donderdag 31 januari 2013

Manfred Mann's Earth Band | Watch


In 1964 heeft Manfred Mann met 'Do Wah Diddy Diddy' ook in Nederland al zijn eerste top 10-hit. Vele zullen volgen: 'Pretty Flamingo', 'Mighty Quinn' en 'Ha Ha Said The Clown'. Manfred Mann – de naar Mann genoemde beatgroep – heeft met deze mix van rhythm & blues, beat en pop klassieke hits. Samen met zijn band – in vele wisselende bezettingen – helpt Mann, geboren in Zuid Afrika, de Britse popmuziek van de jaren zestig vormgeven. Hoewel Mann geen frontman en geen geprofileerd songschrijver is, heeft de virtuoze toetsenist zijn bands altijd strak geregisseerd en een goed oog voor muzikaal talent. In 1969 heeft Mann weer een hele nieuwe band, Manfred Mann's Chapter 3, die zich toelegt op experimentele jazzrock. In de begin jaren zeventig komt Mann weer op aarde met zijn Earth Band, die in 1974 als single Dylan-cover 'Father Of Day And father Of Night' uitbrengt. Die wordt nog geen hit, maar de Springsteen-covers 'Spirits In The Night' (1975) en 'Blinded By The Light' (1976), en het album The Roaring Silence worden dat wel. In 1977 staat Manfred Mann's Earth Band zelfs op Pinkpop. Ondertussen heeft Manfred Mann met de jonge gitarist Dave Flett en zanger Chris Thompson opnieuw uitstekende muzikanten aan boord. Mann zelf laat overdadig toetsengefröbel meer en meer achterwege, waardoor het geluid van The Earth Band beduidend transparanter wordt en aan atmosfeer wint. Een niet onbelangrijk deel van het repertoire van The Earth Band bestaat steevast uit het interpreteren van andermans composities en dat geldt ook voor Watch, in 1978 het achtste Earth Band-album. Het is relatief de meest commerciële Mann-plaat want de bescheiden instrumentale inbreng van Mann maakt van Watch een bijzonder beluisterbaar album op het snijvlak van rock en symfonica, dat vooral op kant 1 meesterlijk uitpakt. In 'Circles', 'Drowning On Dry Land', 'Chicago Institute' en het wonderschone, maar als single mislukte 'California' met zijn lyrische passages, is Manfred Mann's Earth Band op zijn allerbest. Op kant 2 zit het experimentele 'Martha's Madman' ingeklemd tussen covers die Manns inspiratiebronnen verraden: Dylans 'Mighty Quinn' – tien jaar daarvoor al een tophit voor Manfred Mann – en het door Robbie Robertson en Band-producer John Simon gecomponeerde 'Davy's On The Road Again'. De laatste, een spontane rocker, wordt in de zomer van '78 een flinke hit en komt tot de vijftiende plaats in de Top 40. Watch is Manfred Manns meest consistente album en uiteindelijk ook het best verkopende en dus commercieel best geslaagde, mede dankzij het toegeëigende 'Davy's On The Road Again'.

Circles / Drowning On Dry Land/Fish Soup / Chicago Institute / California / Davy's On The Road Again / Martha's Madman / Mighty Quinn

woensdag 30 januari 2013

Skooshny | Even My Eyes


Dat Skooshny onbekend, onbemind en ondergewaardeerd is, ligt vooral aan de bandleden zelf. In 1970 ontmoet muzikaal mastermind en mensenschuwe kluizenaar Mark Breyer in Chicago, Illinois fotograaf en jazzdrummer David Winoground. Ze formeren een band die uiteindelijk naar Los Angeles verhuist. Aldaar ontmoet het duo in 1975 de uit Columbus, Ohio afkomstige chirurg en multi-instrumentalist Bruce Wagner. Gedrieën starten ze een project dat ze Skooshny noemen – het Russische woord voor 'saai'. Een muzikaal studioproject, want vooral Breyer wil geen live-optredens doen, en dus zal Skooshny nooit voor publiek spelen. Op het eigen Alien Records brengt Skooshny eind jaren zeventig singles en ep's uit die op goede kritieken onthaald worden, maar begin jaren tachtig gaan de drie ieder huns weegs. Zo'n tien jaar later worden Bryer, Wagner en Winoground gewaar dat hun releases in Europa collector's items zijn. Platenbaas Greg Shaw (Bomp/Voxx Records) brengt Skooshny in contact met Bill Forsyth van de legendarische Londense platenwinkel Minus Zero. Op het speciaal voor Skooshny opgerichte Minus Zero Records komt in 1991 een compilatie uit van Skooshny-materiaal. Dit minimale succes spoort het drietal aan om Skooshny een doorstart te bezorgen, wat in 1992 leidt tot een 7” met daarop vier magnifieke tracks die herinneren aan The Byrds, Love en The Left Banke, maar ook aan R.E.M., Green Pajamas en The Church. Maar Bill Forsyth wil een heel album van Skooshny.
Het drietal voegt een aantal in diverse Californische studio's opgenomen muzikale projecten tezamen, met als resultaat het onwaarschijnlijk coherente Even My Eyes. Niet alleen dat, Skooshny's eerste originele album in ruim twintig jaar is uniek en van een onnadrukkelijke schoonheid door de combinatie van zoete harmonieën, verbazingwekkende arrangementen en neo-psychedelische gitaren. Schitterende songs als 'Holy Land', 'You Can't Love Me' en 'We Share Breath' combineren folkrock, baroque-pop en jaren zeventig Westcoast en promoveren dit tot actuele jaren negentig gitaarpop. Herfstig, droef en vol verlangen klinken aldus de popsongs die uit Breyer en Wagners koker komen. Maar ook avontuurlijk: 'No Life Story' doet onwillekeurig denken aan Arthur Lee; 'Tonight' is dynamische gitaarpop met symfonische trekken; en 'Even My Eyes' is melancholiek, meeslepend en rechtstreeks afkomstig uit het popwalhalla – een klassieker. Skooshny creëert op Even My Eyes een eigen universum, dat echter in zijn bescheidenheid maar nauwelijks wordt opgemerkt. Eenzelfde lot is opvolger Water vier jaar later beschoren, waarna na zo'n 25 jaar het doek valt voor Mark Bryer, Bruce Wagner, David Winoground en het bescheiden studioproject dat Skooshny was.

