zaterdag 30 december 2017

Ten Years After | Recorded Live

‘Und Jetzt, in die Festhalle in Frankfurt: Ten Years After!’ Zo begint Recorded Live, de live-dubbelaar van Alvin Lee’s heavy bluesrockband. Ten Years After bereikte een ongekende populariteit na een zinderende uitvoering van ‘I’m Going Home’ op Woodstock.  Op dat succes bouwt de band voort met eindeloze tournee’s over de hele wereld. Na een aantal sterke lp’s is na Undead uit 1969 de tijd in 1973 opnieuw rijp voor een live-album, dat met de Rolling Stones’ mobiele opname-truck niet alleen is opgenomen in Frankfurt, maar ook in Amsterdam, Rotterdam en Parijs. Het resulteert in een rauwe, levendige en opwindende dubbelelpee, waarop de elektrische blues, uitbundige drumsolo’s en razendsnelle gitaarsolo’s volop gevierd worden. Dat levert in ‘One Of These Days’, ‘You Give Me Loving’ en in de covers ‘Help Me’ (Willie Dixon) en ‘I Can’t Keep From Cryin’ Sometimes’ (Al Kooper) in ieder geval superieur stomende bluesrocksongs op, om natuurlijk niet te spreken van de icoon die ‘I’m Going Home’ is. Machtige dubbelaar.

One Of These Days / You Give Me Loving / Good Morning Little School Girl / Hobbit / Help Me / Classical Thing / Scat Thing / I Can’t Keep From Cryin’ Sometimes / Silly Thing / Slow Blues in ‘C’  / I’m Going Home / Choo Choo Mama

donderdag 28 december 2017

Holly and the Italians | The Right to Be Italian

Je bent geboren in Chicago, richt je band op in Los Angeles, begint met spelen in de pubs van Londen, neemt je debuutplaat met je band op in New York en gaat er prat op Italiaan te zijn. Jij heet Holly Beth Vincent, je band Holly and the Italians en de enige langspeler in 1981 The Right to Be Italian.
Ja, Holly Beth Vincent is me d’r eentje, eentje die haar eigen weg gaat en krijgt wat ze wil. In 1978 is Vincent met haar Italians in Londen, in het hart van de punk. Holly, zangeres en gitarist, en haar vriendjes Mark Sidgwick (bas) en Steve Young (drums) spelen de Londense pubs plat en trekken de aandacht van radiopresentator en rockschrijver Charlie Gillett (The Sound of the City: The Rise of rock and Roll). Dankzij hem mogen Holly c.s. een singletje opnemen: ‘Tell That Girl To Shut Up’; het brengt ze onder contract bij Virgin Records en in het Londense voorprogramma van Blondie. En vervolgens bij Blondie’s producer Richard Gottehrer, die met Holly and the Italians in de New Yorkse Record Plant Studios die debuutplaat opneemt. Naast de incidentele strijkers en blazers dragen ook muzikanten als Anton Fig (drums), Paul Schaffer (piano, orgel) en Talking Head Jerry Harrison (synthesizers) bij aan de punky new wave-sound van Holly and The Italians. 
The Right to Be Italian is in 1981 echt zo’n lp die net even te laat is voor de eerste punk-explosie en net als zovele new wave-bands met een frontvrouw (The Motels, Sue Saad and the Next, The Shirts) blijvend overschaduwd wordt door Blondie. Maar met catchy singles als ‘Tell That Girl To Shut Up’, ‘I Wanna Go Home’ en ‘Miles Away’, de spectoriaanse pracht van ‘Just For Tonight’ en het bijna epische ‘Rock Against Romance’ - ronduit de beste Holly and the Italians-song - is The Right to Be Italian in 1981 toch wel een tot de canon van de Amerikaanse new wave behorende plaat.
Maar ergens houdt het daar al op met Holly Beth Vincent; die tweede Holly and the Italians-plaat komt er niet; een solocarrière komt vervolgens niet van de grond; er voltrekt zich geen wonder. Al hoopte Holly Beth Vincent blijkens ‘Rock Against Romance’ daar wel op:

Someone told me once there really is a wonderland
Do you think so, could it be so, oh I hope so…
Wonderland
Wonderland
Wonderland
Wonderland


‘I Wanna Go Home’ | ‘Baby Gets It All’ | ‘Youth Group’ | ‘Just Young’ | ‘Miles Away’ | ‘Tell That Girl To Shut Up’ | ‘Just For Tonight’ | ‘Do You Say Love’ | ‘Means To A Den’ | ‘Rock Against Romance’

zondag 17 december 2017

The Vipers | Outta The Nest!

Outta The Nest! is een plaat om smoorverliefd op te worden. Een plaat die overbekende elementen bevat, maar met nét die vervreemdende twist. Rock, garage, psychedelica, maar dan wel met een tintelend popgevoel: The Vipers. Het openingsnummer, ‘Nothing’s From Today’, is ook te vinden op Battle Of The Garage Vol.II, deel 2 van een legendarische serie neo-psychedelica uitgebracht op het Voxx-label. Maar hier, als onderdeel van een langspeler, klinkt het nieuw, nooit gehoord. Echo, Rickenbackers, fuzz. Alleen al de klank van Outta The Nest! is klassieke garage. Zwaar leunend op de sound van The Yardbirds, The Electric Prunes en The Chocolate Watchband, maar ook overduidelijk beïnvloed door The Beatles en knipogend naar The Monkees. Pakkende composities, uiterst competent uitgevoerd en versierd met sitars, klavecimbel en agressieve fuzz-gitaren. Outta The Nest! is een wild feest.
The Vipers worden in 1981 opgericht door Jon Weiss die afkomstig is uit The Fleshtones. Het New Yorkse muzikale landschap in die tijd wordt onder anderen gevormd door Patti Smith, Television en Suicide. Zij zijn beïnvloed door punk, garage en psychedelica. Dit is de vruchtbare grond waarin het zaad van The Vipers kan kiemen. Door veel op te treden in lokale hangout The Dive onstaat een totaal eigen sound en groeit hun hun repertoire uit tot een mix van originals en covers zoals ‘Why Do I Cry?’ van The Remains en ‘Medication’ van The Standells. Na de debuutsingle ‘Never Alone’ nemen The Vipers in de zomer van ’84 hun debuutelpee op in de Sear Sound-studio, thuishaven van sixtieslegende Lothar And The Hand People. 
Outta The Nest! wordt direct herkend als een klassiek sixties garage/psych album, alleen is de plaat twintig jaar later opgenomen. Vertrekpunt is 1967, het scharniermoment tussen garagerock en Sgt. Pepper. The Vipers mengen beide fenomenen tot een adembenemende cocktail. Het jeugdige elan spat van het vinyl en bovendien klinkt de plaat als een klok. Galm, echo, reverb, The Vipers passen het op de enige juiste manier toe; alsof de plaat in een diepe, zompige kelder is opgenomen. Uitstekende, pakkende composities die klokken binnen drieëneenhalve minuut – een enkele iets langer. ‘Borrowed Time’, ‘Cheated And Lied’, ‘Dark As My Day’; binnen het pop/psych genre is het tot op de dag van vandaag zelden beter gedaan. Samen met uitgekiende covers als het al eerder genoemde ‘Medication’ behoren de nummers op deze lp tot de essentie van garage en psychedelica.
Maar zoals zo vaak komen er na de euforie ook mindere tijden. De band raakt ontregeld door de dood van hun manager en wordt slachtoffer van mismanagement. Ze maken singles, toeren door Europa en nemen een tweede lp op, getiteld How About Somemore? een waardige opvolger van Outta The Nest!, maar meer ook niet. De beatleboots en skinny ties zijn vervangen door leren vestjes en blote armen, de pagekapsels door golvende manen. De muziek is meer opgepompt; meer rock dan garage. En net als die andere legendarische neo-garageband, The Chesterfield Kings, lopen The Vipers in de val van de jaren negentig metal. De powerpop psychedelica is in rook opgelost, de magie verdampt. Er resten een handvol singles en twee lp’s, een goede en een briljante. De briljante bezit de zeldzame klasse die te vergelijken valt met de vermaarde Nuggets dubbel-lp (of de cd-box): voor Outta The Nest! geldt onverkort wat er in de liner notes op de lp-hoes vermeld staat: ‘classic album number one’. 

Nothing’s From Today / Now I Remember / Cheated And Lied / Dark As My Day / Tellin’ Those Lies / Medication / Surprise, Surprise / Tears (Only Dry) / Ain’t Nothin’ Like Her / Borrowed Time / Not To Be In Love / We’re Outta’ Here!

