In
het begin van de jaren zeventig is Jackie Leven, alias John St.
Field, een rusteloze troubadour met een woeste levensstijl. Dit wordt
nog eens versterkt wanneer Leven in 1977 een Londense flat deelt met
zijn muzikale trawanten Jo Shaw (gitaar, zang), David McIntosh
(drums, zang) en Robin Spreafico (bas, zang), en leeft op een dieet
van rockmuziek, LSD en cider. Datzelfde jaar, Leven is dan al 27
jaar, richten de vier – met de pubrock op het sterfbed en de punk
in de embryonale fase – een band op, die gelijk al indruk maakt met
zijn duistere psychedelische rock. Razendsnel heeft Doll By Doll,
vernoemd naar een gedicht van e.e. cummings, in het Londense
clubcircuit de reputatie van een agressieve, intimiderende rockband,
aangevoerd door een maniakale zanger. De dubbelloops gitaren, de
heavy ritmesectie en Levens teksten over vagevuur, seks en geweld
onderscheiden zich duidelijk van de doorsnee punkband, reden waarom
Warner-offshoot
Automatic de
Doll By Doll-sound laat vastleggen door Sex Pistols-producer Bill
Price in de Wessex Studios. De weerslag hiervan is Remember,
uitgebracht in het voorjaar van 1979, een harde rockplaat die
gedomineerd wordt door Levens stentorstem en diens sardonische
teksten, en de acid-rockgitaren die de San Francisco-psychedelica van
Moby Grape in herinnering roepen. Omgeven door oorverdovende
gitaarfeedback en wonderlijk fraaie harmoniezang zijn rocksongs als
‘The Palace Of Love’, ‘More Than Human’ en ‘Butcher Boy’
onkarakteristiek voor het punktijdperk – maar des te typerender
voor de gepassioneerde en enigmatische Doll By Doll-sound. Remember,
met op de hoes de Franse surrealist Antonin Artaud, is in 1979 een
anachronistische, maar schitterende gitaarrockplaat.
vrijdag 28 februari 2014
Doll By Doll | Remember
donderdag 27 februari 2014
Galaxie 500 | Today
Galaxie
500 maakte geenszins deel uit van een scene. Het trio – Dean
Wareham, Naomi Young en Damon Krukowski – maakte vanaf de start
eigengereide moodmusic, wars van heersende trends. En die
heersende trends wáren er in het Boston van de eind jaren
tachtig van de vorige eeuw: de noiserock van Dinosaur Jr, Lemonheads
en Bullet Lavolta domineerde namelijk de scene. Het leverde een
reactie op van een nieuwe lichting bands die subtieler te werk
gingen. Een van die subtiele én talentvolle bands was Galaxie
500. Het drietal Wareham, Young en Krukowski ontmoette elkaar op de
middelbare school in New York, maar pas toen zij alledrie in Boston
afstudeerden, formeerden ze een band. Door de toetreding van bassiste
Naomi Young werd Speedy & The Castanets omgedoopt tot Galaxie 500
en al snel scoorde de jonge band een platencontract. Een kennis van
de bandleden, Mark Alghini, had net daarvoor platenlabel Aurora
Records opgericht en dus debuteerde Galaxie 500 op zijn label. De
band had als producer Kramer op het oog, vanwege zijn reputatie als
alternatief producer – geliefd bij de noisebands en tevens
voormalig bassist in Eugene Chadbourne’s Shockabilly. En dus keerde
het trio terug naar New York, naar Kramers Noise New York studio’s.
Het
was een korte trip; in drie dagen tijd nam Galaxie 500 met Kramer
twaalf nummers op. De eerste release op Aurora Records was de single
‘Tugboat’/’King Of Spain’, direct daarop gevolgd door het
negen songs tellende debuutalbum.
Aan
het eind van 1988 verschijnt Today, verpakt in een
sepiakleurige hoes die onschuld en melancholie verraadt. Bovendien
verwijst de titel Today, aldus Dean Wareham, naar de klank van
het verleden; naar het muzikale primitivisme van de jaren zestig
Hoes en titel vormen tezamen een toepasselijke afspiegeling van de
inhoud, die aldus van een fragiele pracht is. Dit kenmerkt zich
vooral door de trage ritmes en de kwetsbare en soms zelfs wankele
stem van Dean Wareham. De akkoordenwisselingen voltrekken zich
vloeiend en onnadrukkelijk, maar hebben toch een opmerkelijke
precisie. Bovenop deze relatieve eenvoud van bas, drums en stem is
het de elektrische gitaar van Wareham die de muziek een extra
dimensie verschaft en Galaxie 500 uittilt boven het gewone. Het
openingsnummer ‘Flowers’ is koud onderweg of Wareham lanceert
zijn eerste, bijna vloeibare solo. Hiermee wordt de toon gezet van
een ingetogen en subtiele gitaarplaat die knipoogt naar het verleden.
Een verleden dat herkenbaar is in de verwijzingen naar The Velvet
Underground, The Feelies, Television en The Modern Lovers. Deze
laatste is zelfs rechtstreeks geëerd in de vorm van een fraaie
cover van Jonathan Richmans ‘Don’t Let Our Youth Go To Waste’.