Even My Eyes / Holy Land / I Never Change Mind / You Can't Love Me / Private Jokes / No Life Story / Words of War / Love's Not Impossible / We Share Breath / Science Changes Everyone / Tonight / Time Goes Fast / Holy Land (Reprise) / Clickin' My Fingers




dinsdag 29 januari 2013

Tim Hardin | Tim Hardin 2

If I Were A Carpenter’ stond in de jaren zestig twee keer in de Nederlandse Top 10; in 1966 in de versie van Bobby Darin, in 1968 in de versie van The Four Tops. Geestelijk vader van deze evergreen is echter Tim Hardin, een uiterst getalenteerde singer-songwriter, maar ook een agressieve, maniakale en ziekelijk dwangmatige persoonlijkheid. Tim Hardin vlucht na zijn middelbare schooltijd bij zijn ouders vandaan het leger in. Eenmaal bij de mariniers raakt Hardin bij zijn uitzending naar het Verre Oosten al snel verslaafd aan heroïne, als vervanger voor de pijnstillers die hij al jaren gebruikt. In 1961 duikt Tim Hardin op in Greenwich Village en ontwikkelt zich in het circuit als een singer-songwriter die zich, in tegenstelling tot de protestzangers, focust op zijn innerlijke wereld. Het spreekt bijna voor zich dat Hardin een onaangepaste, compromisloze – en verslaafde – kunstenaar is. Na een mislukte deal met Columbia Records tekent Hardin medio jaren zestig bij Verve en vertrekt naar Los Angeles om daar aan de piano aan zijn songs te werken. Het is zijn meest creatieve fase; Hardin schrijft de songs die terecht zullen komen op Tim Hardin 1 en Tim Hardin 2. Hij ontmoet er ook zijn toekomstige vrouw en muze, Susan Morrs, over wie hij het prachtige ‘Lady Came From Baltimore’ schrijft. In juli 1966 verschijnt Tim Hardin 1, met daarop het klassieke ‘How Can We Hang On To A Dream?’ – ook een flinke hit in Nederland. Hardin is furieus over de buiten zijn toestemming om toegevoegde strijkers, een feit dat zich zal herhalen als Tim Hardin 2 in april 1967 uitkomt. Maar ondanks Hardins woede is 2 een schitterend album, opgebouwd uit tien korte songs die op een perfecte wijze folk, jazz en blues versmelten. Fenomenale liedjes als ‘Lady Came From Baltimore’, ‘If I Were A Carpenter’ en ‘Black Sheep Boy’ zijn opgesierd met dwarsfluit, vibrafoon en romantische strijkers. De overige liedjes doen er weinig voor onder, temeer daar Hardins gruizige en gepokte stem en diens piano- en gitaarspel de luisteraar volledig in de greep neemt. Tim Hardin legt zijn getormenteerde ziel volledig bloot. De beide lp’s zijn geen verkoopsucces en, erger nog, Tim Hardin zakt verder weg in zijn door heroïne veroorzaakte waanwereld. De haat-liefde verhouding met zijn vrouw Susan, zijn agressieve gedrag en het excessieve drank- en drugsgebruik maken van Hardin een menselijk wrak. Tot 1976 zal hij nog zes van kwaliteit wisselende albums maken. Op 29 december 1980 overlijdt Tim Hardin in Los Angeles aan een overdosis, 39 jaar oud.

If I Were A Carpenter / Red Balloon / Black Sheep Boy / Lady Came From Baltimore / Baby Close Its Eyes / You Upset The Grace Of Living If You Lie / Speak Like A Child / See Where You Are And Get Out / It’s Hard To Believe In Love For Long / Tribute To Hank Williams 

maandag 28 januari 2013

The Good, The Bad & The Queen | The Good, The Bad & The Queen


Tja, als dit geen supergroep is... Damon Alburn – zonder twijfel een muzikaal wonderkind – heeft de Gorillaz van zich afgeschud en is in zee gegaan met ex-Clash-bassist Paul Simenon, ex-Verve-gitarist Simon Tong en Afrobeat-drummer Tony Allen. Wat op het oog een tamelijk onsamenhangend gezelschap lijkt, is in werkelijkheid een fantastische band. Die bovendien een geweldige sound heeft weten te creëren. De groep wordt geleid door de stem en het rommelige en bonkige pianospel van Damon Albarn. Met zijn depressie-hoedje en sfeervolle toetsenspel doet hij denken aan de losheid van The Band, al bevat The Good, The Bad & The Queen louter pure Britse muziek. Door het droge en dub-achtige basspel van Simenon springt The Clash gelijk in gedachten, maar ook klinkt de working class-sixtiesbeat van The Small Faces door in de muziek. The Good, The Bad & The Queen is een uitzonderlijk rijk gearrangeerde cd die barok klinkt; niet alleen vanwege viool en cello, maar ook vanwege Danger Mouse’s geprogrammeerde elektronica. Maar nergens klinkt het steriel; de ware Londense, losse punky sfeer komt nadrukkelijk naar voren in prachtsongs als 'Kingdom Of Doom' en 'Herculean', mede waardoor The Good, The Bad & The Queen zich laat beluisteren als een muzikale rondrit door het 19e eeuwse Londen. De sfeer is donker en vaak weemoedig, zoals in het sferische 'A Soldier’s Tale' en wanneer het tempo omhoog gaat is daar het fantastisch ritmische spel van de 66-jarige Allen. De muzikale rijkdom, de grote variatie en de prachtige Albarn-composities maken van The Good, The Bad & The Queen een zeer verrassende plaat. En een geweldige bovendien.

History Song / 80's Life / Norhern Whale / Kingdom Of Doom / Herculean / Behind The Sun/ The Bunting Sun / Nature Springs / A Soldier's Tale / Three Changes / Green Fields / The Good, The Bad & The Queen