Eerder gepubliceerd in Platenblad.

zondag 10 december 2017

Nitzinger | Nitzinger

Toch wel uit het redelijke niets komt John Nitzinger in 1972 met een waanzinnige hardrockplaat, die zo niet alle, dan wel vele gebieden bestrijkt: heavy rock, southern rock en ook countryrock. En vergeet de rockballad niet. John Nitzinger, uit Forth Worth, Texas, heeft alles in huis. Hij is een wat maf persoon, die niet zomaar aansluiting vindt in de mainstream muziekindustrie - maar hij schrijft wel verdomd goeie liedjes en is bovendien een fantastische gitarist. De goden zij gedankt dat Capitol Records de brille van de bijzondere Nitzinger inziet en hem een lp laat opnemen met zijn band: Linda Waring op drums en Curly Benton op bas. De rest doet John Nitzinger zelf. En dat is niet niks want Nitzinger is een monster van een hardrock-album. Met beukende songs als ‘Ticklelick’ en ‘Witness to the Truth’; en midtempo rocksongs, in de sfeer van ZZ Top, als ‘Boogie Queen’ en het Lynyrd Skynyrd-achtige ‘The Nature of Your Taste’ en ook het prachtige door Nitzingers gitaar aangejaagde ‘My Last Goodbye’. Dan is er natuurlijk ook nog Nitzingers lijflied, het opzwepende ’Louisiana Cock Fight’. Maar er is op dit album niet alleen moordende hardrock; John Nitzinger zoekt, hoe wonderlijk ook, de nuance op in het fascinerende ‘Enigma’ en in de betoverende pianoballad ‘No Sun’. Dat is ook wat Nitzinger zo’n geweldig rockalbum maakt: de afwisseling tussen Nitzingers geile gitaarspel in de rocksongs en de akoestische ruimtelijkheid in de schitterende midtempo songs. Het album is ook nog eens prachtig uitgevoerd in een leerprint met een zilveren opdruk en op de binnenhoes de teksten in zilveren inkt geprint. Al met al is Nitzinger een soort enigma en is Nitzinger een enigmatisch hardockalbum; uniek in zijn soort.

‘L.A. Texas Boy’ | ‘Ticklelick’ | ‘No Sun’ | ‘Louisiana Cock Fight’ | ‘Boogie Queen’ | ‘Witness to the Truth’ ‘The Nature of Your Taste’ | ‘My Last Goodbye’ | ‘Enigma’ | ‘Hero of the War’

maandag 4 december 2017

Dog Soldier | Dog Soldier

The Keef Hartley Band speelde op Woodstock maar hun manager weigerde hen te laten filmen. Een tragische vergissing. Zodoende bleef eeuwige roem onthouden aan drummer Keef Hartley (ex-Artwoods, ex-John Mayall's Bluesbreakers) en zanger/gitarist Miller Anderson (ex-Savoy Brown). Als Hartley in 1971 met een big band gaat toeren is Anderson weg voor een solocarrière. Gek genoeg brengt een advertentie in de New Musical Express eind '74 de mannen weer bij elkaar. Met oude rot Derek Griffiths (ex-Artwoods) op gitaar en starten zij Dog Soldier, vernoemd naar Cheyenne-indianen op het oorlogspad. 
Het opportunistische Amerikaanse United Artists-label is ook op het oorlogspad, biedt Dog Soldier flinke voorschotten en eist een debuutplaat met een Amerikaanse sound. Dat gaat niet lukken: Dog Soldier is een lekker logge, Britse hardrockplaat met spacey accenten. Schitterend zijn 'You Are My Spark' en 'Long & Lonely Night', die toch, ja Westcoast-invloeden verraden. Stevige riffs, vloeiende gitaarsolo's en zoemende moogs kleuren het avontuurlijke rockgeluid van Dog Soldier, in het bijzonder de epische, elf minuten durende afsluiter 'Looks Like Rain'. Het blijft erbij, interne strubbelingen en de druk van UA maken al in 1975 Dog Soldier kapot. 

Pillar To Post / Several People / You Are My Spark / Long & Lonely Night / Giving As Good As You Get / Thieves & Robbers / Strangers In My Owm Time / Looks Like Rain

maandag 27 november 2017

The Cowsills | On My Side

The Partridge Family kennen we, althans degenen van een zekere leeftijd, allemaal. Maar The Cowsills zijn alhier minder bekend. Toch zijn zij het origineel, en The Partridge Family de kopie. Billy en Bob Cowsill beginnen in 1965 op school in Newport, Rhode Island met het zingen van Beatles-liedjes. Daar komen later de broertjes Barry (bas) en John (drums) bij. In 1967 lukt het vader Bud zijn zoons - variërend in de leeftijd van 11 tot 19 jaar - onder te brengen bij MGM Records. En ook lukt het moeder Barbara zichzelf de band binnen te wringen, een weinig later gevolgd door broer Paul en de jongste, Susan. De eerste single van The Cowsills, ‘The Rain, the Park and Other Things’, gaat in Amerika maar liefst een miljoen keer over de toonbank, maar doet in Europa hetzelfde als alle volgende singles en lp’s: niets.
In Amerika zijn de jeugdige Cowsills enorm populair; hun singles en lp’s hits. Dergelijke aanstekelijke bubblegumpop verdient een tv-serie, zo vindt men. Maar als mams Barbara vervangen dreigt te worden door actrice Shirley Jones, trekt de Cowsill-familie zich terug uit het project - en wordt om Jones heen The Partridge Family gebouwd. In 1969 hebben The Cowsills hun grootste hit met hun versie van ‘Hair’, maar een jaar later zet vader Bud Billy uit de band omdat hij hem betrapt op het roken van een jointje. Kleintjes worden groot, zo ook The Cowsills. Bovendien is het niet bepaald cool om met je moeder in een band te zitten. Aldus wordt mams er voorzichtig uitgewerkt; in ieder geval verschijnt ze niet meer op de hoes van On My Side - buiten twijfel het beste Cowsill-album.
Zoals zo vaak het geval bij bands met broers en zussen, is ook de harmoniezang van The Cowsills voortreffelijk. De meerstemmige vocalen van Bob, Barry, John, Paul en Susan kleuren werkelijk prachtig bij elkaar; vergelijkbaar met Crosby, Stills, Nash & Young, echt waar. Ook muzikaal klinkt de band - bijgestaan door jeugdvriend en sessiegitarist Waddy Wachtel - op On My Side als een volwassen en volwaardige Westcoast-band met een heerlijk dromerige psychedelische twist. De plaat begint met ‘On My Side’, gelijk al gepeperd met een geweldige Wachtel-solo, en vervolgt dan met een festival van schitterende popliedjes: ‘Once There Was A Time’, ’If You Can’t Have It - Knock It’, ‘Can You Love?’, ’The Mystery of Life’ en ‘Heather Says’. Net even anders, maar evenzeer geweldig zijn ‘Contact Mae’, dat zomaar op Neil Youngs After the Goldrush had gepast, en het countryeske ‘Cheatin’ On Me’.
On My Side is dat prachtige album dat de bubblegum voorbij is en de diepte opzoekt van weemoed en muzikaal verlangen - kenmerkend voor de betere Westcoast-pop van de begin jaren zeventig. On My Side behoort tot die canon; The Cowsills verdienen dat. De platenmaatschappij denkt daar in 1972 echter anders over, want nog tijdens de opnamen van de opvolger van On My Side worden Bob, Barry, John, Paul en Susan aan de kant gezet en zijn The Cowsills over en uit, allerlei latere reünies ten spijt.

‘On My Side’ | ‘Once There Was A Time’ | ’If You Can’t Have It - Knock It’ | ‘Contact Mae’ | ‘Can You Love?’ | ‘The Mystery of Life’ | ‘Heather Says’ | ‘There Is A Child’ | ‘Dover Mine’ | ‘Cheatin’ On Me’ | ‘Down on the Farm’ | ‘Good Ole Rock & Roll Song’

zaterdag 25 november 2017

Susan Cowsill | Lighthouse

Bij verschijnen van Lighthouse in 2010 is het 43 jaar geleden dat ze als zangeres debuteerde bij The Cowsills, een popgroep bestaande uit louters broers en die grossierde in talloze bubblegum-hits. In de jaren negentig kwamen we haar, samen met haar toenmalige echtgenoot Peter Holsapple en Bangles-gitariste Vicki Peterson, tegen in The Continental Drifters. Susan Cowsill, over haar hebben we het, vestigde zich in New Orleans, Louisiana en het is deze stad en de ramp die zich daar voltrok die haar inspireerde tot Lighthouse. Cowsill verloor door Katrina niet alleen haar persoonlijke bezittingen, maar ook haar broer Barry, terwijl broer Billy bijna gelijktijdig in Canada overleed. Lighthouse is daardoor een album geworden dat is aangedreven door persoonlijke teksten en dat emotioneel diep gaat. Gedreven rockers en intense ballads, op een fundament van stekelige elektrische en rinkelende akoestische gitaren, Hammond, piano en strijkers; Susan Cowsill loodst ons langs een collectie schitterende americana-songs - met daartussen een cover van Jimmy Webbs/Glen Campbells ‘Galveston’. Lighthouse staat dan ook geheel in het teken van verdriet en verlies, maar bezingt tevens de liefde voor The Big Easy, zoals in ‘Onola': 

Oh New Orleans
You will always be my city
I will always be your daughter

Zonder overenthousiast te willen zijn, maar toch: Lighthouse is Susan Cowsills Car Wheels On A Gravel Road.

