The Merry-Go-Round had landelijke hits met het
Beatleske 'Live'
en het prachtige psychedelische 'You’re
A Lovely Woman', maar kon zich
uiteindelijk niet ontworstelen aan de greep van platenmaatschappij
A&M, die met de groep hun eerste rockband binnenhaalde. Na de
opnamen voor wat de tweede lp had moeten worden werd The
Merry-Go-Round bij het grof vuil gezet. De teleurstelling was groot,
Rhodes trok zich gedesillisioneerd terug in zijn huisstudio –
uitgerust met een viersporen bandrecorder – in Hawthorne, een
buitenwijk van Los Angeles. Emitt Rhodes sloot de deur achter zich en
ging experimenteren.
Tegen
de tijd dat hij een hele plaatkant had opgenomen tekende hij een
contract voor meerdere lp’s – sterker nog; voor twee platen per
jaar – met ABC/Dunhill, een thuishaven voor singer-songwriters en
folkrockbands. Na de voltooide thuisopnamen werden de tapes gemixt
door Keith Olsen en Curt Boettcher, bekend van Sagitarius en The
Millennium. Het spreekt voor zich dat Olsen en Boettcher de nadruk
legden op de complexe vocale harmonieën die Rhodes soms vijf tot
zes maal dubbelde. En net als de zangpartijen zijn de instrumenten,
alle bespeeld door Rhodes, laag voor laag opgebouwd.
Emitt
Rhodes is een muzikant van het breekbare soort. Snel uit het lood
geslagen, levend zonder illusies en een zwak voor drugs. Geïsoleerd
in zijn garage en huisstudio sloot hij vriendschap met zijn
instrumenten en bandrecorder. Het resultaat van deze vrijage is het
gelijknamige Emitt Rhodes
dat bevolkt wordt door ongepolijste, fragiele en wonderschone
liedjes. Emitt Rhodes bewijst alle aspecten van het songschrijven én
arrangeren onder de knie te hebben. Kale liedjes, slechts versierd
met piano en gitaar, georkestreerde en van fuzz-gitaar voorziene
pareltjes, Rhodes etaleert zijn muzikale talenten en voegt daar zijn
meermalen gedubbelde zijden stem aan toe. 'Long
Time No See' is
een van de voorbeelden van de complexe simpelheid die op Emitt
Rhodes breed wordt uitgemeten –
inclusief het psychedelische gitaarwerk. 'Live
Till You' Die is
een catchy popsong met een gratuite filosofische tekst die in het
muziekgeheugen wordt gebrand. En dat geldt voor het merendeel van de
hoogwaardige composities die voortkomen uit eerlijke en nijvere
huisvlijt. Die do-it-yourself houding plaatst Emitt Rhodes naast een
studiowizzard als Todd Rundgren en levert hem de bijnaam The American
McCartney op. Op basis van de schoonheid en zeggingskracht van de
piano-aangedreven ballads en de melodieuze powerpopsongs is die
reputatie – ook al is dat slechts in kleine kring bekend – zeer
verdiend. Met zijn solodebuut leverde Emitt Rhodes een, wellicht
marginaal, kunstwerk af; Emmitt Rhodes,
met zijn twaalf breekbare en harmonieuze popsongs, is daarmee een
klassiek debuut.
De
langlopende platendeal met Dunhill kreeg Emitt Rhodes in een
knellende greep. De snelheid waarmee de volgende plaat moest worden
geproduceerd had een negatief effect op Rhodes. Mirror is een
waardige opvolger van het debuut, maar het daarop volgende Farewell
To Paradise is een mediocre en incoherente plaat. De druk van
Dunhill en Rhodes’ heftige drugsgebruik veroorzaken een mentale
inzinking en een diepgewortelde haat jegens platenmaatschappijen.
Tegen beter weten in aanvaardt Rhodes een baan als studiotechnicus en
later als A&R manager bij Elektra Records. Maar als hij door het
aantreden van een nieuwe directie wordt weggesaneerd is Emitt Rhodes
voorgoed verloren voor de popmuziek. Verbitterd en teleurgesteld
trekt hij zich terug in Hawthorne.