woensdag 16 januari 2013

Echo & The Bunnymen |Crocodiles


Punk is uitgewoed, Ian Curtis heeft zelfmoord gepleegd. Het is de zomer van 1980. Temidden van de bruisende Liverpoolse muziekscene staat een groep op die debuteert met een album dat inslaat als een bom. Na de singles 'Rescue', 'Monkeys' en 'Villiers Terrace' brengt de groep met de nogal ironische naam Echo & The Bunnymen hun debuutplaat Crocodiles uit. Hun muziek is geladen, ruimtelijk en ongewoon zelfverzekerd. Postpunk is de geuzennaam die hun muziek – een bruisend amalgaam van punk en psychedelica – later zal krijgen.
Echo is de naam van de drumcomputer die Ian McCullogh, Will Sergeant en Les Pattison bijstaat voordat de machine vervangen wordt door een drummer van vlees en bloed. Deze dynamiek completeert de anno-nu klassiek geworden Bunnymen-sound. De roffelende drums voorzien McCullochs theatrale zang en Sergeants atmosferische gitaarspel van een stevige ruggengraat. De ongemeen felle voordracht en de uiterst melodieuze composities zetten Crocodiles op de kaart als een icoon van zijn tijd: nerveuze voortjakkerende rock uitgevoerd door ogenschijnlijk verveelde middleclass-jongeren. Poseurs zijn het, dat laat de hoesfoto zien, met McCullogh en zijn glimmende sensuele lippen als het stralende middelpunt. Als een reïncarnatie van een jonge Jim Morrison of een punk-uitvoering van David Bowie straalt Ian McCulloch de luisteraar tegemoet, alsof hij zowel in woord of gebaar wil zeggen: hier zijn wij, we weten wat we willen en we zijn onontkoombaar, of je het nu wilt of niet. En onontkoombaar is Crocodiles.
Tien nummers in krap 35 minuten, slechts twee klokkend boven de vier minuten, dat is Crocodiles in tijd gemeten. Korte nummers getoonzet in een punk-traditie, uitgevoerd met een atmosferische diepgang die doem paart aan jaren zestig psychedelica. McCullogh croont en schmiert als een volleerde melancholicus die de wereld op zijn rug draagt, partner-in-crime Sergeant ondersteunt met krassende gitaarlijnen, nerveuze ritmiek en bovenal met wonderschone open akkoorden-motiefjes. Het is een sound die, zeker in retrospectief, herkenbaar is uit duizenden en simpelweg klassiek is. Crocodiles schiet uit de startblokken met mistige gitaarflarden die beelden oproepen van een grauwe negentiende-eeuwse industriestad. Dickens vervat in popmuziek. Heldere melodieuze pop-lyriek voert je de wereld binnen van het Bunnymen-universum. Onzekerheid vertolkt met grandeur en bravoure, handelend over Things that shouldn’t be. 'Going Up' is een overrompelende opener, exempel van wat er komen gaat. Negen van de tien composities bezitten een hoge popgevoeligheid en zouden radiohits hebben moeten zijn in een betere wereld. Nummer tien, de afsluiter 'Happy Death Men', is van een andere orde en wordt naar een einde gebracht door schallend koper. In de laatste seconden die Crocodiles telt keert de melodie terug van plaatopener 'Going Up' en is de cirkel rond, waarmee de luisteraar bijna gedwongen is de reis door Bunnymen-land nog eens te maken. En nog eens en nog eens.
In 1988, na vijf veelal hoogstaande platen verbreekt McCullogh de band met Sergeant. Maar al in 1991 komt het duo weer bijelkaar. Pas in 1995 levert dit onder de naam Electrifixion in de vorm van Burned weer een aansprekende plaat op. Dan neemt het duo de vertrouwde groepsnaam weer aan en laat Evergreen en What Are You Going To Do With Your Life? op de wereld los. Om in 2001 herboren te verschijnen met Flowers. De plaat wordt in de Britse pers ruimhartig geprezen en impliciet wordt hiermee het bestaansrecht van de vaandeldragers van de new wave erkend. Waarmee de hoop op een betere wereld nieuw leven ingeblazen wordt.

Going Up / Stars Are Stars / Pride / Monkeys / Crocodiles / Rescue / Villiers Terrace / Pictures On My Wall / All That Jazz / Happy Death Men


dinsdag 15 januari 2013

Stephen Stills & Manassas | Manassas


Op jonge leeftijd maakt hij al deel uit van een supergroep – Buffalo Springfield. Vervolgens gaat hij een monsterverbond aan met de nieuwe prinsen van de Westcoast – Crosby, Stills, Nash & Young – en wordt hij als gitarist door Jimi Hendrix en Eric Clapton als hun gelijke beschouwd. Deze indrukwekkende palmares – en zijn ongecontroleerde overgave aan drank, drugs en gekte – levert hem de bijnaam Captain Manyhands op. Maar pas daarna maakt Stephen Stills zijn meesterwerk, en wel met zijn fabuleuze allroundband: Manassas. In 1971 maakt Stephen Stills plannen voor zijn derde soloplaat; met de bedoeling een conceptalbum te maken rondom diverse muzikale stijlen. Na een sessie met Stone Bill Wyman, klopt Stills aan bij de Flying Burrito Brothers Chris Hillman en pedal steelspeler Al Perkins. Hij haalt beiden – en C,S&N-drummer Dallas Taylor, de Jamaicaanse bassist Fuzzy Samuels (bas), de Cubaanse percussionist Joe Lala en organist Paul Harris – naar de Criteria Sound Studios in Miami, Florida. Hillman en Perkins komen eerst tussen hun optredens van de Burrito’s door naar Miami, maar besluiten om permanent bij Stephen Stills te blijven en aldus een groep te vormen: Manassas, vernoemd naar de stad in Virginia, waar op het station de hoesfoto wordt geschoten. 
Na de opnamen vertrekt de groep naar Stills’ buitenhuis op het Britse platteland om daar drie maanden lang te oefenen voor een wereldtour, waarvan het eerste optreden voorjaar ‘72 plaatsvindt in Amsterdam, in Paradiso. Hoewel Manassas geen soloplaat is maar een groepsalbum, zegt Stills er dit van: “It’s not totally a partnership but it’s enough of a partnership that everyone satisfied.” Manassas is opgedeeld in vier losse thema’s, verspreid over maar liefst vier plaatkanten: The Raven, The Wildernes, Consider en Rock & Roll Is Here To Stay. Opener ‘Song Of Love’ laat horen dat Stills het typische Westcoast countryrock-idioom ontstegen is door het integreren van latin-invloeden en een logge groove. Toetsen en percussie geven de rocksong ‘Rock & Roll Crazies/Cuban Bluegrass’ een Caraïbisch tintje, terwijl ‘Jet Set (Sigh)’ een Southern-stijl blues is. The Wilderness – kant 2 – wisselt fantasierijke bluegrass-liedjes als ‘Fallen Eagle’ en ‘Don’t Look At My Shadow’ af met fantastische en unieke songs als ‘Jesus Gave Love Away For Free’, een prachtig, zweverig Byrdsy lied, ‘Colorado’ en ‘So Begins The Task’. Tussen het hoogstaande materiaal van overwegend korte nummers, onderverdeeld in uiteenopende stijlen als latin, rhythm & blues, country, folk, blues, bluegrass en rock vallen voorts de composities op die Stills samen met Hillman schreef: de briljante songs ‘Both Of Us (Bound To Lose)’ en ‘It Doesn’t Matter’. In het laatste deel – Rock & Roll Is Here To Stay – is de hoofdrol weggelegd voor het acht minuten klokkende funky ‘The Treasure (Take One)’, een combinatie van Stills’ compositorische vernuft en zijn striemende wah-wahsolo’s. Fantastisch songmateriaal, een duizelingwekkende variatie aan stijlen en onberispelijk muzikaal vakmanschap maken van Manassas een van de beste dubbelalbums aller tijden. Toentertijd stond Stephen Stills daar niet al te lang bij stil. Na de commerciëel teleurstellende opvolger Down The Road koos hij in 1974 voor de zeer lucratieve maar creatief arme reünie van Crosby, Stills, Nash & Young.