‘Dragon Flys’ | ‘Avenue of the Indians’ | ‘Sweet Bitter End’ | ‘You and Me Baby’ | ‘River of Love’ | ‘Could This Be Home’ | ‘Lighthouse’ | ‘The Way That It Goes’ | ‘’Onola’ | ‘Galveston’ | ‘Real Life’ | ‘Crescent City Sneaux’

maandag 20 november 2017

Leaf Hound | Growers Of Mushroom

Voor originele exemplaren van Growers Of Mushroom moeten astronomische bedragen neergeteld worden. Logisch als er in 1971 slechts 500 exemplaren geperst zijn. Op de releasedatum is Leaf Hound al een jaar ter ziele en heeft ook niet veel langer dan een jaar bestaan. Wel lang genoeg om in elf studio-uren een absoluut rockmonster te produceren. Het kwartet uit Zuid Londen zijn de ware meesters van de scheurende bluesrock met een psychedelische twist. Zanger Pete French bezit een ijzeren strot en zijn neef Mick Halls hanteert de elektrische gitaar als een bouwvakker een betonboor. In de heavy traditie van Free en Cream, al wordt Growers Of Mushroom vooral gezien als het bastaardneefje van Led Zeppelin II. Hoe dan ook, dit magistrale hardrockalbum is zijn reputatie meer dan waard; de aardeverschroeiende riffs – waarin niettemin akoestische gitaren helder opklinken – zijn een solide bodem voor de geile zang en de werkelijk hemelsplijtende gitaarsolo’s. Growers Of Mushroom is het meest onbekende hardrockmeesterwerk in de muziekhistorie. 

Freelance Fiend / Sad Road To The Sea / Drowned My Life In Fear / Work My Body / Stray / With A Minute To Go / Growers Of Mushroom / Stagnant Pool / Sawdust Caesar 

zondag 12 november 2017

Blue Guitars | While Away The Time 1990-1994

De Nederlandse rockmuziek beleeft in de begin jaren negentig hoogtijdagen. Na de Amsterdamse School van de jaren tachtig - Fatal Flowers, Claw Boys Claw, Blue Murder, The Landlords - komen er in het zog daarvan talloze bands op, die vooral het vaderlandse rockklimaat internationaliseren. De Nederlandse gitaarpop is dan met bands als Blue Guitars, Daryll-Ann, The Serenes, Indian Summer en The Prodigal Sons van een ongekend hoog niveau; zij verdienen alle een monument. Dat monument krijgt Blue Guitars nu met de machtige overzichtsplaat While Away The Time 1990-1994, niet voor niets vernoemd naar de debuutsingle die in 1989 op het fameuze Kelt-label verschijnt. 
De vier Deventenaren - Dick Dijkman (zang, gitaar), Bert Dijkman (gitaar), Erik van Loo (contrabas), Ben Heersping (drums) - brengen in 1991 hun eerste album uit, dat volgestouwd is met prachtige melancholieke en herfstige gitaarliedjes die enerzijds veel wonderlijke folkinvloeden etaleren maar anderzijds ook refereren aan R.E.M.’s Fables Of The/Reconstruction Of The (1985). Het is onnederlands goed. Het zelfgetitelde eerste album wordt een jaar later opgevolgd door Shellfish - al even sterk als het debuut - waarna in 1993 met een nieuwe drummer het curieuze Music From Heaven verschijnt - een soort van countryproject. Waterwings is in 1994 helaas Blue Guitars’ zwanenzang. 
Maar nu is daar, 23 jaar later, een fantastische vinylcompilatie waarop de favorieten, althans mijn favorieten, de revue nog eens passeren en om ons vooral op het hart te drukken hoe goed, intens en verfijnd de Blue Guitars in de jaren negentig waren. Luister maar naar parelende popsongs als ‘Summer Rain’, ‘Pearly White Day’ en ‘Quiet Boy’, met kristallijnen gitaarspel, en steeds van een onnadrukkelijke eenvoud. Of luister naar het wervelende gitaarcrescendo in ‘You Say It’s Cruel’. Of beter nog, luister naar Blue Guitars’ stroperig meanderende folky ballads met een hoog zwevend gehalte en een ingehouden, droeve spanning. Waarlijk schitterend zijn ‘Island In The Sky’, ‘Happy Accident’ en ‘A Good Year For The Lost’, en wat mij betreft de fraaiste, de meest weemoedige en doortrokken van een peilloos verlangen: ‘While The Time Away’.
Het gekleurde vinyl, op zich al prachtig, wordt ook nog eens vergezeld van een cd met daarop dezelfde nummers en meer nog: een cover van Bowies ‘What In The World’ van Low; en nog twee onlangs opgenomen songs, onder de naam Blauwe Gitaren en gezongen in de moerstaal. While Away The Time 1990-1994 is een schatkist vol lang verborgen muziek, die eenmaal geopend de luisteraar flonkerend en glinsterend tegemoet treedt. Verschijnt er dit jaar nog een mooiere compilatie? Ik dacht het niet.

‘While The Time Away’ | ‘Quiet Boy’ | ‘Island In The Sky’ | ‘When I'm In Velvet’ | ‘Pearly White Day’ | ‘Madelynn' | ‘A Good Year For The Lost’ | ‘Summer Rain’ | ‘A Fool Is A Star’ | ‘Happy Accident’ | ‘Waterwings' | ‘Fever Dreaming’ | ‘You Say It's Cruel’ | ‘Close Down’

Tevens gepubliceerd op platomania.nl en in een verkorte versie in Mania # 342.

vrijdag 10 november 2017

Missouri | Missouri

Zeker, Missouri is een southern rockband van het tweede garnituur. Maar desondanks generen de vier mannen in hun thuisstaat, Missouri dus, een aanstekelijk enthousiasme. Missouri ontstaat midden jaren zeventig in Kansas City, Missouri uit de resten van een lokaal sixtiesbandje. Ron West (zang, gitaar), Lane Turner (sologitaar), Alan Cohen (bas, zang) en Bill Larson (drums) spelen zich suf in en rondom Kansas City en St. Louis, wat tot een platencontract bij het piepkleine Panama Records leidt. De eerste single, ‘Movin’ On’, wordt via KSHE-radio lokaal een vette hit. Het is de wegbereider voor het zelfgetitelde debuutalbum Missouri.
Op Missouri laat de band zich gelden als een rockband ferm geworteld in de southern rock-traditie; de elektrische gitaar is de dominante factor. Hoewel de zang niet uitblinkt, zijn de harmonieën beslist melodieus en de incidentele toetsen - vooral in ‘Mystic Lady’ - sfeervol. De gitaar bepaalt echter de sound en bezorgt met zijn lekker lyrische solo’s in songs als ‘Movin’ On’, ‘I’m Still Tryin’, en ‘I Know It’s Love’ Missouri een lokale heldenstatus. De hoesafbeelding - de Gateway Arch temidden van het mythische Monument Valley - bevestigt nog eens het trotse karakter van een van Missouri’s beste jarenzeventigbands. Nation wide is er echter geen doorbraak, laat staan internationaal. Missouri blijft, ook na de opvolger Welcome Two Missouri, een lokale Midwestern band; een band uit het hart van de United States.

