woensdag 29 januari 2014

Blind Melon | Nico

Talentvolle maar tragische band uit Los Angeles; Blind Melon had het in zich een grote alternatieve rockband te worden, maar de overdosis in 1995 van bandleider Shannon Hoon verhindert dat. Hoon, afkomstig uit Lafayette, Indiana, trekt in 1990 naar Californië om daar met andere boerenzonen Blind Melon op te richten. In 1992 verschijnt het zelfgetitelde debuut op Capitol Records, dat pas een jaar later een succes wordt door de onverwachte hit 'No Rain'. De band trekt zich terug in het Midwesten en neemt in New Orleans Soup op. Het tomeloze toeren stelt Hoon danig op de proef: wangedrag, arrestaties en heftig drugsgebruik brengen hem in de afkickkliniek. Toch voelt Hoon zich kennelijk goed genoeg om in september '95 weer op tournee te gaan, maar op 21 oktober wordt hij dood in de toerbus aangetroffen. Een jaar later verschijnt het laatste, min of meer postume Blind Melon-album, vernoemd naar Hoons pasgeboren dochter: Nico
Nico is een verzameling outtakes en bijzondere opnamen en is wellicht Blind Melons beste plaat, vooral omdat de hinderlijk funky bas achterwege blijft. Nico heeft een meer organisch geluid, met ruimte voor akoestische gitaren en eenvoudige drumpartijen; Nico is Blind Melons meest rootsy album, al vechten Led Zeppelin-invloeden – in het fascinerend mystieke 'Glitch' – grunge en southern rock om voorrang. Schitterend zijn de rocksongs 'Soup', 'Swallowed' en 'Full', strak en raak de cover van Steppenwolfs 'The Pusher' en aangrijpend de spannende ballad 'Soul One'. De alternatieve versie van 'No Rain' is vele malen beter dan het origineel en is bovendien opgenomen in Nederland in het kader van de Twee Meter Sessies. Nico is een rauw, puur, prachtig rockalbum en een waardig afscheid van Blind Melons Shannon Hoon, die slechts 28 jaar werd.

The Pusher / Hell / Soup / No Rain (Ripped Away Version) / Soul One / John Sinclair / All That I Need / Glitch / Life Ain't Shitty / Swallowed / Pull / St. Andrew's Hall / Letters From A Porcupine


maandag 27 januari 2014

Stray | Move It

Geen van de bandleden is achttien jaar als in 1970 het gelijknamige debuut van Stray verschijnt. Vanaf dat jaar tot en met 1976 zal Stray, vier schoolvrienden uit Shepherds Bush, Londen, elk jaar een lp uitbrengen. Rond 1974 is Stray na vier hardrockalbums op de toppen van zijn kunnen en zou succes moeten kunnen oogsten, ware het niet dat de band onder contract staat bij een folk-label. Ondanks het gebrek aan geld en promotie, vertrekt Stray toch naar Amerika om in Connecticut het nieuwe album op te nemen. Move It, gestoken in een fraaie gimmick sleeve, bevat meer akoestische gitaren en popstructuren dan de voorgangers. De melodieuze hardrock van Move It gedijt uitstekend op de Westcoast-harmonieën, sfeervolle toetsenpartijen en puntige songs. Hier verlaat Stray het eenvormige hardrockpad en ontdekt melodie en harmonie, al zijn daar altijd de venijnige gitaren van Del Bromham. Move It is samen met Stand Up And Be Counted (1975) het meest melodieuze album van Stray, maar een doorbraak zit er niet in. Interne strubbelingen leiden tot bezettingswisselingen die de band, ondanks de verworven live-reputatie, geen goed doen. Uiteindelijk blijkt Stray onbekend en ondergewaardeerd, het sterke Move It ten spijt.