Er
is echter een naschrift. Begin ’97 treedt Rhodes voor het eerst
sinds meer dan 25 jaar op. Hij speelt met een gelegenheidsband,
bestaande uit fans, op het prestigueuze Poptopia! festival in Los
Angeles. Daarnaast doet het verhaal de ronde dat Emitt Rhodes aan een
come-back werkt. Het lijkt onwaarschijnlijk en dat is het ook.
Zeventien jaar later is nog steeds niets van hem vernomen. Het doet
ook niets terzake; Emitt Rhodes’ debuut is een tijdloze klassieker,
vast verankerd in de muziekhistorie.
With
My Face On The Floor / Promises I’ve Made / She’s Such A Beauty /
You Must Have / Lullaby
/ Fresh As A Daisy / You Should Be Ashamed / Somebody Made For Me /
You Take The Dark Out Of The Night / Ever Find Yourself Running? /
Live Till You Die / Long Time No See
vrijdag 7 maart 2014
Red House Painters | Red House Painter (Rollercoaster)
In
theorie is het debuutalbum van Red House Painters uit 1993 een
zelfgetitelde dubbelaar met daarop 22 tracks en een speelduur van
ruim twee uur. De werkelijkheid zit iets anders in elkaar. In 1989
richt de oorspronkelijk uit Ohio afkomstige singer-songwriter Mark
Kozelek in San Francisco met kompaan Anthony Koutsos (drums) Red
House Painters op. Aangevuld met gitarist Gorden Mack en bassist
Jerry Vessel gaat Red House Painters optreden in de kleinere clubs
van San Francisco en neemt talloze demo's op in de hoop een label te
kunnen interesseren. Die wens wordt vervuld als Mark Eitzel van
American Music Club – een grote invloed – het contact legt met
een Britse journalist die op zijn beurt 4AD-baas Ivo Watts-Russell
inseint.
Het
eerste internationale teken van leven is het, zeg maar, debuut Down
Colourful Hill,
in augustus 1992 wereldwijd uitgebracht. Het zijn zes betoverende
demo's, die de aandacht op Red House Painters moeten vestigen, een
strategie die 4AD ook toegepast heeft op bijvoorbeeld The Pixies. Na
deze introductie gaat Red House Painters in verschillende San
Francisco-studio's gedurende negen maanden werken aan het werkelijke
debuut. De regie en productie is volledig in handen van Mark Kozelek;
hij werkt dag en nacht aan de enorme hoeveelheid songs die de band
produceert. Uiteindelijk zijn er maar liefst 22 songs gereed voor
release, maar er wordt besloten – vermoedelijk door Watts-Russell –
dat dat in twee porties zal geschieden: op 24 mei 1993 verschijnt Red
House Painters;
op 18 oktober 1993 Red
House Painters.
Om de albums van elkaar te onderscheiden zijn de beide Red
House Painters-platen
op
basis van hun hoezen
inmiddels
voorzien van de subtitels Rollercoaster
en
Bridge.
Rollercoaster
– zo
genoemd vanwege de afbeelding van de achtbaan van Coney Island – is
van de twee met zijn 76 minuten speelduur het meest bijzonder, want
een overdadig,
van rijpheid lekkend album. Kozelek stuurt zijn muzikanten op
avontuur; leidt ze langs afgronden en spelonken; gidst ze naar
muzikale vergezichten. De muziek is traag, intens en van een
diepgevoelde weemoed doortrokken. Red House Painters leunt sterk op
de romantische, beklemmende rock van stadgenoten American Music Club,
maar is evenzeer schatplichtig aan The Cure, The Smiths en de Britse
shoegazers.