‘Movin’ On’ | ‘Got That Fever’ | ‘I’m Still Tryin’ | ‘You’re Alright’ | ‘Really Love You’ | ‘Hold Me’ | ‘I Know It’s Love’ | ‘Come On Move’ | ‘Goin Home’ | ‘Mystic Lady’

maandag 30 oktober 2017

Kevin Ayers-John Cale-Eno-Nico | June 1, 1974

De aanleiding voor het eenmalige, gezamenlijke concert in het Londense Rainbow Theatre op 1 juni 1974 van Kevin Ayers, John Cale, Eno en Nico is de release van Kevin Ayers’ The Confessions of Dr Dream and Other Stories in mei van dat jaar. Dr Dream is na drie eerdere soloalbums Kevin Ayers’ debuut voor Island Records; een nieuwe start en met een nieuwe begeleidingsband, The Soporifics. Om dat te vieren wordt het Rainbow-concert georganiseerd, waarbij Ayers zowel oude vrienden als nieuwe labelgenoten uitnodigt. Cale, Eno en Nico staan alledrie onder contract bij Island. Brian Eno, in 1973 uit Roxy Music gestapt, debuteert in januari 1974 met Here Come the Warm Jets, maar speelt ook mee op John Cale’s Island-debuut Fear, dat in oktober ’74 zal verschijnen. Cale op zijn beurt, produceert op dat moment The End… van chanteuse Nico. Zij zat samen met Cale in The Velvet Underground en is ook debutante bij Chris Blackwells Island Records. Het is tezamen een mooi stel dat op 1 juni 1974 optreedt in de Rainbow, temeer daar Ayers oude vrienden als Robert Wyatt (drums), Mike Oldfield (gitaar) en John ‘Rabbit’ Bundrick (toetsen) erbij betrekt en ook zijn nieuwe band The Soporifics lanceert, met daarin Ollie Halsall (gitaar), Archie Leggat (bas) en Eddie Sparrow (drums).
Het optreden in de Rainbow verloopt gefaseerd: performers en artiesten treden aan in verschillende bezettingen, en ook geïsoleerd van elkaar. De vraag is of allen daadwerkelijk bevriend zijn, of dat labelbaas Blackwell ze uit commerciële overwegingen bij elkaar gezet heeft; het gerucht gaat dat Kevin Ayers aan de vooravond van het concert John Cale’s vrouw geneukt heeft.
Brian Eno trapt in ieder geval af met het angstaanjagende, door synthesizers opgejaagde ‘Driving Me Backwards’, gevolgd door het rockende ‘Baby’s On Fire’ - dat best in ’74 een hit had kunnen worden, maar het niet werd. Vervolgens is het de beurt aan de gedrogeerde John Cale, die er zich nogal gemakkelijk vanaf maakt met een cover van Elvis Presleys ‘Heartbreak Hotel’ - al is zijn deprimerende versie ervan, ja echt, onovertroffen. Het wordt echter nog deprimerender als Nico plaatsneemt achter haar harmonium - en Eno haar begeleidt met in mineur getoonzette synthesizerbliepjes - voor haar uitvoering van Jim Morrisons ‘The End’.
Tot zover Cale, Eno en Nico. Kant 2 is volledig ingeruimd voor Kevin Ayers en zijn band. Ayers biedt in vergelijking met de duistere songs van Eno, John Cale en Nico een soort van lichtheid van het bestaan met zijn nogal romantische songs, gedragen door elektrische gitaar, rollend orgel en Ayers koffiebruine, door Gauloises-aangejaagde stemgeluid. ‘May I?’ is al voortreffelijk, wat wordt bekrachtigd door ‘Shouting in A Bucket Blues’, het bluesy ‘Everybody’s Sometime and Some People’s All the Time Blues’ - met een solo van Mike Oldfield - en de onheilszwangere afsluiter ‘Two Goes Into Four’. 
Al op 28 juni 1974 wordt het concert van 1 juni uitgebracht. Razendsnel dus. June 1, 1974 is daarmee een bijzonder document en biedt ook een mooi zicht op de embryonale solocarrières van Brian Eno en John Cale: hun piek ligt in latere jaren. Kevin Ayers bracht dit tezamen, reden waarom June 1, 1974 in juni 1974 een ronduit iconische liveplaat is, al ziet bijna niemand dat. Het is echter wel zo. 

‘Driving Me Backwards’ | ‘Baby’s On Fire’ | ‘Heartbreak Hotel’ | ‘The End’ | ‘May I?’ | ‘Shouting in A Bucket Blues’ | ‘Stranger in Blue Suede Shoes’ | ‘Everybody’s Sometime and Some People’s All the Time Blues’ | ‘Two Goes Into Four’

Gepubliceerd in Platenblad #231



maandag 23 oktober 2017

Lucinda Williams | This Sweet Old World

Sweet Old World was in 1992 het vierde, internationaal onbekende album van Lucinda Williams. De opvolger, Car Wheels On A Gravel Road, betekende zes later een wereldwijde doorbraak en maakte Lucinda Williams tot een van de sterren van de americana. Niet ongebruikelijk is dat een album dat de jublileum-gerechtigde leeftijd van 25 jaar heeft bereikt een rerelease krijgt, meestal in een nieuw jasje. Zoniet Sweet Old World: Lucinda Williams nam het hele album opnieuw op. 
De sound en productie van This Sweet Old World is totaal anders: het blikkerige en echoënde jarentachtiggeluid heeft nu plaatsgemaakt voor een warm, bluesy geluid, zoals we dat ook kennen van Down Where The Spirit Meets Bone (2014). Verassend is ook La Williams’ veranderde stem: eerst dun en onvolwassen, nu: op eikenhout gerijpt en met een heerlijke drawl. De ballads, zoals ‘Something About What Happens When We Talk’, ‘Sidewalks Of The City’ en de rauwe live-klassieker ‘Pineola’ klinken nu dan ook geweldig, mede door de prachtige gitaarsolo’s en de pedaalsteel van Greg Leisz. 
Aardig is ook dat This Sweet Old World completer is dan Sweet Old World: Lucinda Williams nam ook nog eens vier songs opnieuw op die toentertijd op de plank bleven liggen. Kortom, een geweldig oud, nieuw album.

‘Six Blocks Away’ | ‘Prove My Love’ | ‘Something About What Happens When We Talk’ | ‘Memphis Pearl’ | ‘Sidewalks of the City’ | ‘Sweet Old World’ | ‘Little Angel Little brother’ | ‘Pineola’ | ‘Lines Around Your Eyes’ | ‘Drivin Down A Dead End Street’ | ‘Hot Blood’ | ‘Which Will’ | ‘Factory Blues’ | ‘What You Don’t Know’ | ‘Wild and Blue’ | ‘Dark Side of Life’ 

woensdag 18 oktober 2017

Charlie | No Second Chance

Opgericht in Londen in 1971 door niet bepaald kleurrijke muzikanten, is Charlie een passende - kleurloze - naam voor de band. Charlie rommelt wat aan in het clubcircuit en mag in 1973 een single opnemen voor Decca. Het wordt niets. Twee jaar later ziet Queen-producer Roy Thomas Baker wel wat in de band; in 1976 verschijnt het debuutalbum Fantasy Girls op Polydor. De sound van Charlie is licht-symfonisch en wordt gedragen door fraai gitaarwerk en messcherpe, C,S&N-achtige samenzang. In voorprogramma’s van The Who, Bad Company, Focus en Fleetwood Mac mag Charlie zijn kunstje laten zien en dat leidt weer tot een tweede album in 1977: No Second Chance, feitelijk een prachtige, melodieuze plaat. Maar punk blaast - zeker in Londen - al het oude en vertrouwde weg. Bands als Charlie zijn op slag overbodig, en dus heft de band zichzelf op.
Een klein Amerikaans label heeft echter No Second Chance - met nu op de hoes een pin-upgirl - aldaar uitgebracht en de van het album getrokken single ‘Johnny Hold Back’ wordt een radiohit. In feite is No Second Chance - onbewust - een door-en-door Amerikaans FM-radioalbum; gepolijst-melodieus, gave zang, dynamische rockliedjes. Opener ‘No Second Chance’ is direct al zo’n fijn, meezingbaar rockliedje, gevolgd door het schitterende, melancholieke ‘Don’t Look Back’. Na ‘Johnny Hold Back’ is het catchy, lichtvoetige ‘Turning To You’ de volgende Amerikaanse hit, maar de epische songs ‘Thirteen’ en ‘Guitar Hero (False Messiah)’ spannen toch echt de kroon met hun voortreffelijke samenzang en spannende gitaarsolo’s. Al met al is No Second Chance een mooi album van de tweededivisieband die Charlie in het pre-punktijdperk uiteindelijk toch is. 