Tap / Move It / Hey Domino / Customs Man / Mystic Lady / Somebody Called You / Give It Up / Like A Dream / Don’t Look Back / Right From The Start / Our Plea

zondag 26 januari 2014

Cuby & The Blizzards | Groeten uit Grollo

De lp Groeten Uit Grollo is opgenomen in de canon van Drenthe en de boerderij in Grolloo waar Harry Muskee zes jaar lang woonde is een heus museum. Het moge duidelijk zijn: Cuby & The Blizzards is een muzikale legende. Een legende die vooral zijn weerslag vindt in dat unieke bluesdocument, die mijlpaal van ongepolijste plattelandsmuziek: Groeten Uit Grollo. Niettemin wordt begin jaren zestig niet in Grollo – dan nog met een o – maar in Assen de kiem gelegd van Cuby & The Blizzards, als beatnik en jazzfanaat Harry Muskee en rock-'n-rollgitarist Eelco Gelling een pact met de bluesduivel sluiten.
In navolging van Britse bleekneuzen als The Rolling Stones, The Bluesbreakers en The Animals speelt de Assense band, met op bas PTT-elektricien Willy Middel en op drums Dick Beekman, in biljartzalen en cafetaria's hun versie van de countryblues. In 1966 dringt ook tot de rest van Nederland door dat daar in Drenthe, het land van turf, jenever en achterdocht, een bluesband het evangelie predikt van John Lee Hooker, Willy Dixon en Eddie Boyd. Ontworsteld aan het relatieve isolement van de Drentse venen en heidegronden, komt Cuby onder contract bij Phonogram en debuteert datzelfde jaar nog met de langspeler Desolation. Het zijn dan turbulente tijden voor C + B: een Edison voor Desolation, waarop de nieuwe drummer, de 17-jarige Hans Waterman al te horen is, en de komst van een nieuwe pianist: Hermanus Brood. Hij kan gelijk blijven overnachten in de bedstee van Harry Muskee, die dan een boerderij in Grolloo bewoont. Daar repeteert de band voor de opnamen van de tweede lp, die in 1967 verschijnt, ná een chaotische tournee als begeleidingsband van Van Morrison en ná de release van Praise The Blues, een in een dag opgenomen lp met blueslegende Eddie Boyd.
Op Groeten Uit Grollo klinkt C + B in optima forma. In de eerste plaats door de ongepolijste, intense beleving van de countryblues, zoals Eddie Boyds gave The Big Bell', een speelse interpretatie van 'Baby Please Don't Go (Back To New Orleans)' vanwege Muskee's aparte frasering, en een fantastische uitvoering van John Lee Hookers 'King Of The World', met in de hoofdrol een scheurende, rauwe gitaarriff van Gelling. Opener 'Another Day, Another Road', met lekkere pingelpiano van Brood en Eelco Gellings vlammende gitaarspel, wordt de single die de top 20 haalt. Het is een uitstekende compositie van de tandem Muskee/Brood, die niettemin wordt overtroffen door 'Somebody Will Know Someday', een poëtische en tegelijk hartverscheurende treurballad van de hand van Muskee en Gelling die het bluesgenre verre ontstijgt – en aldus een nederklassieker is. Net als Groeten Uit Grollo overigens. Dat klassieke album – opnieuw gelauwerd met een Edison – zal Cuby & The Blizzards niet meer overtreffen, want malheur in de vorm van arrestaties (Brood), depressies (Muskee) en drugsexcessen (Gelling en uiteraard Brood) teisteren de band. In 1968 is C + B nog wel de populairste band van Nederland, maar drugs, lamlendigheid en de vele bezettingswijzigingen krijgen Muskee en Gelling in hun greep.
Een geweldige band blijft Cuby & The Blizzards nog jarenlang, maar de brille van Groeten Uit Grollo, Nederlands beste bluesplaat, blijft voorgoed buiten bereik.

Another Day, Another Road / The Big Bell / Somebody Will Know Someday / So Many Roads / King Of The World / Baby Please Don't Go (Back To New Orleans) / No Shoes / Another Land