Song Of Love / Rock & Roll Crazies/Cuban Bluegrass / Jet Set (Sigh) / Anyway / Both Of Us (Bound To Lose) / Fallen Eagle / Jesus Gave Love Away For Free / Colorado / So Begins The Task / Hide It So Deep / Don’t Look At My Shadow / It Doesn’t Matter / Johnny’s Garden / Bound To Fall / How Far / Move Around / The Love Gangster / What To Do / Right Now / The Treasure (Take One) / Blues Man



maandag 14 januari 2013

Ray LaMontagne | Trouble


Ray LaMontagne groeit op in een hut in de bossen van New Hampshire. Met arme ouders en een gewelddadige vader heeft LaMontagne een beroerde jeugd, een levenservaring die hem nog lang zal achtervolgen, want op 26-jarige leeftijd woont de schuwe en timide LaMontagne met vrouw en twee kinderen in een blokkenhut in Maine en werkt hij aan de lopende band van een schoenenfabriek. Een liedje op de radio van Stephen Stills verandert echter zijn leven. Deze openbaring overtuigt hem ervan dat hij zijn in de loop der jaren geschreven liedjes voor het voetlicht moet brengen. Het duurt dan nog vier jaar voordat hij in 2003 in staat gesteld wordt zijn liedjes op te nemen in de Sunset Sound-studio in Los Angeles met producer Ethan Johns (Ryan Adams, Kings Of Leon). Bij release van LaMontagne's debuutalbum Trouble in september 2004 blijkt inderdaad dat Stephen Stills een zeer belangrijke invloed is geweest – Ray LaMontagne laat niet na in interviews te verklaren dat de Manassas-dubbel-lp zijn heilige graal is.
Trouble heeft een opvallend rijk geluid, dat gegenereerd wordt door een opmerkelijke begeleidingsband: een cellist, vier violisten en producer Ethan Johns die bas, drums, piano en elektrische gitaar voor zijn rekening neemt. LaMontagne, zelf ook op akoestische gitaar, heeft een doorleefde stem die soulvol en vertrouwd klinkt. Deze stem speelt een dominerende rol in de schitterende songs op Trouble, zoals het titelnummer dat – in retrospect wellicht– een klassieker is. LaMontagne, de schuwheid afgeworpen, is superieur in fraai uitgevoerde songs als 'Shelter', 'Narrow Escape' en 'Jolene'. Niettemin is 'Hannah' het stralende middelpunt, een schitterende ballad gelijk Bob Dylans 'Sarah' opgetuigd met vrouwelijke achtergrondzang en een jengelende fiddle.
Achterna gejaagd door het verleden van Stephen Stills, The Band en Van Morrison creëert Ray LaMontagne 30 jaar later met zijn debuut gelijk al een klassiek americana-album. Trouble verkoopt aanvankelijk maar matig, maar door een slimme marketingtruc gaat LaMontagne's debuut twee jaar later in de herkansing en worden de verkopen vertienvoudigd. En zo groeit een onzekere hutbewoner uit de bossen van Maine uit tot een overtuigende singer-songwriter die wereldwijd grote successen boekt en in 2010 terecht een Grammy Award wint voor zijn vierde – schitterende – album: God Willin' & The Creek Don't Rise.

Trouble / Shelter / Hold You In My Arms / Narrow Escape / Burn / Forever My Friend / Hannah / How Come / Jolene / All The Wild Horses 

zondag 13 januari 2013

Marianne Faithfull | Broken English


Marianne Faithfull is een levende legende, en zoals ze zelf zegt: de legende is helemaal waar. Op 17-jarige leeftijd werd Faithfull, dochter van een arme Oostenrijkse barones en een excentrieke professor, ontdekt op een feestje door Andrew Loog Oldham. De volgende dag werd ze naar een Londense studio geroepen om ‘As Tears Go By’ op te nemen. En dat veranderde Faithfulls leven compleet. Met de Rolling Stones én Mick Jagger in haar nabijheid raakt Marianne Faithfull – ‘Sister Morphine’ – verslaafd aan drank en drugs. Vanaf 1968 verdwijnt ze geheel van het muzikale toneel, tot in 1978 Faithless verschijnt. Het is een opstapje naar wat ongetwijfeld Faithfulls meesterwerk is: Broken English.
De plaat verschijnt eind 1979 in woelige, apocalyptische postpunk-tijden, waardoor het geen verbazing wekt dat het klankbeeld op Broken English deprimerend en grimmig is. Het weerspiegelt bovendien Faithfulls situatie: verslaafd aan sigaretten en whisky. De plaat opent met de doomy rocker ‘Broken English’, en gelijk valt Faithfulls door drank en drugs geteisterde stem op. Het is haar nieuwe imago, zowel in woord als gebaar; dat van de van illusies verstoken artieste. De kille toetsen – een gastrol van Steve Winwood – dragen bij aan dat beeld en geven Broken English een duistere meerwaarde. Maar meer nog zijn de choppy gitaarlicks van Barry ‘White’ Reynolds een bepalende factor. Reynolds heeft bovendien de muziek geschreven die naadloos op Faithfulls teksten aansluit. In ‘Brain Drain’ – een drugssong – klinkt Reynolds’ gitaar zelfs aanmerkelijk bluesy tegenover de staccato beat. ‘Guilt’ kent dan weer funky baslijnen evenals het op muziek gezette pornografische gedicht ‘Why D’Ya Do It’. De hoogtepunten zijn echter de covers: een spookachtige versie van John Lennons ‘Working Class Hero’ en ‘The Ballad Of Jucy Lordan’ een onwaarschijnlijke hit in Nederland – en alleen in Nederland. Faithfull trekt de song, een compositie van Shell Silverstein voor Dr. Hook, onder begeleiding van elektronica volledig naar zich toe. Met Broken English staat La Faithfull weer midden in de schijnwerpers en midden tussen de postpunkers die het muzikale tijdsbeeld anno 1979 bepalen.
De met Broken English teruggewonnen geloofwaardigheid helpt Marianne Faithfull verder in haar muzikale carrière die weer in het goede spoor komt. Ze blijft echter een icoon van verval en defaitisme, een femme fatale bij uitstek.