Op een aantal nummers – ‘Parking Lot’ en ‘It’s Getting Late
– verschuift de dynamiek bijna ongemerkt van zacht naar
fluisterhard om dan uit te monden in een opzwepend ritme met uiterst
subtiele akkoordenwisselingen. Hier verraadt Galaxie 500
overduidelijk zijn Velvet Underground-invloeden, hetgeen Dean Wareham
beaamt omdat hij VU’s 1969 – de live dubbelaar met de
‘billenhoes’ – tot zijn favorieten rekent. Waar de songs in een
traag ritme blijven steken – en die aanvoelen als een warme bries –
is het Warehams gitaar die het nummer naar een hemels einde brengt.
Dat geldt in overtreffende trap voor de meesterlijke afsluiter
‘Tugboat’, wanneer het harmonieuze en vloeiendzachte intro
explodeert in licht en geluid als Wareham een lyrische gitaarsolo het
luchtruim instuurt. Het is een passend slot van een magnifieke
debuut-lp, die de onschuld, eerlijkheid en melancholie van de Galaxie
500-leden uitstekend verbeeldt. Today is daarom een verrassend
en eigenwijs album, en behoort zonder meer tot dé hoogtepunten
van het lauwe muziekjaar 1988.
Na
Today tekende Galaxie 500 bij het Britse Rough Trade en bouwde
met On Fire en This Is Our Music – beide fraaie
albums – voort op de ingetogen en melancholieke sound. In 1990
scheidden zich de wegen van enerzijds Dean Wareham en anderzijds
Damon Krukowski en Naomi Young. De laatste twee gingen als duo verder
als Pierre Étoile en veranderden later hun naam in het
eenduidige Damon & Naomi. Dean Wareham richtte met
Feelies-drummer Stan Demeski Luna op, en perfectioneerde de unieke
gitaarsound van Galaxie 500; zíjn unieke gitaarsound.
Flowers
/ Pictures / Parking Lot / Don’t Let Our Youth Go To Waste /
Temperature’s Rising / Oblivious / It’s Getting Late /
Instrumental / Tugboat
maandag 24 februari 2014
Jim Sullivan | U.F.O.
Jim
Sullivan speelde nooit voor een publiek van meer dan zo'n vijftig
man, maakte twee lp's die nagenoeg niemand wilde hebben en verdween
in 1975 spoorloos van de aardbodem. Dat is voer voor een
culthelden-status en die status verkrijgt de singer-songwriter uit
San Diego, Californië dan ook, en dat is op grond van diens
debuutplaat U.F.O.
beslist
terecht.
Getrouwd en verhuisd naar noord Los Angeles in 1968 is Jim Sullivan
vaste gast in de koffiehuizen aan het strand van Malibu, Avond aan
avond speelt hij voor een handjevol vaste klanten in The Raft, maar
er is nauwelijks interesse voor de stemmige liedjes gezongen met een
imponerende bariton. Vrienden van Sullivan krijgen toch geld bij
elkaar om hem in een studio te laten opnemen met een strijkkwartet en
de fameuze Wrecking Crew. Hoewel fysiek een robuuste verschijning is
Jim Sullivan op U.F.O.
vooral
een gevoelige, hartveroverende singer-songwriter die op dit geweldige
album enorm veel baat heeft bij de warme sound van gitaar, bas, drums
en de prachtige gearrangeerde strijkers. Tussen illustere helden als
Fred Neil, Tim Hardin, Hoyt Axton en Joe South bevindt zich ook Jim
Sullivan, want oorstrelende countryfolk-liedjes als 'Jerome', 'Plain
As Your Eyes Can See', 'Whistle Stop', 'Rosey', 'Hghways' en 'U.F.O.'
en 'So Natural' maken van U.F.O.
een ronduit schitterend album. In 1969 vindt niemand dat, wat ook
geldt voor de eponieme opvolger op Hugh Heffners Playboy-label in
1972.
Jim
Sullivans carrière loopt op niets uit en dat beseft hij zelf
ook. Op 5 maart 1975 vertrekt hij in zijn Volkswagen naar Nashville,
Tennessee om daar wat geld te verdienen, maar hij komt op de
Interstate 40 tot Santa Rosa, New Mexico en niet verder. Daar haalt
de Highway Patrol hem van de weg wegens slingerend rijgedrag.
Sullivan koopt een fles vodka en checkt in in het La Mesa Motel. De
volgende dag wordt zijn VW gevonden in de woestijn met daarin zijn
gitaar en portemonnee. Jim Sullivan is voor altijd verdwenen;
weggevaagd van de snelweg. Een reden temeer om het schitterende
U.F.O.
te
koesteren en vooral deze woorden te absorberen: There's
a highway / Telling me to go where I can / Such a long way / I don't
know where I am. En
daar, op de highway, is het voor Jim Sullivan op welke manier dan ook
geëindigd.
Jerome
/ Plain As Your Eyes Can See / Roll Back The Time / WhistleStop /
Rosey / Highways / U.F.O. / So Natural / Johnny / Sandman
zaterdag 22 februari 2014
Home | Pause For A Hoarse Horse
Al
als de band net geformeerd is, het is 1970, krijgt Home een contract
aangeboden van CBS. Het viertal heeft in zijn midden Laurie
Wisefield, wiens vloeiende en natuurlijke gitaarsound een belangrijke
stempel op het bandgeluid zet. Home bezit een aardse sound die het
midden houdt tussen Wishbone Ash en Badfinger. Op het debuut Pause
For A Hoarse Horse klinkt
Home zelfverzekerd door de bluesy zang en de competente ritmesectie,
maar vooral door het lyrische gitaarspel van Wisefield, zoals
geëtaleerd in ‘Red E. Lewis & The Red Caps’ en ‘Moses’.