‘No Second Change’ | ‘Don’t Look Back’ | ‘Pressure Point’ | ‘Turning To You’ | ‘Thirteen’ | ‘Lovers’ | ‘Johnny Hold Back’ | ‘Love Is Alright’ | ‘Guitar Hero (False Messiah)’

zaterdag 14 oktober 2017

CRB | Barefoot In The Head

CRB staat natuurlijk voor Chris Robinson Brotherhood, een broederschap die hij niet meer heeft met zijn broer Rich, maar sinds 2011 alweer met meestergitarist - en fameus singer-songwriter - Neal Casal. Als de Brotherhood bereizen zij het land en spelen ellenlange jam-shows, eer betonend aan klassieke bands als The Grateful Dead en The Allman Brothers Band, maar ook aan de eigen legacy van The Black Crowes. Ook de albums vanaf het debuut Big Moon Ritual ademen in een bijzonder losse sfeer bluesy psychedelica. 
Chris Robinson is een onvervalste hippie, een kosmische hippie, en op het vijfde CRB-album ontpopt hij zich ook nog eens als een eigentijdse Neil Young - dat hij overigens in 2002 eerder beproefde met zijn solodebuut New Earth Mud. Tezamen zijn dat nogal wat vergelijkingen en aanbevelingen, maar Barefoot In The Head is dan ook echt dat schitterende album dat de vergelijkingen kan doorstaan, want sfeervol, lyrisch en tijdloos. Robinson en Casal kiezen op Barefoot In The Head voor een lichtere toets, een meer akoestische benadering, een meer song-gerichte aanpak. Dat resulteert in het beste Brotherhood-album tot zover. Barefoot In The Head start met ‘Behold The Seer’ vertrouwd en funky, maar de hartverwarmende, pastorale songs die volgen genereren een extra dimensie die de band nog niet bezat: ‘She Shares My Blanket’, ‘If You Had A Heart To Break’, ‘Glow’. En werkelijk nog fraaier is ‘Blonde Light Of Morning’. Afwisseling is er met het geinige bluegrassliedje ‘High Is Not The Top’, het funky ‘Blue Star Woman’ en het intieme ‘Dog Eat Sun’, dat verfraaid wordt door meerstemmige zang, een zoemende Taurus Moog en Casals elektrische gitaarscheuten. 
Resumerend is Barefoot In The Head een avontuurlijk en coherent rootsrockalbum met een meer dan gemiddeld aantal sublieme liedjes. Zoals gezegd, Chris Robinson Brotherhoods beste, allerbeste. 

‘Behold The Seer’ | ‘She Shares My Blanket’ | ‘Hark, The Herald Hermit Speaks’ | ‘Blonde Light Of Morning’ | ‘Dog Eat Sun’ | ‘Blue Star Woman’ | ‘High Is Not The Top’ | ‘If You Had A Heart To Break’ | ‘Glow’ | ‘Good To Know’

Gepubliceerd in Heaven #6 2017

woensdag 4 oktober 2017

Johnny Winter And | Live


John Dawson Winter III uit Beaumont, Texas behoort zonder meer tot dat selecte groepje Amerikaanse gitaristen dat eind jaren zestig/begin jaren zeventig de bluesrock gepopulariseerd heeft. Winter is daarbij ook nog eens een bijzondere verschijning met zijn pierige witte haar en loensende albino-ogen; niet moeders mooiste maar wel een van de beste blanke bluesgitaristen. Samen met zijn albinobroertje Edgar zet Johnny zijn eerste schreden op het muzikale pad, wat in 1968 - Johnny is dan 24 - tot de debuutplaat The Progressive Blues Experiment leidt. Vervolgens is Johnny van de partij bij The Live Adventures of Mike Bloomfield and Al Kooper en ook op Woodstock. Inmiddels heeft hij zijn eigen band geformeerd vanuit de resten van The McCoys: Johnny Winter and The McCoys, al snel afgekort tot Johnny Winter And, met daarin Rick Derringer (gitaar), Randy Joe Hobbs (bas) en superdrummer Bobby Caldwell.
Na vier niet al te bijzonder succesvolle albums is het in 1970 tijd voor een liveplaat; tijd om te laten zien en horen hoe energiek, opwindend en rauw een Johnny Winter-concert is. Hiervoor dienen opnamen in The Fillmore East in New York en in Pirate’s World in Dania, Florida. Maar hoe opwindend ook, een groot deel van Winters repertoire bestaat uit covers. Het live-album trapt dan ook af met Sonny Boy Williamsons ‘Good Morning Little School Girl’, opgevolgd door de Winter-kraker ‘It’s My Own Fault’; een voortreffelijke slowblues. Live bevat welgeteld één eigen compositie: de stompende countryblues ‘Mean Town Blues’. Verder bedient Johnny Winter zijn publiek met een rock-’n-rollmedley en met covers van The Rolling Stones, Little Richard en Chuck Berry.
Live is in 1971 een groot succes onder jeugdige bluesliefhebbers en een bewijs that white men can sing the blues; Johnny Winter en de blues zijn één.

‘Good Morning Little School Girl’ | ‘It’s My Own Fault’ | ‘Jumpin’ Jack Flash’ | ‘Rock and Roll Medley: Great Balls of Fire; Long Tall Sally; Whole Lotta Shakin’ Goin’ On’ | ‘Mean Town Blues’ | ‘Johnny B. Goode’

dinsdag 26 september 2017

Hiss Golden Messenger | Hallelujah Anyhow

M.C. Taylor is in de hoedanigheid van Hiss Golden Messenger bewonderenswaardig productief. Sinds 2011 maakte hij al vijf merendeels voortreffelijke albums vol contemporaine elektrische countryfolk. Na Heart Like A Levee in 2016 is daar nu alweer Hallelujah Anyhow, waarop Taylor voortbouwt op zijn nu al imposante oeuvre. M.C. Taylor put uit het beste van wat de rootsmuziek te bieden heeft, to name a few: Dylan, The Band, Neil Young, Jesse Winchester en nu ook Van Morrison met zijn Caledonische soul. Hiss Golden Messenger zet aldus zo hier en daar warmbloedige blazers in, zoals in Domino (Time Will Tell) en John The Gun. Taylor heeft in de loop der jaren een vaste band om zich heen verzameld, waarin vooral Phil Cook excelleert op elektrische piano en slide-gitaar. Het is echt allemaal prachtig, zoals de schitterende Morrison-pastiche Caledonia My Love en het onbetwiste albumhoogtepunt, de meeslepende ballad Harder Rain. Hallelujah Anyhow is na Poor Moon, Haw, Lateness of Dancers en Heart Like A Levee een volgende parel in de kroon van Hiss Golden Messengers oeuvre.

‘Jenny of the Roses’ | ‘Lost Out in the Darkness’ | ‘Jaw’ | ‘I Am the Song’ | ‘Gulfport You’ve Been On My Mind’ | ‘John the Gun’ | ‘Domino (Time Will Tell)’ | ‘Caledonia, My Love’ | ‘When the Wall Comes Down’

Gepubliceerd op Platomania.nl.