Broken English / Witches’ Song / Brain Drain / Guilt / The Ballad Of Jucy Lordan / What’s The Hurry / Working Class Hero / Why D’Ya Do It

zaterdag 12 januari 2013

Nick Cave and The Bad Seeds | Kicking Against The Pricks


Met de opkomst van The Birthday Party staat een van de grootste muzikale talenten op van de jaren tachtig: Nick Cave. In de eind jaren zeventig voert hij in Melbourne, Australië The Boys Next Door aan, die na een naamswijziging in The Birthday Party in 1980 naar Engeland emigreren. Aldaar maakt de sinistere muzikantenbrigade naam met shockerende live-optredens, die worden gekenmerkt door een cocktail van dierlijke agressie, morbide duiveluitbannerij, Stooges-punk en Beefheart-gekte. Ditzelfde geldt voor de welhaast muzikale gewelddadigheid op de albums Prayers On Fire en Junkyard, waarna The Birthday Party na nog twee finale ep's is opgebrand en de maniakale voorganger Cave verhuist naar West-Berlijn. Daar legt Nick Cave het aan met de radicale punkers van Einstürzende Neubauten en richt daar zijn naar een roman van William March vernoemde begeleidingsband op: The Bad Seeds. En met The Bad Seeds en de albums From Her To Eternity en The Firstborn Is Dead verlegt Cave zijn grenzen van meedogenloze noiserock naar het Amerikaanse erfgoed van John Lee Hooker, Elvis Presley, Leonard Cohen en Bob Dylan. Bijbelse mythes, de literatuur van het zondige Amerikaanse zuiden en het zwakke vlees zijn de pijlers waarop Cave, gitarist Blixa Bargeld (Einstürzende Neubauten), gitarist-pianist Mick Harvey (Birthday Party), bassist Barry Adamson (Magazine) en drummer Thomas Wydler (Die Haut) steunen. En meer en meer dringt Nick Cave's sterk geromantiseerde fascinatie voor country & western door in de muziek van The Bad Seeds. Dat blijkt wel uit zijn volgende project: een plaat vol covers, uitgekozen door Cave omdat hij ze simpelweg mooi vindt.
De opnamen beginnen eind '85 in de AAV Studios in Melbourne, maar slechts met de ritmetandem Adamson/Wydler, waaroverheen Blixa Bargeld in een later stadium zijn onconventionele, maar sobere gitaar-sausje giet. Na het vertrek van de Europeanen zijn het gitarist Hugo Race en de Birthday Party-leden Mick Harvey, bassist Tracy Pew en gitarist Roland S. Howard die hand- en spandiensten verrichten voor Cave, die voor zijn doen zo mooi mogelijk zingt, ja zelfs croont. Dan gaan de basistapes mee naar naar Berlijn, waar in de Hansa Tonstudios The Bad Seeds en de strijkers van het Berliner Kaffeehausmusik Ensemble de opnamen van Cave's derde solo-album afronden. Eind juli '85 komt de plaat uit onder de bijbelse titel Kicking Against The Pricks – een titel ontleend aan Handelingen 26:14 – en daarop twaalf voornamelijk goed, en een enkele keer obligaat gekozen covers. Voor de hand liggend zijn het van Jimi Hendrix bekende 'Hey Joe', de van Johnny Cash en The Band bekende Lefty Frizzell-compositie 'Long Black Veil' en de versie van de Velvet Underground-klassieker 'All Tomorrows Parties'. Interessanter wordt het met de rauwe met punk ingespoten countryblues 'I'm Gonna Kill That Woman' (John Lee Hooker), de gospeltradional 'Jesus Met The Woman At The Well' (The Alabama Singers), het folkliedje 'The Carnival is Over' van Cave's landgenoten The Seekers en een mooie ingehouden versie van Johnny Cash' 'The Singer (a.k.a. The Folksinger)'. Schitterend is de flood-song 'Muddy Water' van de Texaanse Free-toetsenist John 'Rabbit' Bundrick, meeslepend 'The Hammer Song' van de Schotse dronkenman Alex Harvey en relatief bombastisch het van Gene Pitney bekende 'Something Gotten Hold Of My Heart', overigens heerlijk schmierend door Cave gezongen. Ronduit subliem zijn Cave's interpretaties van de Jimmie Webb-original 'By The Time I Get To Phoenix', tot hit gezongen door Glen Campbell en hier onderkoeld neergezet, en de Mickey Newbury-compositie 'Sleeping Annaleah', die Nick Cave alleen maar kent in een uitvoering van Mr. Sexy, Tom Jones, en aldus hevig croonend en galmend vertolkt.
Al met al is Kicking Against The Pricks een bijzonder liefdevol eerbetoon aan de klassiekers van de populaire muziek. Het laat Nick Cave zien van zijn zachte, romantische kant, waarmee het prachtige liedjesboek van andermans werk een nieuwe fase inluidt in het onvoorstelbare rijke oeuvre van Nicholas Edward Cave.

Muddy Water / I'm Gonna Kill That Woman / Sleeping Annaleah / Long Black Veil / Hey Joe / The Singer / All Tomorrows Parties / By The Time I Get To Phoenix / The Hammer Song / Something's Gotten Hold Of My Heart / Jesus Met The Woman At The Well / The Carnival Is Over

donderdag 10 januari 2013

Loudest Whisper | The Children Of Lir


Een stokoude legende over de Ierse koning Lir vormt in 1970 voor Brian O'Reilly de inspiratie tot het schrijven van de musical The Children Of Lir. Met zijn band Loudest Whisper – uit Fermoy, Ierland – voert O'Reily vanaf januari '73 de musical talloze malen en met veel succes op. Zo veel succes dat de Ierse poot van Polydor de musical in de studio vastgelegd wil zien. Dat gebeurt in de Trend Studio in Dublin, en daarbij treden een mannen-, vrouwen- en kinderkoor, het Testore String Quartet en de schitterende stem van Geraldine Dorgan aan. De basis van The Children Of Lir is Angelsaksische folkrock, lyrische samenzang, vloeiende elektrische gitaren en de onvermijdelijke hippiesfeer. Het resultaat is in 1974 een klassiek folkrockalbum, dat even schitterend en gedreven is als fenomenale albums als Liege And Lief, On The Shore en Eclection. Fascinerend en meeslepend zijn 'Wedding Song' en 'Farewell Song'; hemels en angstaanjagend fraai de koorzang in 'Children Of The Dawn', 'Dawning Of The Day' en 'Sad Children'; wild en woest de scherpe acid-gitaren in 'Good Day, My Friend' en 'Mannanan II'. Tezamen vormen de dertien songs een avontuurlijke folkrock-musical, althans dat is het fundament van The Children Of Lir, maar in een ruimer verband is dit enige album van Loudest Whisper een royaal hoogtepunt in de al zo rijke Britse traditie van de jaren zeventig folkrock. Commerciële tegenslag weerhoudt Loudest Whisper echter van een doorbraak buiten Ierland, zodat The Children Of Lir een album voor de ingewijden is.