Melodie en harmonie overheersen de songs van het in denim gehulde
viertal op dit debuutalbum, dat de typische Britse countrified
rock van de
jaren zeventig in een gloedvol licht zet. Na de gelijkwaardige
opvolger volgt er in 1973 een hooggewaardeerd progressive
conceptalbum, maar als Laurie Wisefield in 1974 naar Wishbone Ash
promoveert is Home voorgoed geschiedenis.
woensdag 19 februari 2014
Rufus Wainwright | Poses
Zonder
twijfel is de Canadees-Amerikaanse Rufus Wainwright een bijzonder
groot muzikaal talent. Geboren in New York als gevolg van een
kortstondig huwelijk tussen de Canadese folkzangeres Kate McGarrigle
en singer-songwriter Loudon Wainwright III, en opgegroeid in
Montreal, Canada is Rufus al op jonge leeftijd een geboren muzikant,
maar ook een nukkige, arrogante jongen die zich op 14-jarige leeftijd
realiseert dat hij gay is. Van Dyke Parks – vriend van de familie –
seint platenbaas Lenny Waronker in en deze haalt Rufus naar
Californië, om hem onder contract te nemen bij Steven Spielbergs
Dreamworks-label. In 1998 debuteert Rufus Wainwright met een
zelfgetiteld album dat bol staat van rijk geornamenteerde Westcoast
singer-songwriters pop in de traditie van Randy Newman, Harry Nilsson
en Van Dyke Parks. De liedjes blinken uit, maar de arrangementen zijn
nogal barok – en toch is Rufus
Wainwright een
essentieel en grandioos debuut.
Rufus
zelf ondertussen worstelt met zijn identiteit; verliest zich in het
nachtleven van New York, dompelt zich onder in one
night stands en
raakt verslaafd aan crystal meth. Te midden van deze excessen – en
de daarop volgende rehab – neemt Rufus Wainwright zijn tweede
album op: Poses,
dat verklaarbaar slordiger en morsiger klinkt dan het debuut. Violen,
cello's en Wainwrights piano domineren het klankbeeld, drums en
elektrische gitaar worden spaarzaam ingezet. In dit theatrale decor
schitteren Rufus Wainwrights zwierige, groteske en complexe
zangharmonieën in de merendeels decadente popsongs. 'Cigarettes
And Chocolate Milk' is een fantastische opener; 'Greek Song' doet qua
meerstemmige zang zowel denken aan The Beach Boys als aan Elliott
Smith. Wainwright bezwijkt bijna in topzware romantische torchsongs
als 'Poses', 'Evil Angel' en 'The Consort' – maar triomfeert. 'One
Man Guy' is een fraaie cover van zijn vaders compositie, maar het
albumhoogtepunt –
naar het voorbeeld van Todd Rundgren in de vroege jaren zeventig –
is het hemelse 'Grey Gardens'; een moderne klassieker. Die erkenning
komt er natuurlijk niet zomaar, evenmin als het besef dat Poses
–
beslist geen gemakkelijke plaat – een potentieel popmeesterwerk is.
Hoe dan ook, het talent van Rufus Wainwright komt in de jaren daarna
volop in de etalage. Want
One en
Want
Two
zijn opvallende albums, de fantastische single 'Going To A Town' is
in 2007 een internationale hit en Rufus
Does Judy At Carnegy Hall een
gedurfd eerbetoon aan Judy Garland.
Rufus
Wainright is kortom een popmuzikant met statuur.
Cigarettes And Chocolate Milk / Greek Song / Poses / Shadows / California / The Tower Of Learning / Grey Gardens / Rebel Prince / The Consort / One Man Guy / Evil Angel / In A Graveyard / Cigarettes And Chocolate Milk (Reprise)
dinsdag 18 februari 2014
Vic Chesnutt | Ghetto Bells
Sweet
Relief II: Gravity Of The Situation
betekent in 1996 Vic Chesnutts bescheiden doorbraak. Bijzonder
daaraan is wel dat Chesnutt zelf op dat album niet te beluisteren is,
want een tribute-plaat waarop groten als R.E.M. en Madonna diens
liedjes vertolken, met de bedoeling de lamentabele Chesnutt
financieel te ondersteunen. Vic Chesnutt, opgegroeid in Zebulon,
Georgia, is namelijk veroordeeld tot een rolstoel omdat hij op zijn
18e verlamd raakte door een ernstig auto-ongeluk.
Tot
'96 kenden weinigen de wanhopige lo-fi liedjes die op de albums
Little
(1990),
West Of Rome
(1992)
en Is
The Actor Happy? (1995)
te vinden zijn, maar na het tribute-album komt daar verandering in.
Een samenwerking met Lambchop en een groeiende belangstelling in 's
mans prachtig wrange liedjes leiden in 2005 tot Chesnutts grandioze
meesterstuk: Ghetto
Bells.
De songsmid kreeg hiervoor, naast vaste krachten echtgenote Tina op
bas en nichtje Liz als zangeres, de hulp van muzikaal genie Van Dyke
Parks, jazzgitarist Bill Frisell en sessiedrummer Don Heffington.