zaterdag 25 januari 2014

The Tubes | Remote Control

In Phoenix, Arizona heten ze in de jaren zestig The Beans; na hun verhuizing naar San Francisco, Californië in 1972 The Tubes. Met z'n zevenen zijn ze en ze maken naam met hun spectaculaire live-optredens, die nog sensationeler worden als satirisch sekssymbool Re Styles zich bij de zeven mannen aansluit. The Tubes zijn totaaltheater; zijn een mediaspektakel van gargantueske proporties. Maar ondanks de successen van de peperdure rockshows, blijft de plaatverkoop sterk achter. De albums, zwaar aangezet en met een hutspot aan stijlen, lijden jammerlijk aan een gebrek aan coherentie. Dat kan beslist niet gezegd worden van het vierde album Remote Control, een titel die de lading volledig dekt: een concept-album geheel gewijd aan de tv-verslaving van de moderne mens. De meest geschikte producer voor dit nu-of-nooit-project is popprofessor Todd Rundgren, zelf ook niet vies van groteske rock-'n'-roll. De samenwerking werpt zijn vruchten af want The Tubes zijn dit keer ingekapseld in een modern elektronisch-experimenteel kader, waarbij de nadruk ligt op speelse arrangementen en doorwrochte melodieën. Pompeus en proggy – ingewikkeld toetsenwerk en snelle gitaarnoten – zijn The Tubes nog steeds, maar de kracht van de liedjes, de onderlinge samenhang en het concept van de mens die verzwolgen wordt door televisie en entertainment – gesymboliseerd in het rake hoesdesign – maken van Remote Control een visionair rockalbum. Platenmaatschappij A&M denkt daar geheel anders over en zet The Tubes bij het vuilnis.

Turn Me On / TV Is King / Prime Time / I Want It All Now / No Way Out / Getoverture / No Mercy / Only The Strong Survive / Be Mine Tonight / Love's A Mystery (I Don't Understand) / Telecide

woensdag 22 januari 2014

Jellyfish | Bellybutton

Feitelijk was Jellyfish een anachronisme in zijn tijd. Waar de underground muziekscene eind jaren tachtig verzadigd was van harde gitaarmuziek – de voorlopers van grunge en Nirvana – was Jellyfish een verademing. In die zin was Jellyfish een alternatief voor ‘alternatief’. De muziek van Jellyfish was melodieus, rijk geschakeerd, smaakvol gearrangeerd en schaamteloos retro. De harmonieuze poprock van Jellyfish was bovendien in potentie supercommerciëel, maar de cd’s – twee in getal – verkochten matig. Het grote publiek geloofde niet in Jellyfish en dus veroverden ze niet de wereld en verkochten ze geen miljoenen platen. Niettemin heeft de band, bijna vijftien jaar na dato, in de kleine kring van popfanaten een grootse reputatie: Jellyfish behoort tot de canon van de poprock en speelde een sleutelrol bij het definiëren van het subgenre, de powerpop.
Andy Sturmer en Roger Manning groeien op in de omgeving van San Francisco. Na hun middelbare schooltijd vertrekt Manning naar Los Angeles om muziek te studeren aan de universiteit. Sturmer vormt de new wave-band Beatnik Beatch die onder contract komt bij Atlantic Records. Als Roger Manning weer in contact komt met zijn schoolvriend wordt ook hij Beatnik Beatch-lid. De band weet het niet tot plaatopnamen te brengen, maar Sturmer en Manning blijven wel samen. Ze schrijven veel nieuw materiaal en zijn vastbesloten een nieuwe artistieke richting in te slaan. Het nieuwe materiaal valt in goede aarde bij de A&R-man van Atlantic, maar ondanks de nieuwe richting is er nog geen nieuwe band. Ter completering van het project treedt de 20-jarige gitarist Jason Falkner toe. Roger Manning heeft met Falkner een wederzijdse bewondering voor XTC gemeen, maar eerder kwam het niet tot een samenwerking. Nu wel. In september 1989 beginnen onder de productionele leiding van Albhy Galuten en engineer Jack Joseph Puig de studio-opnamen. Het drietal – leadzanger en drummer Roger Manning, toetsenist Andy Sturmer en bassist en gitarist Jason Falkner – wordt aangevuld met Redd Kross-bassist Steve McDonald. In een tijdbestek van een half jaar worden de demo’s uiteengerafeld en zeer minutieus weer opgebouwd, de mogelijkheden van de Ocean Way Recording-studio volledig benuttend. Atlantic Records besluit echter geen geld meer in het project – nog steeds naamloos – te steken en schrapt het trio uit de administratie. Toch lukt het producer Galuten en de advocaat van de band een geschikt label te vinden, hetgeen niet zo’n probleem blijkt omdat opeens de platenmaatschappijen menen The Next Big Thing ontdekt te hebben. De band heeft dan nog geen noot live gespeeld, heeft bovendien geen bassist en ook nog geen naam. Roger Mannings jongere broer Chris krijgt van Jason Falkner een spoedcursus basspelen en bekwaamt zich in het zingen van harmonieën door het eindeloos oefenen van de a capella opening van Kansas’ ‘Carry On Wayward Son’. 
In de nazomer van 1990 ligt de cd in de winkel, gestoken in een psychedelisch-ironische hoes, een sprookjeswereld verbeeldend ontleend aan een Amerikaanse kinderserie. De cd heet Bellybutton, en de groep luistert naar de betekenisloze naam Jellyfish. Maar waar de groepsnaam kleurloos is, daar is verpakking en inhoud van Bellybutton fantasierijk, sprookjesachtig en – wat de inhoud betreft – welhaast geniaal. Jellyfish haalt de hele pophistorie overhoop, maakt gebruik van vele elementen uit de geschiedenis van de intelligente pop: FM-radiopop, de rock van Big Star, Badfinger en The Raspberries. Maar uiteraard schijnt de invloed van The Beatles door alles heen: de harmonieën en de superieure melodielijnen zijn dan ook het handelsmerk van Sturmer, Manning en Falkner. De elektrische piano van Roger Manning speelt een voorname rol, zoals in de wervelende popnummers ‘Now She Knows She’s Wrong’ en het naar Queens ‘You’re My Best Friend’ verwijzende ‘Calling Sarah’. Er zijn – heerlijke – suikerzoete elementen die Jellyfish tot bubblegum bestempelen, maar dit is in perfect evenwicht met de intelligentie van de wervelende popsongs en de stevigheid van Falkners gitaar, getuige diens scheurende solo in ‘She Still Loves Him’. Bellybutton, met zijn trits meesterlijke openingsliedjes ‘The Man I Used To Be’, ‘That Is Why’ en ‘The King Is Half-Undressed’, is weliswaar theatraal maar nergens bombastisch; is uitermate ironisch maar evenzeer intelligent. Bellybutton, een sprookjeswereld van ontklede koningen, uit de oorlog weerkerende matrozen, stille kerkmuizen en ongeboren vruchten die menen dat de wereld aan hun voeten ligt, is een naïef romantisch meesterwerk dat de gehele popmuziek bestrijkt en de nieuwe standaard is voor superieure powerpop.
Even ligt de wereld aan de voeten van Jellyfish; de band onderneemt een poging tot samenwerking met Brian Wilson, maakt opnamen met Ringo Starr, weet zich gecovered door Rod Stewart en vindt een bewonderaar in Kim Basinger. 
Het mag allemaal niet baten: een gefrustreerde Jason Falkner verlaat de band, gevolgd door bassist Chris Manning. Het is het einde van de klassieke Jellyfish-bezetting. Jason Falkner ontpopt zich tot een geniale popartiest en Manning en Sturmer nemen nog een plaat op – Spilt Milk – die overloopt van ambitie en dan valt, in 1994, definitief het doek voor Jellyfish.