zondag 17 september 2017

The Stems | At First Sight... Violets Are Blue

Eind 2007 verschijnt Head Up, het tweede album van The Stems. Merkwaardig, omdat de eerste plaat van The Stems van twintig jaar eerder dateert en dat de bezetting van de band exact dezelfde is. In 1987, als het debuutalbum At First Sight… Violets Are Blue verschijnt, bestaan The Stems al drie jaar, gedurende welke tijd het kwartet uit Perth, Australië een aantal fenomenale singles uitbrengt. Begin 1985 maken Dom Mariani (zang, leadgitaar), Richard Lane (zang, toetsen, gitaar), Julian Matthews (bas, zang) en Gary Chambers (drums) de oversteek van West Australië naar Oost Australië. Hét garagerocklabel Citadel Records neemt The Stems op in hun stal en releasen kort na elkaar de fantastische singles ‘Make You Mine’ en ‘Tears Me In Two’. Het zijn perfecte neo-garagerocksongs die de sixtiessfeer ademen van bands als The Yardbirds, The Standells, The Electric Prunes en The Monkees. 
De zinderende, over het gehele continent verspreide liveshows bevestigen de reputatie van The Stems als een opwindende rock-‘n-rollband. De band vestigt zich definitief in Sydney en maakt de EP ‘Love Will Grow’ met Radio Birdman-zanger Rob Younger als producer, die de band een meer poppy en modernere sound geeft. Landelijke tournees in 1986 met The Hoodoo Gurus en de Amerikaanse Flamin’ Groovies leveren The Stems veel erkenning op, maar Citadel-baas John Needham is te druk met Died Pretty om The Stems voldoende aandacht te geven. Met nieuwe drummer Dave Shaw – Chambers gaat aardappelen telen – tekenen The Stems een contract bij EMI-sublabel White Label Records. Met producer Rob Younger en sessiemuzikant Steve Harris op Wurlitzer-piano nemen The Stems dan hun debuut-lp op in de Planet Studios in thuishaven Perth. 
At First Sight… Violets Are Blue laat horen dat The Stems het primitieve geluid van de begintijd ontstegen zijn. Toegevoegd is een duidelijke powerpop-invloed van bands als Raspberries en The Plimsouls. Het geluid is diverser, kleurrijker, maar de spirit van de garagerock is nog volop aanwezig, zoals in de melodieuze rockers als ‘For Always’ en ‘Mr Misery’, niet toevallig vroege bandcomposities. ‘Can’t Forget That Girl’ speelt wel erg nadrukkelijk leentjebuur bij The Monkees’ ‘Day Dream Believer’, maar dat maakt het aanstekelijke liedje niet minder goed. ‘At First Sight’, ‘Sad Girl’, ‘Running Around’ en ‘Move Me’ zijn voorzien van orgeltjes, riffende gitaren en een heerlijke bubblegumbeat. Maar het zijn bovenal uitstekende liedjes met doordachte structuren. Wat in extreme mate geldt voor het prijsnummer van het album: ‘You Can’t Turn The Clock Back’, met zijn overvloed aan ruimtelijke gitaren, bongobeat en het prachtige jazzy coda. At First Sight… Violets Are Blue is een klassiek powerpopalbum, met een vette knipoog naar zowel de jaren zeventig powerpop als naar de garagerock van de midden jaren zestig. Met At First Sight… Violets Are Blue verbinden The Stems beide werelden op voorbeeldige wijze. Het album ontvangt dan ook goede kritieken en is een prima opstap naar een tournee door Europa. Maar daar komt het niet van; om mysterieuze redenen houdt The Stems al eind 1987 op te bestaan. De nieuwe start – twintig jaar later – biedt wat dat betreft nieuwe perspectieven.

At First Sight / Sad Girl / Rosebud / Man With The Golden Heart / Running Around / For Always / You Can’t Turn The Clock Back / Move Me / Mr Misery / Can’t Forget That Girl / Never Be Friends / The Otherside


Gepubliceerd in Platenblad 230, sept/okt 2017

woensdag 13 september 2017

Barnaby Bye | Room to Grow

New Yorker Emil Thielhelm is als oprichter van The Blues Magoos een van de grondleggers van de Eastcoast-psychedelica; in 1966 maken ze hun langspeeldebuut met Psychedelic Lollipop. Thielhelm - die inmiddels Peppy Castro heet - loodst de band met wisselend succes de jaren zeventig binnen, maar dan is de koek op. Castro verhuurt zich als muzikant aan de Hair-musical die op Broadway loopt. In die cast zitten ook de tweelingbroers Bobby en Billy Alessi, afkomstig van Long Island. Met zijn drieën starten ze in 1973 een band: Barnaby Bye. Een drummer wordt gevonden in Mike Ricciardella, die werkeloos is geworden in heavy rockband The Illusion. Grote kracht van de band is de vocale acrobatiek van de broertjes Alessi. Dat ziet ook Ahmet Ertegun, een van de grote bazen van Atlantic Records. Hij tekent Barnaby Bye subiet en produceert eigenhandig de debuut-lp Room to Grow
Verwacht geen heavy rock van Barnaby Bye, nee, de band moet het hebben van verfijnde en uitgekiend gearrangeerde pop die vooral drijft op samenzang in de hoge registers van de Alessi’s. Todd Rundgren is een referentie, of Gino Vanelli. Barnaby Bye’s muziek is - ondanks de clowneske hoesafbeelding - eigenlijk best sexy. De beste momenten van Room to Grow zijn keurige verdeeld tussen Castro en de Alessi-broers: Peppy Castro’s ‘The Day Came On’ en ‘Jessie Girl’ zijn van een gelijk niveau als Bobby Alessi’s ‘Laneya’ en Billy Alessi’s ‘Something Good About Nothing’. Opmerkelijk - en fraai - is de a capella-cover van The Beatles’ ‘She’s Leaving Home’. 
Barnaby Bye gooit er in 1974 nog een album, getiteld Touch tegenaan, maar de broodnodige hit ontbreekt. En dat breekt de band op. De Alessi-tweeling gaat vervolgens zelfstandig door en scoort dan in 1977 die wereldhit: ‘Oh Lori’. Maar er zit nog een staartje aan Barnaby Bye: in 2006 komen de oorspronkelijke bandleden weer bij elkaar, en dat leidt nota bene tot een wereldtoernee - en een derde album: Thrice upon A Time. Van Barnaby Bye zijn we nog zomaar niet af.

‘The Day Came On’ | ‘I Feel for You’ | ‘She Was Pleased’ | ‘I Think I’m Gonna Like It’ | ‘Boopa’ | ‘The Way’ | ‘Laneya’ | ‘Jessie Girl’ | ‘Marsha Mamaillia’ | ‘Dreamer’ | ‘Something Good About Nothing’ | ‘I Won’t Step on Your Shoes’ | ‘She’s Leaving Home’

donderdag 7 september 2017

Steely Dan | Can’t Buy A Thrill

Met het in Los Angeles opgenomen Can’t Buy A Thrill debuteren Walter Becker en Donald Fagen in 1972 met de perfecte popplaat. Nogal bijzonder voor twee uitgesproken jazzliefhebbers die elkaar eind jaren ontmoeten op het Brad College in New York. In New York komen Becker en Fagen eind jaren aan de slag als songschrijver; delen een kantoortje in het befaamde Brill Building. Dan contracteert ABC-Dunhill het duo, waarna ze materiaal aanleveren voor sterren als Barbra Streisand. Producer Gary Katz ziet wel in het tweetal als uitvoerende artiesten en neemt ze mee naar het popwalhalla Los Angeles. Becker en Fagen vestigen zich in het woestijnstadje Encino, van waaruit ze elke dag naar Hollywood liften, waar ze in het Dunhill-kantoor kunnen beschikken over een bureau en een piano. Als Becker en Fagen genoeg nummers gecomponeerd hebben realiseren ze zich dat ze een band nodig hebben – en een bandnaam. 
Van de oostkust worden een complete band naar LA geïmporteerd: gitarist Jeff ‘Skunk’ Baxter, drummer Jim Hodder en van Hicksville, Long Island jazzgitarist Denny Dias. Steely Dan wordt de bandnaam, vernoemd naar een in Williams Burroughs’ Naked Lunch figurerende mechanische dildo. Gary Katz produceert de opnamen die in de zomer van 1972 plaatsvinden in The Village Recorder en die het ABC-debuut Can’t Buy A Thrill vormen. Omdat zanger Donald Fagen angst heeft om live te moeten zingen wordt zanger David Palmer vanuit New Jersey ingevlogen, en voor nog meer gitaarpower sessiegitarist Eliott Randall uit New York City. De opener ‘Do It Again’ is een absolute klassieker; met zijn elektrische piano-intro, groovy percussie en Denny Dias’ hemelbestormende elektrische sitar-solo. Op zijn beurt verfraait Randall het complexe en barokke ‘Kings’ met een blaartrekkende gitaarsolo. Steely Dan vermengt latin, funk en soul met soepele en subtiele Westcoastrock; ‘Midnight Cruiser’, ‘Turn That Heartbeat Over Again’, ‘Brooklyn (Owes The Charmer Under Me)’ en ‘Fire In The Hole’ zijn slimme rocknummers met ‘Skunk’ Baxters elektrische gitaar en steelgitaar all over the place. David Palmer zingt met zijn zoete falset ‘Dirty Work’ naar grote hoogten en Dias en Baxter leven zich uit in die andere klassieke song: ‘Reelin’ In The Years’, een opwindende mix van Westcoastpop en pseudo-southern rock. En dat alles is voorzien van een intellectueel sausje en cryptische teksten, die het leven in Los Angeles – dat Becker en Fagen Planet Stupid noemen – op de hak nemen. Het duo voelt zich niet thuis in LA en evenmin thuis in het bandconcept; Becker en Fagen zijn ware anti-helden. Toch gaat Steely Dan op tournee, die overigens desastreus verloopt, en maakt hierdoor – en met de hulp van muziekpers en radiostations – van Can’t Buy A Thrill een groot succes. 
Een succes dat voortduurt, want Walter Becker en Donald Fagen behoren tot de meest gerespecteerde muzikanten van de popgeschiedenis. Vele, vele schitterende albums volgen maar Can’t Buy A Thrill is en blijft classic album no. 1