Deze droombezetting zorgt voor een overweldigend geluidsdecor waarin
barokke arrangementen – in de vorm van stemmige strijkers –
zoemende orgels en psychedelische gitaarpartijen versmelten met
Chesnutts aangrijpende, droeve stem en diens slimme woordspel. Opeens
is Vic Chesnutt niet meer de minimale lo-fi singer-songwriter, maar
een vertolker van transcendentale, etherische – ja – grandeur.
Genre-overstijgend, maar altijd bezwangerd met een southern gothic
broei, zijn het merendeel van de meeslepende songs: 'Virginia', 'What
Do You Mean', 'Got To Me', 'Forthright', 'Vesuvius', 'Rambunctious
Cloud' en het gevoelige sluitstuk 'Gnarls'. Zonder twijfel is Ghetto
Bells niet
alleen Chesnutts allerbeste plaat, maar ook objectief bezien een
klinkklaar meesterwerk.
Ghetto
Bells bezorgt
Chesnutt alom erkenning, maar het blijkt onmogelijk dit te
overtreffen. Ook trekt het leven zwaar aan de gehandicapte
singer-songwriter. Het is ondanks diens relatieve succes niet vol te
houden. Op eerste kerstdag van 2009 overlijdt Vic Chesnutt in het
ziekenhuis van Athens, Georgia aan de gevolgen van een overdosis
spierverslappers. Fate
has been so good to me / You may not understand how I can be thankful
to be where I am, zingt
Vic Chesnutt in 'Ignorant People', begeleid door een treurige
accordeon.
donderdag 13 februari 2014
T.Rex | Electric Warrior
Begin
1970 is Tyrannosaurus Rex nog een duo bestaande uit zanger/gitarist
Marc Bolan en congaspeler Micky Finn. Een akoestisch hippie-duo dat
zich laat inspireren door trollen, elfjes en Tolkien, maar dan
voltrekt zich een opzienbarende transformatie: in no time is Marc
Bolan de superster van Engeland. Het begint als Bolan de bandnaam
inkort tot T. Rex, zijn akoestische gitaar verruilt voor een Gibson
Les Paul en met behulp van producer Tony Visconti's trukendoos een
geknepen gitaarsound ontdekt, voor het eerst te horen op de single
'Ride A White Swan'. Het wordt een grote Britse hit, die van Bolan –
talentvol, charismatisch en arrogant – een aanstormend tieneridool
maakt, helemaal als de volgende T.Rex-single 'Hot Love' wordt
gelanceerd en Bolan en Finn voor een televisie-optreden make-up
opsmeren. Het is dan maart 1971 en na Beatlemania
dient zich een nieuw fenomeen aan: T.Rextasy.
T.Rex heeft een uitgekiende, door Visconti ontworpen sound, akoestisch en elektrisch, gebaseerd op rock-'n'-roll, elektrische blues, bubblegum en zelfs doo-wop; gespeeld en gezongen door een hanige knul met good looks en make-up. Bolan is een kosmische popster, hetgeen hij bewijst met de nieuwe sexy single 'Get It On'. Ondertussen hebben Bolan en Visconti tijdens hun Amerikaanse toernee in New York en Los Angeles de opnamen voltooid van een album waarvan de helft al in de Londense Trident-studio is opgenomen met de nieuwe, dynamische ritmesectie – drummer Bill Legend en bassist Steve Currie – de dreinerige achtergrondzang van het Westcoast hippie-duo Flo & Eddie, de honkende sax van Ian MacDonald (King Crimson), en een overvloed aan kitscherige strijkers. Electric Warrior, gestoken in een Hipgnosis-hoes, verschijnt in het najaar van 1971, als de Bolan-gekte op zijn hoogtepunt is. Met het album bereikt T.Rex dan ook zijn zenith, want Electric Warrior is een super opwindend popalbum dat volledig recht doet aan Bolans superster-reputatie en geheel opgetrokken lijkt uit potentiële singles. Catchy popliedjes die zich bewegen tussen dromerig en sensueel zoals in 'Monolith', spookachtig in het fantastische 'Cosmic Dancer' en verder vooral wellustig, opwindend en swingend zijn, getuige de trits 'Mambo Sun', 'The Motivator', 'Life's A Gas' en de hitsingles 'Jeepster' en 'Get It On' – voor de Amerikaanse markt omgedoopt tot 'Bang A Gong'. Marc Bolan blijft nog wel hits scoren – niet in Nederland trouwens; alleen 'Get It On' en 'Jeepster' halen de Top 20 – maar het wordt allengs minder, en de concurrentie met Ziggy Stardust groter.
Bolan wordt slordig en zelfgenoegzaam en gaat zich te buiten aan sterkedrank, Dom Perignon en cocaïne. Geen van Bolans albums kunnen tippen aan het glamrock-manifest Electric Warrior, dat verscheen op het hoogtepunt van T.Rextasy. Het trieste dieptepunt wordt bereikt op 16 september 1977 als Marc Bolan als passagier van een Mini-Cooper tegen een Londense boom rijdt. Marc Bolan, geboren Marc Feldt, wordt 29 jaar oud.