The Man I Used To Be / That Is Why / The King Is Half-Undressed / I Wanna Stay Home / She Still Loves Him / All I Want Is Everything / Now She Knows She’s Wrong / Bedspring Kiss / Baby’s Coming Back / Calling Sarah

dinsdag 21 januari 2014

Colours | Colours

Twee Canadezen uit Winsor, Ontario, Jack Dalton en Gary Montgomery, vinden elkaar in hun muzikale liefde voor The Beatles en Motown. Gitarist Dalton en pianist Montgomery gaan samen songs schrijven en wagen dan in 1965 de oversteek naar Detroit – en Motown. Als The Dalton Boys komen ze onder contract bij Motown, maar voor een blank duo met een voorliefde voor anglofiele pop is er niet echt veel aandacht bij het soullabel. En dus trekken Dalton en Montgomery in 1966 verder naar het westen; naar Los Angeles – en landen bij White Whale Records als songschrijvers voor The Turtles. Hier komen ze in aanraking met moderne studiotechnieken en ervaren studiomusici, hetgeen leidt tot de vorming van Colours – niet voor niets gespeld op Britse wijze. Met gitarist Rob Edwards, drummer Chuck Blackwell, bassist Carl Radle en een deal met Pat Boone's label Dot kunnen Dalton en Montgomery eindelijk hun droom verwezenlijken. Tussen september 1967 en februari 1968 nemen ze in de Columbia Studios in Hollywood hun debuut-lp op, waarbij ze voor de blazers- en strijkersarrangementen gebruik kunnen maken van het 36-koppige L.A. Philharmonic. 
In mei 1968 verschijnt het zelfgetitelde album van Colours; een geniale tour de force van anglofiele, multi-vocale en orkestrale pop. Barokke arrangementen en dromerige, zweverige en hartverscheurende samenzang bepalen de sfeer op superieure psychedelische popsongs als 'Bad Day At Black Rock, Baby' en 'Helping You Out', terwijl fuzzgitaren, vervreemdende effecten en sitar voorbijkomen in 'Where Is She', 'Rather be Me' en 'I'm Leaving'. Maar het wordt nog fantastischer: kant 2 biedt met de trits 'I Think Of Her (She's On My Mind)', 'Lovin'' en 'Cataleptic' ultieme baroque pop die tot de beste van de jaren zestig moet worden gerekend. Colours is dan ook een complexe, zeer geavanceerde studioplaat, ontsproten aan de meesterbreinen van Jack Dalton en Gary Montgomery. Het duo weigert echter live op te treden, waardoor de band uiteenvalt en het album wegzinkt in de vergetelheid. Er volgt nog een album in een andere bezetting, maar dat kan beslist niet tippen aan de majesteitelijke, orkestrale pracht van het debuut Colours.