Overture / Lir's Lament / Good Day, My Friend / Wedding Song / Children's Song / Mannanan I / Mannanan II / Children Of The Dawn / Dawning Of The Day / Septimus / Farewell Song / Cold Winds Blow / Sad Children

dinsdag 8 januari 2013

Sixteen Horsepower | Sackcloth 'N' Ashes


Gedreven door een pure aanbidding voor God en opgejaagd door de duivel; het is een mijnenveld waarin David Eugene Edwards zich begeeft. Het is daarom des te genialer dat Edwards met zijn Sixteen Horsepower die loodzware last weet om te zetten in een zinderend, striemend amalgaam van punk, country, blues en Appalachen-folk. Edwards, geboren uit half Schotse en half Cherokee ouders, groeit op bij zijn grootouders; zijn opa is een door Colorado en Texas rondtrekkende predikant – en daarvan krijgt de jonge Edwards een klap van de molenwiek mee. Hel, verdoemenis en oudtestamentisch onheil is dan ook de lyrische basis voor de band die Edwards begin jaren negentig in Denver, Colorado opricht met timmerman-drummer Jean-Yves Tola en staande bassist Kevin Soll. Zelf speelt David Eugene Edwards gitaar, banjo, lap steel en bandoneon, een Argentijnse trekzak. Zijn songs komen tot hem als in een koortsdroom – en dertien daarvan worden vastgelegd in de fameuze Ardent Studios in Memphis, Tennessee en komen onder de titel Sackcloth 'N' Ashes in het voorjaar van 1996 op de markt.
Hier is een betoverende, bezeten redenaar aan het woord die op weg is om zielen te winnen, die op reis is door een landschap van schuld, boete en loutering. I go round o Lord / I go round heet het in 'Scrawled In Sap', O praise Jesus I got her in in 'American Wheeze', meesterlijk opgepompt door Edwards' zuigende en trekkende bandoneon, en het wanhopige O Lord where is the fear in me in het door banjo aangejaagde 'Heel On The Shovel'. De teksten zijn als declamaties, de muziek is furieus – tezamen klinkt het als de niet te torsen last van de nalatenschap van William Faulkner en Jeffrey Lee Pierce: The Sound And The Fury en The Fire Of Love. De krakende stem van voorganger Edwards – geflankeerd door God en de duivel – sleept alles mee in een dwingende cadans, voortjakkerend in 'Ruthie Lingle', dreigend in 'Neck On The New Blade' en van apocalyptische proporties in 'Horse Head' en 'The Strong Man'. Het woords Gods gaat door Edwards' lichaam. Hij weet wat er van komt als je niet gehoorzaamt: vervloeking, een baksteen tegen de achterkant van je hoofd, want zo klinkt het in 'Black Soul Choir': every man a liar. David Eugene Edwards, begeleid door slidegitaar, banjo en trekzak pepert het ons in. Hij is de gehoorzamer van God. De boodschapper op Aarde. En Sixteen Horsepower is zijn vehikel; een rondreizende Medicine Show, een gezelschap van reizende apostelen. En met Sackcloth 'N' Ashes, en ook Low Estate (1997) en Secret South (2000), een exceptionele verrijking van de rockmuziek bovendien.

I Seen What I Saw / Black Soul Choir / Scrawled In Sap / Horse Head / Ruthie Lingle / Harm's Way / Black Bush / Heel On The Shovel / American Wheeze / Red Neck Reel / Prison Shoe Romp / Neck On The New Blade / Strong Man 

maandag 7 januari 2013

Claw Boys Claw | Shocking Shades Of Claw Boys Claw


Vijfhonderd gulden. Vijfhonderd gulden kostten de opnamen van een van de wellicht beste Nederlandse rockplaten ooit. Na het winnen van een talentenjacht in een Amsterdamse discotheek mag Claw Boys Claw een singletje opnemen. Leuk. Maar in één middag, of eigenlijk in drie uren, neemt de band voor dat geld twaalf nummers op in de studio van Stichting Popmuziek. Die opnamen verschijnen zonder overdubs – gewoon het ruwe product – in het voorjaar van 1984 als Shocking Shades Of Claw Boys Claw; als de debuutplaat van trash-rockers Claw Boys Claw. De plaat slaat een diepe krater in het dan vlakke Nederlandse muzieklandschap en komt bovendien van een geoliede, vette rock-’n-rollmachine die dan krap aan een jaar bestaat. Oprichter Allard Jolles en bassiste Bobbie Rossini komen uit de punkgroep The Suspenders, gitarist John Cameron uit Odorex. De groep noemt zich dan Combala, maar na de toetreding van Peter te Bos – docent aan de Rietveld Academie en toegerust met een enorme muil – wordt het kwartet omgedoopt tot Claw Boys Claw. Claw Boys Claw is de punk voorbij en heeft de blik strak gericht op de garagerock van The Gun Club en The Cramps en de sixtiespunk van The Stooges. Aangevoerd door podiumgek Te Bos, die zijn ervaring in een mannenkoor meebrengt, en het gerafelde en rammelende gitaarspel van Cameron, staat Claw Boys Claw garant voor zinderende optredens in rokerige hoofdstedelijke zaaltjes. Die sfeer, die rauwe sfeer, is volop aanwezig op Shocking Shades Of Claw Boys Claw. De plaat is dan ook een opwindende mengelmoes van trash-, garage-, acid- en glamrock. In twaalf geweldig vuige rocksongs speelt Claw Boys Claw zich gelijk in de eredivisie van de Nederlandse rock en doet dat met respect voor de vaderlandse rockgeschiedenis. Hiervan getuigen de swampy cover van Shocking Blue’s ‘Venus’ en de gitaarriff uit Brainbox’ ‘Down Man’ in ‘Hippy On The Highway’. Het basspel van Bobbie is vanzelfsprekend sexy as hell en de drums van Jolles zijn immer in gestrekte draf, toch draait het op Shocking Shades Of Claw Boys Claw vooral om de opengesperde scheur van oom Peter en het rauschende gitaarspel van neefje John. Cameron is zeer effectief is in zijn primitivisme, zoals te beluisteren valt op smoezelige rockers als ‘Understanding Her’ en ‘Phantom Shark’, evenals de hortende en stotende rifferama op ‘Cars’ en de T.Rex-gitaar in ‘Shake It On The Rocks’. Shocking Shades Of Claw Boys Claw rammelt werkelijk aan alle kanten, en die puurheid en urgentie maken het debuut van Claw Boys Claw inderdaad tot een van de beste platen ooit in Nederland gemaakt.