T.Rex heeft een uitgekiende, door Visconti ontworpen sound, akoestisch en elektrisch, gebaseerd op rock-'n'-roll, elektrische blues, bubblegum en zelfs doo-wop; gespeeld en gezongen door een hanige knul met good looks en make-up. Bolan is een kosmische popster, hetgeen hij bewijst met de nieuwe sexy single 'Get It On'. Ondertussen hebben Bolan en Visconti tijdens hun Amerikaanse toernee in New York en Los Angeles de opnamen voltooid van een album waarvan de helft al in de Londense Trident-studio is opgenomen met de nieuwe, dynamische ritmesectie – drummer Bill Legend en bassist Steve Currie – de dreinerige achtergrondzang van het Westcoast hippie-duo Flo & Eddie, de honkende sax van Ian MacDonald (King Crimson), en een overvloed aan kitscherige strijkers. Electric Warrior, gestoken in een Hipgnosis-hoes, verschijnt in het najaar van 1971, als de Bolan-gekte op zijn hoogtepunt is. Met het album bereikt T.Rex dan ook zijn zenith, want Electric Warrior is een super opwindend popalbum dat volledig recht doet aan Bolans superster-reputatie en geheel opgetrokken lijkt uit potentiële singles. Catchy popliedjes die zich bewegen tussen dromerig en sensueel zoals in 'Monolith', spookachtig in het fantastische 'Cosmic Dancer' en verder vooral wellustig, opwindend en swingend zijn, getuige de trits 'Mambo Sun', 'The Motivator', 'Life's A Gas' en de hitsingles 'Jeepster' en 'Get It On' – voor de Amerikaanse markt omgedoopt tot 'Bang A Gong'. Marc Bolan blijft nog wel hits scoren – niet in Nederland trouwens; alleen 'Get It On' en 'Jeepster' halen de Top 20 – maar het wordt allengs minder, en de concurrentie met Ziggy Stardust groter.
Bolan wordt slordig en zelfgenoegzaam en gaat zich te buiten aan sterkedrank, Dom Perignon en cocaïne. Geen van Bolans albums kunnen tippen aan het glamrock-manifest Electric Warrior, dat verscheen op het hoogtepunt van T.Rextasy. Het trieste dieptepunt wordt bereikt op 16 september 1977 als Marc Bolan als passagier van een Mini-Cooper tegen een Londense boom rijdt. Marc Bolan, geboren Marc Feldt, wordt 29 jaar oud.
Mambo
Sun / Cosmic Dancer / Jeepster / Monolith / Lean Woman Blues / Get It
On / Planet Queen / Girl / The Motivator / Life's A Gas / Rip Off
woensdag 12 februari 2014
Temples | Sun Structures
In
Engeland uiteraard, gonst het al een tijdje rondom Temples, een stel
neo-psychedelische jonkies met de juiste mindset. Opgericht
als duo in 2012, debuterend met de geweldige single 'Shelter Song' in
datzelfde jaar, en nu een kwartet dat hun waanzinnige album Sun
Structures op de markt slingert. Temples is het helemaal, waarbij
de band niet alleen knipoogt naar het verleden van
Westcoast-grootheden als The Byrds en Moby Grape en de glamrock van
T.Rex, maar ook het vizier gericht heeft op bands als The Allah-Las,
Tame Impala en Toy. Vertrekpunt op Sun Structures zijn de
gitaren in alle soorten en maten; rinkelende 12-snarige, gemene
fuzzgitaren en lieflijke, twinkelende tremolo-gitaren. Een bonkende
bas, droge drums en een lekker zoemend orgeltje doen de rest. Maar
altijd is daar het liedje; tussen de duizelingwekkende kleuren van de
echoput-sound klinkt er altijd een puik liedje door. Twaalf parelende
psychedelische popliedjes, voorzien van een gave sound en sterke
melodieën, dat is de rijke oogst van Sun Structures, een
album dat Temples voorwaarts stuwt naar een nieuw retro-futurisme.
Shelter
Song / Sun Structures / The Golden Throne / Keep In The Dark /
Mesmerise / Move With The Season / Colours to Life / A Question Isn't
Answered / The Guesser / Test Of Time / Sand Dance / Fragment's Life
dinsdag 11 februari 2014
Big Dipper | Craps
De
tweede helft van de jarig tachtig staat in het teken van de invasie
van de Amerikaanse gitaarbands. Achter de grote golf duiken talloze
bands op die gitaarpop combineren met hoekige Britse postpunk en
R.E.M.-achtige neo-countryrock. Een van die bands is Big Dipper, uit
het broeinest van de gitaarpop, Boston, Massachusetts. In 1987
debuteert Big Dipper – Grote Beer – met een ep, datzelfde jaar
gevolgd door het prettige debuut Heavens.
Maar het echte werk is Craps
uit 1988, want daarop jubelen en rinkelen de elektrische gitaren,
zijn de melodieën onweerstaanbaar en is de productie – Lou
Giordano en Paul Kolderie in hun huisstudio Fort Apache – helder en
warmbloedig. Craps
bestaat
uit scherpe, melodieuze gitaarsongs als 'The Insane Girl' en het
schitterende 'The Bells of Love' enerzijds, en prachtig dromerige
liedjes anderzijds: 'Semjase', over een buitenaardse wezen van de
vrouwelijke kunne; 'Bonnie', een weemoedige herinnering aan een
jeugdliefde; en het fantastische, waargebeurde 'Ron
Klaus Wrecked His House'. Craps
is
een fenomenaal album, maar ontstijgt de indie-status niet. Daarom
probeert Big Dipper het in 1990 bij major Epic met Slam,
maar dat wordt een grootse mislukking zodat de band zonder
platencontract komt en aldus zichzelf opheft.