Bad Day At Black Rock, Baby / Love Heals / Helping You Out / Where Is She / Rather Be Me / I'm Leaving / Brother Lou's Love Colony / I Think Of Her (She's On My Mind) / Lovin' / Cataleptic / Don't You Realize



zondag 19 januari 2014

The Kliek | Behind Bars

The Kliek zijn de aartsvaders van de neo-nederbeat. In Amsterdam in slechts kleine kring – de kliek in De Stip – gevierd; internationaal is The Kliek een gerespecteerde band in de neo-garagebeatscene. Ontstaan uit The Other Side, Just Colours en The Stoneage Romeos maken The Kliek vanaf 1987 singles, ep's en cassettes en toeren door Europa in het voetspoor van The Fuzztones en The Headless Horsemen. Als The Kliek in Weesp bij producer Frans Hagenaars hun debuut-lp gaat opnemen bestaat de band uit de oorspronkelijke leden Robert Müter (zang) en Marcel Kruup (gitaar), en de The Exist-ritmesectie Gert Veltink (bas) en Zjenja Guberman (drums). Behind Bars heeft in tegenstelling tot de wilde live-optredens een beheerste sound gebaseerd op Westcoast folkrock, Britse rhythm & blues en nederbeat. Niettemin een geweldige combinatie, die zich uit in covers van onder meer Gene Clark, The Searchers en The Golden Earrings – en Müters folkrockliedjes 'I Never Told You' en 'Quiet Side Of The Bay', en de Veltink-compositie 'None Of Your Business', een opwindend hoogtepunt van Behind Bars. Er volgt nog een aantal jaren van toeren, een studioplaat en een live-plaat, maar dan is de koek op. Behind Bars is de neo-nederbeatklassieker, op de hoes aangeprezen door niemand minder dan Ray Davies: 'They had so much power and enthousiasm.' En een grote liefde voor de sixties van de nederbeat, folkrock en rhythm & blues.

Going Too Far / I'm Gonna Get That Girl / Quiet Side Of The Bay / I Wonder / None Of Your Business / Pushover / Boston / Now I Have / I Never Told You / Today I'm Gay / You're The Only World I Know / I'm Never Coming Back / Leave My House  

zaterdag 18 januari 2014

Hokus Poke | Earth Harmony

Aanvankelijk een bluesband die zijn rondjes draait in het Londense pubcircuit, maar die gaandeweg invloeden uit progrock, folk en Westcoast-rock toelaat. Het kwartet – bas, drums en een dubbele gitaar-lineup – verdient daarmee een contract bij het hippe Vertigo-label. Op dit label verschijnt in 1972 dan ook het debuut van Hokus Poke: Earth Harmony, gestoken in een prachtige die-cut hoes. Naast het enkele obligate bluesrocknummer, vallen vooral rustieke gitaarrocksongs op die in de dubbelloops gitaarpartijen Wishbone Ash-invloeden laten horen en in de scheurende slidegitaar een lichte Little Feat-invloed verraadt. Volgens de dan heersende Britse trend van landelijke, laidback-rock vult ook Hokus Poke zijn enige album met pastorale, sfeervolle songs, uitstekende vocalen en prachtig vloeiend gitaarwerk, waarvan 'Sunrise Sunset' een perfecte showcase vormt. Het enige album, de band valt rap uiteen, veroordeelt Hokus Poke echter tot totale vergetelheid.