Business / Venus / Melrose / Hippy On The Highway / Wanking Fun / Cars / Camargue / Understanding Her / Shake It On The Rocks / You Gotta Go / Feed Me To The Lions / Phantom Shark

zondag 6 januari 2013

Jim Ford | Harlan County


Het is een curieuze combinatie, een roodharige, pijprokende architect uit New Orleans en driekwart van de indianenband Redbone die tezamen in Los Angeles een countrysoulalbum opnemen. Curieus misschien, maar wel gebeurd: Harlan County is dat album en Jim Ford is de maker ervan. In 1966 is Jim Ford, zat van studie en verantwoordelijkheid, op weg van New Orleans naar San Francisco. Tijdens een tussenstop in Los Angeles komt Ford in contact met de broers Pat en Lolly Vegas, erkende LA-sessiemuzikanten. Zij brengen Ford in contact met een muziekproducer, waardoor hij in LA voet aan de grond krijgt, een aantal singles mag uitbrengen en songs aan anderen levert – die in tegenstelling tot zijn eigen singles bescheiden hits opleveren. In 1969 krijgt Jim Ford de gelegenheid om in eigen productie een album op te nemen met Redbone-mannen Pat en Lolly Vegas en Tony Bellamy, een gospelkoortje, een gebutste blazerssectie en suikerzoete strijkers. Het resulteert in krap een half uur rammelende countrysoul en zwierige, fondanten ballads: Harlan County.
De titelsong wordt als single uitgebracht, maar is tegenwoordig een obscure klassieker. Hoewel weinig van Ford bekend is, passeert in deze meesterlijke rhythm & bluesstomper zijn jeugd de revue: In the black hills of Kentucky I was raised / In a shack on big Bold Mountain / Born into poverty, bathed in misery. Bitterzoete en van weemoed druipende songs – gebed in Gene Page’s weelderige arrangementen – als ‘Love On My Brain’, Alex Harveys ‘To Make My Life Beautiful’ en Suzanne Jordans ‘Changin’ Colors’ wisselen Ford en de Redbone-boys af met funky en opwindende songs. Zo is de Willy Dixon-klassieker ‘Spoonful’ voorzien van de elastieken gitaar van Lolly Vegas, en rammelen zowel ‘Working My Way To LA’ als het fabelachtige ‘I’m Gonna Make Her Love Me’ van puur plezier en genot. Harlan Country is een klassieke countrysoulplaat – vergelijkbaar met het werk van Dan Penn en Joe South – en zowel een mix van covers en Ford-songs als van droevige ballads en zweterige countrysoul. Maar Harlan County maakt van Jim Ford geen bekende popmuzikant, net zo min als de beoogde opvolger die in 1971 in Londen wordt opgenomen met pubrockers Brinsley Schwarz. Hoewel Brinsley Schwarz-zanger Nick Lowe voor altijd Jim Ford-fan is – hij covert Fords ’36 Inches High’ op zijn debuut Jesus Of Cool – mislukken de opnamen volledig en raken de tapes ook nog eens zoek. Van Jim Ford wordt sindsdien weinig tot niets vernomen, totdat het reissuelabel Bear Family in 2007 The Sounds Of Our Time uitbrengt, een verzameling Ford-songs waaronder diens debuutalbum. Het is een moedige poging de geweldige countrysoul van Jim Ford een tweede leven te bezorgen. Voor Jim Ford zelf komt het te laat: kort na de release, op 18 november 2007, wordt hij dood aangetroffen in zijn camper.

Harlan County / I’m Gonna Make Her Love Me / Changin’ Colors / Dr. Handy’s Dandy Candy / Love On My Brain / Long Road Ahead / Under Construction / Working My Way To LA / Spoonful / To Make My Life Beautiful

zaterdag 5 januari 2013

Jason Isbell and The 400 Unit | Here We Rest


Op grond van het materiaal op Here We Rest ben ik de mening toegedaan dat Jason Isbell beter en beter wordt. Isbells debuut in 2007 stelde mij behoorlijk teleur, al revancheerde hij zich daarna met het sterke groepsalbum Jason Isbell and The 400 Unit. Op Here We Rest zet Isbell de opgaande lijn door, want soulvol, warmbloedig en grofkorrelig tegelijk. Als veelbelovende gitarist en songschrijver werd Isbell – tevens toentertijd het liefje van Shonna Tucker – Drive-By Truckers binnengehaald. Hoewel een zinvolle toevoeging, drie albums later stond hij weer buiten. Inmiddels is Isbell beter gaan zingen en heeft hij zijn stiel gevonden in soulvolle countryrock, of rockende countrysoul. Afkomstig uit Greenhill, Alabama moet Jason Isbell welhaast de straling van het nabije Muscle Shoals gevoeld hebben, want Here We Rest is vooral volbloed countrysoul. Tussen zwabberend en walsend, tussen gevoelig melancholiek en potent countryrockend, daar ergens bevindt zich Here We Rest. Begeleid door Hammond, pedal steel en diens eigen elektrische gitaar, en geëquipeerd met voortreffelijke liedjes als 'Alabama Pines', 'Go It Alone', 'We've Met' en 'Save It For Sunday' promoveert Jason Isbell wat mij betreft naar de hoogste divisie.

Alabama Pines / Go It Alone / We've Met / Codeine / Stopping By / Daisy Mae / The Balllad Of Nobeard / Never Could Believe / Heart On A String / Tour Of Duty