zondag 9 februari 2014
Happy End | Kazemachi Roman
Haaks
op Japanse trends in de popmuziek – het in de Engelse taal zingen
van voornamelijk westerse covers – kiest Happy End in 1969
onverschrokken voor het avontuur. Van het viertal Haruomi Hosono
(zang, bas, toetsen), Takashi Matsumoto (drums), Shigeru Suzuki
(leadgitaar) en Eiichi Ohtaki (gitaar, zang) schrijven Hosono en
Matsumoto de eigentijdse composities voor Happy End, die de band
bovendien in de Japanse taal uit zal voeren. Het tweede album van
Happy End, Kazamachi
Roman,
is royaal gemodelleerd naar Westcoast folkrock en countryrock – een
Japanse versie van Buffalo Springfield staat de band voor ogen –
maar is uiteraard puur Japans vanwege de inheemse teksten. Kazamachi
Roman,
wat zoveel betekent als 'winderige straat-romance', kent slepende
Westcoastrock in 'Dakishimetai', folkrock in 'Natsu Nandesu' en
groovy swamprock in 'Hanaichimonme' en 'Taifuu', de laatste met een
rauwe bluesgitaar. Het schitterende 'Sorairo No Crayon' – mellow
countryrock met de jengelende pedal steel van Komazawa Hiroki –
houdt het midden tussen Brinsley Schwarz en Moby Grape. Zeer
bijzonder is bovendien het pakkende folkliedje met rollende Hammond
'Kazo Wo Atsumete', dat in 2003 een prominent eerbetoon krijgt in
Sofia's Coppola's succesvolle speelfilm Lost
In Translation.
In 2007 wordt Happy End nog meer geëerd als Rolling Stone Japan
de 100
Greatest Japanese Rock Albums of All Time kiest:
op nummer 1 staat het onvolprezen Kazemachi
Roman.
Dakishimetai
/ Sorairo No Crayon / Kaze Wo Atsumete / Kurayamizaka Musasabi Henge
/ Haikara Hakuchi / Haikara Beautiful / Natsu Nandesu / Hanaichimonme
/ Ashita Tenki Ni Naare / Taifuu / Haru Ranman / Aiueo
vrijdag 7 februari 2014
The Golden Smog | Down By The Old Stream
Natuurlijk
begint zoiets als een grap. Bevriende muzikanten die een
gezelligheidsclubje oprichten. Zo ook muzikanten uit de
Minneapolis-scene die in 1987 als reactie op de heersende
hardcore-trend de Eagles-coverband The Take It To The Limit Band
oprichten. Twee jaren later – vrienden komen en gaan – heet de
club The Golden Smog, waarna ze in 1992 de cover-ep (21:55 minuten)
On Golden
Smog releasen.
Dat smaakt naar meer en dus ruimen de bandleden, allen onder een
schuilnaam, tijd in om te toeren en een volwaardige debuutplaat op te
nemen.
Op
Down
By The Old Stream
geven acte de présence: zanger/gitarist Michael Macklyn (The
Jayhawks' Gary Louris); zanger/gitarist
David Spear (Soul Asylums Dan Murphy); zanger/gitarist Jarrett
Decatur (Run Westy Runs Kraig Johnson); en bassist Raymond Virginia
(The Jayhawks' Marc Perlman). Naast deze oudgedienden schuiven
nieuwelingen zanger/gitarist Scot Summit (Wilco's Jeff Tweedy) en
drummer Leonardson Saratoga (Honeydogs' Noah Levy) aan. Opgedragen
aan The Highwaymen is Down
By The Old Stream een
lekker lui rootsrockalbum, waarbij het spelplezier en de
pretentieloosheid voorop lijkt te staan. Toch zijn er fraaie,
sfeervolle countryrocknummers met een sterke Jayhawks-inslag als
'V', 'Ill Fated', 'Yesterday Cried', 'Won't Be Coming Home' en
'Nowhere Bound'. Ronduit fantastisch zijn de verrassende covers van
Bobby Patersons countrysoul-classic 'She Don't Have To See You' en
van Ronnie Lane's zalig zwalkende 'Glad & Sorry'.
Aanvankelijk
lijkt The Golden Smog serious
business;
de band gaat met Down
By The Old Stream zelfs
op tournee door Europa, maar de agenda's van Wilco en The Jayhawks
blijken een obstakel. Toch verschijnen er nog relatief ambitieuze
albums als Weird
Tales (1998)
en Another
Fine Day (2006),
maar uiteindelijk is The Golden Smog niet meer dan wat het in den
beginne al was: een heel goeie grap.