H.P. Boogie / Sunrise Sunset (The Sunset) / Big World Small Guy / Down in the Street / Hag Rag Barry Miles / Living in Harmony / Time and Space / The Poke


donderdag 16 januari 2014

Blanche | If We Can't Trust The Doctors...


Dan John Miller is een oude kompaan van Jack White. Voordat White The White Stripes lanceert, maakt hij in Detroit, Michigan samen met Miller deel uit van Goober & The Peas en Two Star Tabernacle. Dan scheiden zich hun wegen; White gaat op weg naar wereldroem en Miller richt met zijn vrouw Tracee een countryfolkband op die diep geworteld is in depressieperiode van de jaren dertig van de 20e eeuw. Kort geschoren hoofden, armoedige kleding en een antieke Appalachen-sound: Blanche is de naam van de band.
Blanche is zo rond de eeuwwisseling een puur anachronisme vanwege de ouderwetse, vooroorlogse sound en de sepia-getinte sfeer. Aan de andere kant kent Blanche een punk-attitude die overigens paradoxaal genoeg wordt vormgegeven door banjo, pedal steel, en de countryeske samenzang van Dan John en Tracee. Blanche bevindt zich daardoor in het territorium van The Gun Club en 16 Horsepower, wat moge blijken uit de ronduit fantastische debuutsingle 'Who's To Say' uit 2003. Daarop volgt een jaar later het magnifieke debuutalbum If We Can't Trust The Doctors... Het handelsmerk van Blanche – ratelende banjo, kermende pedal steel en man/vrouw-samenzang – wordt ten volle uitgebuit in opzwepende, jagende liedjes als ''Bluebird', 'So Long Cruel World', 'Garbage Picker' en 'Someday'. 'Jack On Fire' is voorts een geniale Gun Club-cover, terwijl tergend slepende ballads als 'Do You Trust Me', 'The Hopeless Walz' en de traditional 'Wayfaring Stranger' simpelweg overrompelen.
Met cameos van Jack White en Brendan Benson, de ronduit voortreffelijke Miller-composities en de raak neergezette depressie-sfeer, is If We Can't Trust The Doctors... eenvoudigweg een fantastisch album – een van de beste van het zalige muziekjaar 2004.

(Preamble) / Who's To Say / Do You Trust Me? / Superstition / Bluebird / So Long Cruel World / Another Lost Summer / Jack On Fire / Garbage Picker / The Hopeless Waltz / Wayfaring Stranger / Someday


woensdag 15 januari 2014

Procol Harum | Live In Concert With The Edmonton Symphony Orchestra

1966 is een overgangsjaar voor de Londense Paramounts. De soul, rock-'n-roll en rhythm & blues maakt plaats voor een nieuwe sound van veelkleurigheid, avontuur en experiment. The Paramounts evolueren in dat jaar in Procol Harum als zanger, pianist en componist Gary Brooker kennis maakt met tekstschrijver Keith Reid. Eén van de eerste composities die zij samen schrijven is 'Conquistador'; een proeve van bekwaamheid en een symbool van de creatieve samenwerking tussen voorman Brooker en schrijver Reid, die overigens niet deel uitmaakt van de band. Wél deel uitmaken van Procol Harum zijn bassist Chris Copping, gitarist Robin Trower, en drummer B.J. Wilson. De bezetting is compleet als begin '68 organist Matthew Fisher tot de band toetreedt.
Procol Harum wordt in 1967 wereldberoemd als hun eerste single, 'A Whiter Shade A Pale' zo'n beetje overal de eerste plaats van de hitlijsten bereikt. Het enorme succes van de single werpt een grote schaduw over de band – en over de waardering van hun fascinerende albums. Dat wordt in 1972 doorbroken als de band – Fisher en Trower hebben zich op een solocarrière gestort en zijn vervangen door gitarist Dave Ball en bassist Alan Cartwright – een onwaarschijnlijk symfonisch avontuur aangaan door in een live-setting rockmuziek te mixen met de grandeur van klassieke muziek. Alleen Deep Purple met hun Concerto For Group And Orchestra is Brooker en consorten voor, maar Procol Harums Live In Concert With The Edmonton Symphony Orchestra is een document op zich; een voortreffelijke exponent van de samengebalde kracht van een rockband met een symfonieorkest. Het project komt niet tot stand onder een gelukkig gesternte, want Procol Harum ondervindt niet alleen problemen om hun apparatuur langs de Canadese douane te krijgen, nauw samenwerken met een symfonieorkest van 52 muzikanten en een koor van 24 zangers en zangeressen blijkt geen sinecure. Wonderwel is het resultaat indrukwekkend. In slechts vijf composities imponeren rockband, orkest en koor in een staalkaart van Procol Harems niet misselijke oeuvre: 'All This And More' en 'A Salty Dog' van het A Salty Dog-album; 'Whaling Stories' van Home; en de tour-de-force 'In Held Twas In I' van Shine On Brightly. Het live-album opent echter met een van de vroegste Brooker/Reid-composities, dat de onwaarschijnlijke single wordt van het even onwaarschijnlijke doorbraak-album.
'Conquistador' bereikt in de zomer van 1972 de achtste plaats van de top 40. Het zal een van Procol Harems klassieke singles blijken, dat een soortgelijke status bezit als 'Homburg' en 'A Whiter Shade Of Pale', al is het wel uniek dat 'Conquistador' het in de orkestrale live-uitvoering, getrokken van Live In Concert With The Edmonton Symphony Orchestra, in 1972 tot een internationale hit schopt.