Tergend langzaam trekt Kozelek – ontwapenende zang, meesterlijk
akoestisch gitaarspel – de luisteraar mee het moeras in van
verdriet, verlangen, liefde en pijn. 'Down Through' is een akoestisch
pareltje, evenals 'Take
Me Out', een gitaarballad met fraaie koorzang tegen een achtergrond
van stadsgeruis. Een hoogtepunt is voorts het trieste 'Katy Song',
dat sterk leunt sterk op de gitaarsound van The Smiths en een
gelijksoortige mistroostigheid kent. De bloedrode tristesse
van
Red
House Painters is
uniek, betoverend en immer
trager dan de menselijke hartenklop. De talloze hoogtepunten –
''Funhouse',
'Rollercoaster', 'New Jersey', 'Mother' – zijn even barok als
verstild; even cerebraal als diep-emotioneel. Red
House Painters (Rollercoaster)
is een sadcore-meesterwerk;
een knarsende katharsis. Zelf omschrijft Mark Kozelek het album en
het scheppingsproces zo: 'If records were movies I guess this one
would be my
Apocalypse Now'
Grace
Cathedral Park / Down Through / Katy Song / Mistress / Things Mean A
Lot / Funhouse / Take Me Out / Rollercoaster / New Jersey /
Dragonflies / Mistress (piano version) / Mother / Strawberry Hill /
Brown Eyes
woensdag 5 maart 2014
Wildweeds | Wildweeds
22
jaar is Al Anderson zanger/gitarist in NRBQ, maar als hij eind 1971
tot die boogieband toetreedt heeft hij al een flink muzikaal
verleden. De eerste opnamen van de 10-jarige Little Al dateren zelfs
van 1957. Na een aantal schoolbands richt Anderson – dan al ‘Big
Al’ – in 1966 in woonplaats Winsor, Connectitcut Wildweeds op.
Wildweeds scoren lokale hits met hun populaire popsoul. In 1969 keert
Anderson terug naar zijn oude liefde: country. Na een flinke
bezettingswijzing nemen Wildweeds hun debuutalbum op in New York met
behulp van gelouterde Nashville-muzikanten als Charlie McCoy en
Weldon Myrick. Het resultaat is een uitstekend in het gehoor liggende
mengeling van elektrische folk en laidback countryrock. Anderson is
de schrijver van fraaie liedjes als ‘Baby Please Don’t Leave Me
Today’, ‘Mare, Take Me Home’ en het prachtig droeve ‘An
Overnight Guest’, die alle genoeglijk tegen de mellow
Westcoast-countryrock aanschurken.
Wildweeds,
het enige album, is echter helaas nogal ondergesneeuwd door Andersons
focus op NRBQ en diens imposante verdere muzikale carrière.
maandag 3 maart 2014
Hannah Cranna | Hannah Cranna
Hannah
Cranna is een tamelijk idiote naam voor een, afgaand op de hoes,
kwartet keurige jonge kerels uit New Haven, Connecticut. Ze maken ook
nog eens tijdloze gitaarpop die teruggrijpt naar Buffalo Springfield,
Big Star en Badfinger. De laatste referentie wordt nog duidelijker
als Badfinger-gitarist Joey Molland producer is van het zelfgetitelde
tweede album van Hannah Cranna, dat in 1997 uitkomt. Maar Hannah
Cranna is
ook zwaarmoediger van toon dan het debuut, getuige de trage,
stroperige songs die worden voortgebracht door melancholieke zang en
slepend gitaarwerk. Hannah
Cranna is
ook meer countrified,
zodat de band doet denken aan een pop-georiënteerde Jayhawks.
Melancholieke gitaarpopsongs als 'The Hardest Day', 'Waiting &
Wondering' en 'Toeing The Line' – met waanzinnige gitaarsolo –
geven cachet aan een sterk album. Ze kunnen echter niet verhoeden dat
Hannah Cranna – mede door een faillissement van platenlabel Big
Deal – snel na de release van het album jammerlijk ten onder gaat.
Don't
Fall In Love / The Hardest Way / Crazy Little Thing / Waiting &
Wondering / It's A Lie / Heroine In Ohio / Coming Untrue / Toeing The
Line / Photos / Five Wasted Years / Falling Down / Already Home
Abonneren op:
Posts (Atom)