V
/ Ill Fated / Pecan Pie / Yesterday Cried / Glad & Sorry / Won't
Be Coming Home / He's A Dick / Walk Where We Walked / Nowhere Bound /
Friend / She Don't Have To See You / Red Headed Stepchild /
Williamton Angel / Radio King
woensdag 5 februari 2014
The Soft Boys | Underwater Moonlight
Vraag:
wat heeft een Britse folkzanger die in 2002 een live opgenomen
dubbel-cd met Dylan-covers uitbrengt gemeen met de gitarist die met
zijn song ‘Love Shine A Light’ in 1997 het Eurovisie Songfestival
wint? Antwoord: zij waren eind jaren zeventig de gezichtsbepalende
figuren in The Soft Boys, een neo-psychedelische poppunkband uit
Cambridge, Engeland. In 1976 treedt gitarist Kimberley Rew – van de
latere Katrina & The Waves – toe tot de punkband die zanger en
songschrijver Robyn Hitchcock reeds heeft opgericht met drummer
Morris Windsor. Geïnspireerd door de opkomende punkbeweging en
beïnvloed door de psychedelica van de sixties groeien The Soft
Boys in de luwte van Cambridge uit tot een van de best bewaarde
geheimen van de Britse new wave. De rammelpunk van het eerste uur
maakt na de komst van funky bassist Matthew Seligman plaats voor
nieuwe en meer gestructureerde songs. Op de bovenverdieping van een
boothuis met zicht op de rivier de Cam oefent het kwartet dagelijks
op Hitchcocks nieuwe meer pop-georiënteerde composities. Tussen
januari en maart 1980 nemen The Soft Boys met Vibrators-bassist Pat
Collier in drie verschillende Londense studio’s voor een loutere
600 pond de basistracks op voor hun lp, die volgens Windsor een
perfecte misinterpretatie van popmuziek is. Toch komen op Underwater
Moonlight – in juni 1980 uitgebracht op indie-label Armagaddon
– Hitchcocks voorkeuren voor Syd Barretts Pink Floyd en de
Westcoast-folkrock van The Byrds duidelijk naar voren. De
driestemmige zang van Morris, Rew en Hitchcock verschaft Underwater
Moonlight een psychedelische lading die nogal afwijkt van de dan
heersende postpunktrend. Mede vanwege die zang zijn nummers als de
single ‘I Wanna Destroy You’, ‘Positive Vibrations’,
‘Tonight’ en het weergaloze ‘Kingdom Of Love’ zulke
fantastische naar de sixties knipogende poprocksongs. Rews
twaalfsnarige gitaar en de Byrdsy benadering maken van ‘The Queen
Of Eyes’ een prachtige folkrock-pastiche, terwijl het afsluitende
titelnummer de psychedelica van Pink Floyd nog eens gereviseerd in de
etalage zet. Wat verwacht werd gebeurde: Underwater Moonlight kon
in Engeland op een incidentele positieve reactie rekenen, maat overal
daarbuiten – Amerika, Nederland – was de ontvangst lauw. Een jaar
na de release van Underwater Moonlight waren The Soft Boys al
opgelost in het niets. Jaren later zal een van de grootste bands van
de jaren tachtig – R.E.M. – op de vraag wie hun grootste invloed
is, antwoorden: The Soft Boys.
I
Wanna Destroy You / Kingdom Of Love / Positive Vibrations / I Got The
Hots / Insanely Jealous / Tonight /
You’ll Have To Go Sideways / Old Pervert / The Queen Of Eyes /
Underwater Moonlight
maandag 3 februari 2014
Grant Hart | Intolerance
Na
bijna tien heftige jaren, onder te verdelen in een hardcorepunk-fase
en een commerciëlere meer powerpop georiënteerde periode,
viel Hüsker Dü uit elkaar. In 1988 bleek de chemie tussen
de beide songschrijvers Bob Mould en Grant Hart volledig te zijn
opgelost. Mould, verslaafd aan speed en alcohol, en Hart,
heroïnegebruiker, spoorden niet meer. Het geruchtencircuit kwam
volledig op stoom getuige de talloze insinuaties. Een bloemlezing:
Hart was vanwege de heroïne onhandelbaar op het podium; Mould
wilde een groter aandeel van de voorschotten; Hart was verliefd op
Mould, doch dit was niet wederzijds (beiden zijn homoseksueel); de
druk van Warner Bros. om een hit te scoren nam toe; speed en heroïne
gaan niet samen; en als wellicht de belangrijkste reden: manager en
vriend-voor-het-leven David Savoy Jr. hing zichzelf in het voorjaar
van 1987 op. De druk voor de drie vrienden uit Minneapolis, Hart,
Mould en bassist Greg Norton, werd te groot. Sleur en verveling deden
de rest; in 1988 blaast Bob Mould het fiere gitaarbastion dat Hüsker
Dü was op. Het einde van een tijdperk.
Grant
Hart is de eerste die opkrabbelt na het Hüsker Dü-debacle.
Hart lijkt zijn verslaving onder controle te hebben en tekent een
contract bij het onafhankelijke SST Records, het label waar Hüsker
Dü zijn eerste successen behaalde. Al gauw verschijnt Harts
debuutsingle, het prachtige '2541'.
Het is de veelbelovende voorbode van Grant Harts debuut-lp/cd. Hoewel
zanger en drummer in Hüsker Dü, komen zijn composities voor
de band louter tot stand via piano en gitaar. Dat Hart een
uitstekende gitarist en toetsenist is, blijkt maar al te zeer uit de
dominante rol die beide op Intolerance vervullen. Vooral het
afwisselende gebruik van Hammond, kerkorgel en pianola geven kleur
aan de tien composities die op Intolerance te vinden zijn.