Conquistador / Whaling Stories / A Salty Dog / All This And More / In Held Twas In I

zondag 12 januari 2014

Cargoe | Cargoe

Het Ardent Records-label uit Memphis en de gelijknamige studio bezitten een legendarische reputatie, In het bijzonder vanwege het uitbrengen van de Big Star-platen. De eerste release op het in 1972 kersverse label is echter niet Big Stars # 1 Record, maar het gelijknamige debuut van vier jongens uit Tulsa, Oklahoma: Cargoe. Ardent Records, dat een distributiedeal heeft met het fameuze Stax Records, tekent Bill Phillips (zang, toetsen, gitaar, achtergrondzang), Tommy Richard (zang, gitaar, achtergrondzang), Max Wisley (zang, bas, achtergrondzang) en Tim Benton (zang, drums, achtergrondzang) en laat het kwartet met huisproducer Terry Manning hun debuut-lp opnemen. Ardent brengt gelijk ‘Feel Alright’ als single uit, dat veel op de locale radio gedraaid wordt en zelfs de Billboard top-100 haalt. Cargoe wordt naar Los Angeles gehaald en speelt voor een uitverkocht huis in de Whiskey-A-Go-Go. De weg lijkt geplaveid voor een goede ontvangst van Cargoe, de debuut-lp. De distributie van de plaat stokt echter volledig. Zowel het beginnende Ardent als het op soulmuziek gerichte Stax weten zich geen raad met de grote vraag, met als gevolg dat Cargoe in bijna geen enkele platenwinkel te koop is. En dat is doodzonde, omdat Cargoe een bijzonder knappe poprockplaat is. Cargoe knipoogt naar het verleden door invloeden toe te laten van Moby Grape en Crosby, Stills & Nash – zeker waar het de zang aangaat, want alle bandleden blazen hun partijtje mee en nemen alle de leadzang voor hun rekening. Cargoe is voorts goed vergelijkbaar met tijdgenoten als The Rasberries, maar vooral met het Britse Badfinger. De liedjes hebben alle een hoog melodieus gehalte, maar krijgen een stekelige randje door het venijnige gitaarspel van Tommy Richard. Cargoe is volgestouwd met topnummers die rocken, die bijten, maar toch warmte uitstralen – vanwege het rollende orgel, de grand piano en de razendknappe samenzang. Cargoe is een klassieke lp in het vroege powerpop-genre, maar vanwege de armzalige distributie is dit niet bij het grote publiek bekend. Dat Cargoe al in datzelfde jaar – 1972 – uiteenging, zal geen verrassing zijn; kennismaken met het fantastische debuutalbum zal dat beslist wel zijn.