Do It Again / Dirty Work / Kings / Midnight Cruiser / Only A Fool Would Say That / Reelin’ In The Years / Fire In The Hole / Brooklyn (Owes The Charmer Under Me) / Change Of The Guard / Turn That Heartbeat Over Again 


Op 3 september 2017 overleed Walter Becker op Maui, Hawaii.

zondag 20 augustus 2017

Lewis & Clarke | Bare Bones And Branches

Lou Rogai staat dicht bij de natuur, omarmt een levensfilosie waarin de mens in zijn natuurlijke leefomgeving centraal staat. De mens in de vrije natuur dus, vandaar dat Rogai zijn muzikale project Lewis & Clarke gedoopt heeft, naar de grote ontdekkingsreizigers die Noord-West Amerika in kaart brachten en als eersten de doorsteek naar de Grote Oceaan maakten. Lou Rougai, woonachtig in Delaware Water Gap, Pennsylvania, heeft na jaren van stevig drugsgebruik en het najagen van een carrière uiteindelijk gekozen voor een marginaal bestaan als muzikant in de heuvels van Pennsylvania. 
Tussen maart en oktober 2002 neemt Rogai – na onder eigen naam een tweetal singles te hebben uitgebracht – in zijn slaapkamer met een vier- en achtsporenrecorder de liedjes op die zijn debuutplaat zullen gaan vormen. In de studio van de bevriende Dan McKinney in Bethlehem, PA, kan Rogai zijn gang gaan en zijn muzikale ideeën verwezenlijken. Met een tweetal drummers, een lapsteel-speler, McKinney op orgel en Phillip Price op Fender Rhodes neemt Rogai tien prachtige, weemoedige songs op. Maar het lukt Lou Rogai niet zijn project Lewis & Clarke bij een Amerikaans label onder te brengen, er moet nota bene een Belgisch label aan te pas komen om de release van Bare Bones And Branches te realiseren. 
In het najaar van 2003 verschijnt dit kleinood op de Europese markt, en hoewel marginaal, het doet totaal niets af aan de lome schoonheid van Bare Bones And Branches. Dit wonderschone album is kunstig in elkaar getimmerd door singer-songwriter Rogai en zijn vrienden, vooral Phillip Price zet met avontuurlijk spel op piano en Fender Rhodes een sfeervol klankbeeld neer. Te midden hiervan is gitarist, bassist en zanger Rogai het stralende middelpunt van deze verzameling warmbloedige en zongedroogde countrysongs. Rogai weet met zijn donkere timbre een van weemoed doortrokken sfeer op te roepen die het pastorale en traditionele Amerika in beeld brengt. Zo ontrafelen de filmische prachtsongs ‘Western Movie Town’ en ‘Doc Holiday’ de mythe van het Westen, terwijl het landelijke en aanvankelijk verstilde ‘Waiting On A Friend’ in een fraai orgel-coda eindigt. De romantische gitaarflarden – af en toe fel aangezet zoals op hoogtepunt ‘No Name Disaster’ –, de laidback-beat en het toetsenspel voorzien de uiterst fraaie liedjes van een diepere laag. Lou Rogais Belgische debuut straalt warmte, diepere verlangens en passie uit. Een beslist authentieke en meesterlijke americanaplaat; het duurt nog tot 2005 voordat Bare Bones And Branches een Amerikaanse release krijgt.

Western Movie Town / Doc Holiday / Summerville / No Name Disaster / Bloody Coat / Waiting On A Friend / Underwater, Man / 6:15 / Dead And Gone / Sirens 

dinsdag 25 juli 2017

David Bowie | Bowie - Cracked Actor

Bowie - Cracked Actor heeft veel overeenkomsten met David Live, in 1974 Bowies eerste officiële livealbum. In die zin dat de opnamen beide afkomstig zijn van de groots opgezette Amerikaanse tour die Bowie in 1974 ondernam. David Bowie beleefde hiermee een grootse doorbraak in het beloofde land, nadat Ziggy Stardust (1972), Aladdin Sane (1973) en Diamond Dogs (1974) wereldwijd grote successen bleken. Bowie sleept op deze tournee een grootse entourage mee, onder wie een tienkoppige band. Waar David Live op 14 en 15 juli ’74 is opgenomen in Philadelphia, daar bevat Bowie - Cracked Actor de opnamen van het op 5 september gegeven concert in het Universal Amphitheatre in Los Angeles. Band en Bowie zijn ook in het tweede deel van de uitputtende tournee nog steeds in vorm, en eigenlijk net iets funkier. De setlist is overigens op de beide live-dubbelaars nagenoeg gelijk met Bowie-krakers als ‘Moonage Daydream’, ‘Sweet Thing’, ‘All the Young Dudes’ - alhoewel geschreven voor Mott The Hoople -, ‘The Jean Genie’ en de uitsmijter ‘Rock ’N’ Roll Suicide’. Maar met toevoegingen als ‘It’s Gonna Be Me’, ‘Space Oddity’ en ‘Time’ is Bowie - Cracked Actor in 2017 een uitstekende toevoeging aan het oeuvre van het enigma, en aldus niet alleen bedoeld voor Bowie-completists.

‘1984’ | ‘Rebel Rebel’ | ‘Moonage Daydream’ | ‘Sweet Thing’/‘Candidate’/‘Sweet Thing (Reprise)’ | ‘Changes’ | ‘Suffragette City’ | ‘Aladdin Sane’ | ‘All the Young Dudes’ | ‘Cracked Actor’ | ‘Rock ’N’ Roll With Me’ | ‘Knock on Wood’ | ‘It’s Gonna Be Me’ | ‘Space Oddity’ | ‘Diamond Dogs’ | ‘Big Brother’ | ‘Time’ | ‘The Jean Genie’ | ‘Rock ’N’ Roll Suicide’ | ‘John I’m Only Dancing (Again)’

vrijdag 14 juli 2017

The Knack | Get The Knack

Hoewel het wereldwijde succes met The Knack Doug Fiegers stoutste dromen zal hebben overtroffen, had Fieger zo'n tien jaar daarvoor ook al aan het rock-'n-roll-sterrendom geroken. Op de highschool in Detroit, Michigan heeft Fieger een band genaamd Sky, en in een poging bekend worden schrijft de jonge Fieger een brief naar producer Jimmy Miller (The Rolling Stones, Traffic). Miller gaat in op de uitnodiging, bezoekt Fieger thuis in Detroit en haalt Sky – na Fiegers examen – naar Engeland om daar een album op te nemen en een jaar later nog een keer: Don't Hold Back (1970) en Sailor's Delight (1971). 
In 1978 vinden we Doug Fieger terug in Los Angeles waar hij een rock-'n-rollband heeft opgericht met gitarist Berton Averre, bassist Prescott Niles en bluesdrummer Bruce Gary. The Knack gaat met zijn British Invasion-rock, Beatle boots en skinny ties dwars tegen de tijdgeest in. De muziek, ouderwets, is simpel en direct; en gebaseerd op straffe drums, stevige slaggitaren en hyper-melodieuze structuren. Op 1 juni 1978 treedt The Knack voor het eerst op in een volgepakte Whisky-A-Go-Go en dan is een sensatie geboren. Platenlabels vechten om The Knack; winnaar Capitol tekent het kwartet voor een half miljoen dollar. 
Exact een jaar na het eerste optreden verschijnt op 1 juni 1979 Get The Knack – en gelijktijdig wordt de debuutsingle 'My Sharona' op de wereld losgelaten. Producer Mike Chapman (Sweet, Mud, Blondie) levert de perfecte sound voor de powerpopliedjes van The Knack, die geënt zijn op zowel de sixties van The Who en The Beatles, de seventies van Badfinger en The Raspberries, als op de hippe new wave van Elvis Costello en Tom Petty. Get The Knack is een scherp en strak album boordevol jengelende gitaarliedjes die vooral over boy-meets-girl gaan: 'Let Me Out', 'Your Number Or Your Name', 'That's What Little Girls Do' en 'Good Girls Do' – de laatste een vette, vette hit. Al kan dit allerminst in de schaduw staan van de ultieme new wave-hit 'My Sharona'. Niet alleen staat het iconische lied over een kalverliefde wekenlang op nummer 1 in de Amerikaanse hitlijsten;  wereldwijd kent men de klassieke gitaarriff en het stotterende m-m-m-my Sharona. De zeldzaam krachtige single sleept het album mee in een triomftocht over de gehele wereld; Get The Knack gaat maar liefst zes miljoen keer over de toonbank. Het spreekt vanzelf dat een dergelijk dynamisch debuut onovertrefbaar is. Dat lukt The Knack dan ook niet, maar My Sharona staat wel voor altijd in het collectieve geheugen gegrift: Ooh my little pretty one, pretty one / When you gonna give me some time, Sharona...