Hart neemt hiermee afstand van het van subtiliteit gespeende beeld
dat Hüsker Dü in zijn ruige periode opriep, want op
Intolerance kunnen we kennismaken met een sensitieve en
kwetsbare singer-songwriter. Grant Hart treedt hiermee in de
voetsporen van loners als Syd Barrett, Tim Buckley en
Alexander Spence. Sowieso ademt Intolerance de sfeer van
voorbije tijden, om precies te zijn; de sfeer van de jaren zestig. De
tien nummers bezitten een losheid die doet vermoeden dat het voor de
multi-instrumentalist die Hart is een bevrijding moet zijn geweest om
zich te ontdoen van de knellende banden van het bandconcept, in casu
Bob Mould. Grant Hart gaat in een aantal nummers zeer gecontroleerd
te keer, hetgeen meeslepende rocksongs oplevert, maar verzandt
nergens in het gitaargeweld dat Hüsker Dü’s handelsmerk
was. 'Now That You Know Me'
is zo’n nummer waarin de gitaren speels heen-en-weer stuiteren,
maar waar eveneens een mondharmonica een folky toets toevoegt en het
catchy refrein het nummer een poplading meegeeft. 'Fanfare
In D Major (Come, Come)' is eveneens een rockende song waarin
de gitaren heerlijk rondzoemen en zo bevat Intolerance ruim
voldoende bite om te kunnen spreken van een enigmatisch
rockalbum, maar is er meer. Wat volgt is een serie caleidoscopische
composities waarin Hart de geschiedenis van de rockmuziek samenvat in
een notendop. 'The Main'
is een zwalkend zeemanslied dat gedragen wordt door piano, orgel
en galmend shantykoor en waarin Hart zijn hart uitstort: There was
smack in the middle in Alfabet Town / There was life on the corners
and dead all around. Kant twee opent met het hoogtepunt van
Intolerance: '2541',
de eerder uitgebrachte single, hier omgedoopt tot 'Twenty-Five
Forty-One'. Deze compositie, met zijn ingehouden agressie en
zijn machtig meezingbare refrein, vormt de kern van Grant Harts
muzikaliteit; '2541' is
vier minuten samengebalde energetische zeggingskracht en is, het moet
gezegd, Harts ultieme compositie. De koek is dan nog niet op, want
zowel 'You Are The Victim',
met een hoofdrol voor een fluitende Hart en een bijrol voor ritmische
lepels en een gierende boormachine, als het spannende en vaag
psychedelische 'She Can See The
Angels Coming' geven Intolerance de benodigde
meerwaarde om van een bescheiden meesterwerk te kunnen spreken.
'Reprise' ten slotte,
met zijn ronkende bas, frenetiek drumwerk en gitaargeraas, sluit
Intolerance passend af.
Na
Intolerance maakte Grant Hart nog een aantal bovengemiddelde cd’s
met zijn band Nova Mob, om vervolgens onder te duiken in de
schemerzone van de hard drugs. Pas in 2000 verschijnt Hart weer aan
de oppervlakte met een onopgemerkt gebleven solo-cd. Het betekent wel
een nieuwe start – temeer daar Patti Smith Hart als gastmuzikant
vraagt voor haar Gung Ho – en zo heet het dat Grant Hart een
zonnige toekomst tegemoet gaat. Bewezen heeft hij zichzelf al;
Intolerance, Harts enigmatische muzikale dagboek, spreekt voor
zich.
All
Of My Senses / Now That You Know Me / Fanfare In D Major (Come, Come)
/ The Main / Twenty-Five Forty-One / Roller-Rink / You’re The
Victim / Anything / She Can See The Angels Coming / Reprise
zondag 2 februari 2014
Mountain | Climbing!
Leslie
West, een berg van een vent. De zwaarlijvige gitarist afkomstig van
Long Island, New York heeft eind jaren zestig een zeer bescheiden
succes met zijn band The Vagrants, die zich aanvankelijk baseert op
de British Invasion-sound van The Yardbirds maar zich gaandeweg meer
richt op het heavy bluesrock-geluid van Cream. Een ontmoeting met
Cream-producer Felix Pappalardi leidt in 1969 tot de release van
Wests soloalbum Mountain
–
geproduceerd door Pappalardi – en de aanleiding voor de oprichting
van een heavy rockband: Mountain. Het vierde optreden van de band –
nog ver voor de eerste plaatopnamen – is in augustus '69 op
Woodstock. Een jaar later bestaat Mountain naast West en Pappalardi
(bas, zang) uit organist Terry Knight en drummer Corky Laing en
debuteert de New Yorkse band met de single 'Mississippi Queen', een
vette, zompige boogie, in maart 1970 gevolgd door het debuutalbum
Climbing!
De heavy bluesrock van 'Never In My Life' en 'Sittin' On A Rainbow' –
agressieve zang van West en venijnig, scheurend gitaarwerk – ligt
in het verlengde van 'Mississippi Queen', maar de door Pappalardi
gezongen tracks zijn melancholieker, beeldender en van een grote
schoonheid. 'The Laird' is een poëtische folky ballad, 'For
Yasgur's Farm' – een ode aan Woodstock – wordt gedragen door een
rollende hammond en lyrisch gitaarspel en de Jack Bruce/Pete
Brown-compositie 'Theme From An Imaginary Western' is het zalige
hoogtepunt; evocatief,
filmisch en afgerond met een adembenemende, magnifieke solo van
Leslie West op zijn Les Paul. Al met al is Climbing!
een fantastische heavy rockplaat, wat evenzeer geldt voor opvolger
Nantucket
Sleighride van
een jaar later. Mountain is zonder meer een iconische heavy rockband,
die onderdeel is van de Woodstock-mythe maar helaas niet de wilde
jaren zeventig overleefd heeft.
Abonneren op:
Posts (Atom)