vrijdag 4 januari 2013

Beck | Sea Change


Beck is als kwikzilver. Altijd wegglippend; ongrijpbaar. Als 22-jarige debuteert Beck Hansen op een onafhankelijk label met de ironische hiphop-single ‘Loser’. Het levert hem een contract op bij Geffen Records, dat van ‘Loser’ een wereldhit maakt. Becks major-debuut Mellow Gold slaat in 1994 in als een bom, twee jaar later gevolgd door het al even bijzondere Odelay. Beck combineert genres als gitaarpop, hiphop, folk en funk tot een nieuwe mengvorm die nog niet eerder bestond. Ondertussen brengt Beck ook voor onafhankelijke labels cd’s uit, met daarop rudimentaire countryblues en Woody Guthrie-folk. Na Mutations in 1998 verrast Beck een jaar later opnieuw met de computer-funk van Midnite Vultures. Beck – dwars, productief, schuw – is voor gewone stervelingen niet te volgen. Maar de neergang komt als Beck ontdekt dat zijn verloofde Leigh Limon een geheime relatie heeft. Beck Hanson wordt verscheurd door verdriet – en dat komt ten volle tot uiting op Becks meest persoonlijke album, Sea Change. Sea Change is Becks breakup-album met songtitels als ‘Lonesome Tears’, ‘Already Dead’ en ‘Lost Cause’. Sea Change is een eerzame catharsis waarop Beck zijn emoties niet verhult, al lijkt ‘Guess I’m Doing Fine’ een leugentje om bestwil. In een beklemmende atmosfeer – Nigel Goodrichs productie klinkt als opgenomen in een grote, kale ruimte – lamenteert Beck in grootse songs over zijn verdriet. Hij wordt hier bijgestaan door topmuzikanten als Smokey Hormel (gitaar), Joe Waronker (drums) en Roger Manning (toetsen) en Jason Falkner (gitaar), beiden ex-Jellyfish. Ook Becks vader, arrangeur David Campbell, staat zijn zoon bij door het creëren van een aardedonkere sfeer met zware strijkers en ronkende cello’s. Het is een volmaakt decor voor Becks bittere en weeklagende songs, die nu zijn gebaseerd op jaren zeventig Westcoast-rock en psychedelische, barokke pop. Dit epische minimalisme komt fantastisch tot zijn recht in machtige orkestrale songs als ‘End Of The Day’, ‘Paper Tiger’ en het loodzware Scott Walker-achtige ‘Round The Bend’. Sea Change is een melancholieke, maar louterende tour de force, waarin Beck zijn ware gezicht toont en bewijst tot de grootste talenten van het nieuwe millennium te behoren. Puur en volstrekt oprecht is Sea Change een adembenemend fraaie gebroken-hartenplaat. Met dit meesterwerk transformeert de ongrijpbare whizz-kid met de trukendoos tot het muzikale genie dat hij werkelijk is.

The Golden Age / Paper Tiger / Guess I’m Doing Fine / Lonesome Tears / Lost Cause / End Of The Day / It’s All In Your Mind / Round The Bend / Already Dead / Sunday Sun / Little One / Side Of The Road

dinsdag 1 januari 2013

Jackson Browne | Late For The Sky


Wie anders dan Jackson Browne is de icoon van de Westcoast singer-songwriter; de verpersoonlijking van de zelfingenomen troubadour; de ambassadeur van de ik-generatie? Dat is allemaal waar; als geen ander vertegenwoordigt Jackson Browne een Californische generatie van hedonistische op zichzelf gerichte muzikanten, waar ook Crosby, Stills & Nash, Joni Mitchell, James Taylor, Linda Ronstadt en The Eagles deel van uitmaken. Maar geen van allen typeert de zeitgeist meer dan Jackson Browne. In het muzikale Los Angeles van de begin jaren zeventig is het idealisme van de jaren zestig ingeruild voor persoonlijke beslommeringen als succes, seks, huwelijk en het grote menselijke falen. Niets is belangrijker dan het ik, of het moet cocaïne zijn, de LA elitedrug.
In de jaren daarvoor lukt het Jackson Browne niet in LA door te breken met zijn zelf gecomponeerde nummers, dus vertrekt de jonge Browne naar het folkcircuit aan de Oostkust. In New York werkt hij samen en deelt Browne het bed met Velvet Underground-chanteuse Nico. Dan keert Browne in 1968 terug naar de Westcoast en vindt een plekje te midden van de nieuwe elite die The Troubadour gebruikt als uitvalsbasis. Jackson Browne komt onder contract bij een platenmaatschappij, maar diens wankele stem weerhoudt hem van plaatopnamen, al nemen anderen zoals Tom Rush composities van Browne op. Therapie bij een excentrieke operafanaat levert Browne een acceptabele zangstem op en via het management van Elliott Roberts en David Geffen – de onderkoningen van LA-muziekscene – gaat Jackson Browne tot het rock-establishment van LA behoren. Als David Geffen in 1972 zijn Asylum Records start, is Jackson Browne’s gelijknamige debuutplaat een van de eerste releases, een jaar later gevolgd door For Everyman. Maar met het volgende album breekt Jackson Browne wereldwijd door: Late For The Sky, de apotheose van de Californische bekentenissenpop.
De hippie singer-songwriter gaat in acht nummers op zelfonderzoek, terzijde gestaan door de melancholieke elektrische gitaar van ex-Kaleidoscope-gitarist David Lindley. Zelf geproduceerd en in delen opgenomen in verschillende studio’s zit de zeggingskracht van Late For The Sky niet in de productie, maar in de lyrische en van weemoed en zelftwijfel doortrokken composities van Browne. Hoewel ‘The Road And The Sky’ klinkt als een rock-‘n-roll-niemendalletje, zit de essentie verstopt in de Browne’s woorden: Well, I spent my time at the bottom of a wishing well / And I can hear my dreams singing as clear as a bell / I used to know where they ended and the real world began / But now it’s getting hard to tell. De dromen zijn niet uitgekomen, zoals ook opklinkt in het prachtige ‘Before The Deluge’: Some of them were dreamers / Some of them were fools. Het is een van de vele hoogtepunten op Late For The Sky, samen met ‘Fountain Of Sorrow’, ‘For A Dancer’ en ‘The Late Show’, de laatste met een prachtige finale met een hoofdrol voor Lindleys slide, de strijkersarrangementen van David Campbell – de vader van Beck – en de harmoniezang van Don Henley, J.D. Souther, Dan Fogelberg en Terry Reid. Jackson Browne’s pièce de resistance is echter het titelnummer van Late For The Sky. Beroofd van zijn illusies en van twijfel vervuld zingt Browne met breekbare stem How long have I been sleeping / How long have I been drifting alone through the night. Evocatief pianospel, de zinderende gitaar van Lindley en de onroerende melancholie maken van ‘Late For Sky’ een essentieel lied, een monument van de generatie die zich in zichzelf verloor. Dit wordt nog eens bevestigd in een scene in Scorcese’s Taxi Driver waarin ‘Late For The Sly’ een dramatische rol vervult. De belettering op de hoes door posterartiest Rick Griffin en de Chevrolet Bel Air in de omineuze avondschemering vervolmaken de briljante mijlpaal in de Amerikaanse popmuziek die Late For The Sky is.

Late For The Sky / Fountain Of Sorrow / Farther On / The Late Show / The Road And The Sky / For A Dancer / Walking Slow / Before The Deluge