Let Me Out / Your Number Or Your Name / Oh Tara / (She's So) Selfish / Maybe Tonight / Good Girls Don't / My Sharona / Heartbeat / Siamese Twins (The Monkey And Me) / Lucinda / That's What The Little Girls Do / Frustrated


zondag 9 juli 2017

Man | Maximum Darkness

Ingeklemd tussen Britse progrock en Amerikaanse westcoast-psychedelica is Man - afkomstig uit Wales - een meer dan bijzondere band. Hits heeft Man niet, maar hun opzienbarende live-optredens, gekenmerkt als ‘spunk-rock’, maken de band legendarisch. Afgezien van een beperkt uitgebrachte live-plaat in 1972, duurt het zeven jaar en maar liefst negen lp’s voordat het schitterende Maximum Darkness op de markt komt. Zeer speciaal zijn de bijdragen van Quicksilver Messenger Service-gitarist John Cipollina, die Mans sound een extra psychedelische laag geven. Opgenomen op 26 mei 1975 in de Londense Round House is Maximum Darkness - met een schitterende cover van Buffy St. Marie’s ‘Codine’, een ronduit voortreffelijke live-plaat.

7171-551 / Codine / Babe I’m Gonna Leave You / Many Are Called, But Few Get Up / Bananas  

zondag 2 juli 2017

Peter Perrett | How The West Was Won

Eerlijk gezegd verwachtte ik geen teken van leven meer van Peter Perrett, eerder een doodsbericht. Peter Perrett, de enigmatische voorman van een van de beste jaren tachtig bands, The Only Ones, was er vanwege een levenslange heroïneverslaving niet te best aan toe. Een Only Ones-reünie van zo’n acht jaar geleden liet de lamentabele Perrett in al zijn vergane glorie zien. Het kan verkeren, want Peter Perrett is helemaal gerecupereerd. Gesecondeerd door zijn zoons op gitaar en bas, en geproduceerd door veteraan Chris Kimsey, komt het gewezen nachtdier Perrett met een onverwacht eerste solo-album: How The West Was Won. En wat te verwachten viel - dat bleek in 1996 al uit Peter Perrett and the One - het is Only Ones all over the place. Neem nou de titelsong ‘How The West Was Won’ dat al ruim een maand op Youtube circuleert: scherpe gitaren, venijnige zang en vileine, maatschappijkritische tekst: That’s how the West was won, at the point of a gun, as the’ve always done. En waarin bovendien Kim Kardashian rijmt op ‘she’s a bum.’ Perrett trakteert op How The West Was Won vooral al op classic rocksongs, reflecterend op zijn roemruchte verleden, maar raakt ook de gevoelige toets in het slepende ‘Living In My Head’ - overigens met een geweldige gitaarclimax. How The West Was Won is een glorieuze terugkeer aan het rockfront. Leve Peter Perrett.

‘How The West Was Won’ | ‘An Epic Story’ | ‘Hard To Say No’ | ‘Troika’ | ‘Living In My Head’ | ‘Man Of Extremes’ | ‘Sweet Endeavour’ | ‘C Voyergeur’ | ‘Something In My Brain’ | ‘Take Me Home’

Gepubliceerd in Mania 338.

maandag 26 juni 2017

The Pretenders | The Pretenders

Achter de eerste golf punkgroepen dient zich in 1979 de volgende sensatie aan: een Londense punkband die geen punkband is, en waarvan de bandleden helemaal niet uit Londen komen. The Pretenders bestaan uit drie knapen uit het agrarische Hereford, die onder bewind staan van de Amerikaanse ex-hippie Christine Ellen Hynde. Hynde vertrekt op 22-jarige leeftijd uit Akron, Ohio naar Londen, Engeland vanwege The Beatles, The Stones en The Kinks. Op zoek naar werk en naar een plek in de rockscene, is Hynde achtereenvolgens verkoopster in Malcolm McLarens en Vivienne Westwoods boutique, rockjournalist voor de New Musical Express en steeds bijna-gitarist in embryonale punkbands. Zo raakt Chrissie Hynde bevriend met Johnny Moped, The Sex Pistols, The Damned en The Clash; een rebelse punk-aristocrate en one of the boys, maar nog steeds zonder band. 
Dat verandert als ze in 1978 bassist Pete Farndon – uit Hereford – ontmoet, die zijn lokale maten gitarist en speedslikker James Honeyman Scott en drummer Martin  Chambers laat overkomen. En dus heeft Chrissie Hynde op 29-jarige leeftijd haar band, een trio provinciale rauwdouwers. The Pretenders – vernoemd naar 'The Great Pretender' van The Platters – nemen begin '79 met producer Nick Lowe hun eerste single op, de Kinks-cover 'Stop Your Sobbing', later in het jaar gevolgd door 'Kid' en de monsterhit waar Chrissie Hynde zelf zo'n hekel heeft: 'Brass In Pocket'. Met producer Chris Thomas werken The Pretenders ondertussen aan hun debuutalbum dat in december '79 in de schappen ligt. Het zelfgetitelde album blijkt een perfect huwelijk te zijn tussen new wave en pop – een reputatie die de band al had op de grond van de singles en die dus ook, samen met de b-kantjes, op de plaat vertegenwoordigd zijn. The Pretenders is dan ook beslist geen punkplaat, wel een zeer gedegen rockplaat, opgenomen door geweldige musici. Hynde's punk-attitude en pain in the ass komt perfect tot zijn recht in energieke rocksongs met een hoog octaangehalte als 'Precious', 'The Phone Call' en 'Tattooed Love Boys'. Melodieus zijn The Pretenders – naast de singles – vooral in de geweldige popsongs 'Up The Neck' en 'Mystery Achievement', met de rinkelende gitaar van Honeyman Scott in de hoofdrol, terwijl de ballad 'Lovers Of Today' en de new wave-reggae van 'Private Life' tot de hoogtepunten behoren van een allround rockalbum. Een album dat op het kantelmoment van het decennium gerust een sleutelplaat genoemd mag worden. 
The Pretenders zijn daarmee anno 1980 een belangwekkende band, maar blijken veroordeeld tot verdoeming als respectievelijk in juni 1982 en april 1983 James Honeyman Scott en Pete Farndon het slachtoffer zijn van excessief drugsgebruik. Een reden temeer om The Pretenders als een klassiek debuut te beschouwen en 'Brass In Pocket' als een klassieke single.

Precious / The Phone Call / Up The Neck / Tattooed Love Boys / Space Invader / The Wait / Stop Your Sobbing / Kid / Private Life / Brass In Pocket / Lovers Of Today / Mystery Achievement 

zaterdag 17 juni 2017

The Beau Brummels | The Beau Brummels

Bij het verschijnen van The Beau Brummels wordt geschreven dat het een van de allerbeste reünie-albums is. Tamelijk vanuit het niets brengt Warner Bros. in april 1975 namelijk het zesde album uit van The Beau Brummels – in de originele bezetting. Na de laatste, erg fraaie plaat in 1968, Bradley's Barn, lossen de Westcoast-Beatlesklonen na drie jaar nationwide hits op het niets. Zanger Sal Valentino richt het uitzinnige hippiecollectief Stoneground op, gitarist en componist Ron Elliott maakt de soloplaat The Candlestick Maker en duikt op in countryrockband Pan, maar vanaf 1974 zijn ze weer samen op het oude nest met bassist Declan Mulligan en drummer John Petersen. De verrassende opener van The Beau Brummels, 'You Tell Me Why', is een herbewerking van de hit uit 1965, waarna zich een panorama ontrolt van twinkelende akoestische gitaren, superieure zang en parelende countrypopsongs als de geweldige folkrocker 'Wolf', gevoelige ballads als 'Tennessee Walker' en 'Goldrush', en de kristalheldere countryrockers 'Singing Cowboy' en 'Down To The Bottom', de laatste een staaltje sublieme melancholica, vervolmaakt door een gitaarsolo van Ronnie Montrose. Al met al is The Beau Brummels een bijzonder verfrissend en organisch album dat niettemin het onderspit delft ten opzichte van de midden jaren zeventig rock-extravaganza. En opnieuw vallen The Beau Brummels in splinters uiteen.

You Tell Me Why / First In Line / Wolf / Down To The Bottom / Tennessee Walker / Singing Cowboy / Goldrush / The Lonely Side / Gate Of Hearts / Today By Day