Come Down / Feel Alright / Horses And Silver Things / Scenes / Things We Dream Today / Time / Feelin’ Mighty Poorly / Thousand Peoples Song / Heal Me / I Love You Anyway / Leave Today


zaterdag 11 januari 2014

Siouxsie And The Banshees


Susan Ballion en Steven Severin maken in 1976 deel uit van The Bromley Contigent, een schare fanatieke Sex Pistols-volgelingen. Kort daarop maken zij zich daarvan los en pogen op eigen benen te staan met hun eigen punkband: Siouxsie And The Banshees. De band van non-muzikanten buit de verwarring en chaos van de punk ten volle uit en weet de aandacht van de media op slimme wijze op zich gericht te houden. Als laatste van de grote punkbands tekent Siouxsie And The Banshees in 1978 een platencontract, bij major Polydor. Debuutalbum The Scream slaat in als een bom, opvolger Join Hands is in 1979 het spreekwoordelijke lastige tweede album.
Dan wordt de band gehalveerd en blijven alleen Siouxsie Sioux en Severin over, Bevriende gitaristen en drummer Budgie bieden de helpende hand, zodat Siouxsie And The Banshees ten tijde van het fragmentarische Kaleidoscope weer min of meer een band zijn. Fantastische singles zijn er in de vorm van 'Happy House', 'Christine' en 'Israel'. Bovendien is Siouxsie Sioux met haar tartan-look, leer- en spandex-uitdossingen en koele afstandelijkheid een stijl-icoon, en een media-manipulator bovendien. Anno 1981 is Siouxsie, zich verschuilend achter een duimendik make-upmasker in ieder geval in Engeland een popster. The Banshees zijn ook weer op volle oorlogssterkte als Magazine-gitarist John McGeoch definitief toetreedt. 'Spellbound', de eerste single, is veelbelovend en een prelude voor het vierde album dat in de zomer van 1981 verschijnt: Juju. The Banshees zijn op Juju een hecht opererend collectief dat in een productie van Nigel Gray een zwaar, hermetisch dichtgetimmerd geluid genereert van duistere bas en drums en krassende, schreeuwende gitaarlijnen. Opener 'Spellbound' kent, een single waardig, bovendien rinkelende akoestische gitaren. De volgende single van het album, 'Arabian Knights' is echter gejaagd en neurotisch en is representatiever voor de beklemmende gothische punk van The Ice Queen die op Juju zwarte magie bedrijft. Heftig en compromisloos, maar ook vakkundig gearrangeerd en gecomponeerd zijn hypnotische songs als 'Into The Light', het onheilspellende 'Voodoo Dolly' en het meeslepende albumhoogtepunt 'Night Shift': I'm out of mind with you / In heaven and hell with you...
Juju is hét hoogtepunt in Siouxsie Sioux' langdurige muzikale carrière. Hoewel A Kiss In The Dreamhouse (1982) een evenzeer intrigerend album is, wordt Juju toch algemeen beschouwd als de beste lp van The Banshees, temeer daar het heilige vuur de jaren daarop langzaam uitdooft. De band moet dan ook vooral worden vereenzelvigd met de hoogtijdagen – 1977-1982 – van de punk en de postpunk; Siouxsie And The Banshees zijn iconen daarvan.

Spellbound / Into The Light / Arabian Knights / Halloween / Monitor / Night Shift / Sin In My Heart / Head Cut / Voodoo Dolly



vrijdag 10 januari 2014

Necromandus | Quicksand Dream

Een contract met Vertigo, lovende kritieken en een debuutalbum dat geproduceerd is door Black Sabbaths Tony Iommi. De wereld ligt in 1973 open voor Necromandus, maar het zal nog 18 jaar duren voordat dit album wordt uitgebracht, en wel op een obscuur Zuid-Amerikaans label onder de titel Quicksand Dream. Hoe heeft het zover kunnen komen? In 1968 komen de bandleden bij elkaar, eerst onder de naam Hot Spring Water, dan Heavy Hand, vervolgens Taurus en dan in '72 wordt het Necromandus, bestaande uit Bill Branch (zang), Barry Dunnery (gitaar), Dennis McCarthy (bas) en Frank Hall (drums). Het kwartet verhuist van Noord Engeland naar Birmingham, raakt bevriend met Black Sabbath, komt onder de vleugels van Tony Iommi en krijgt een deal bij het uiterst prestigieuze Vertigo. In de Londense Morgan Studios wordt met producer Iommi in februari '73 Necromandus' debuutalbum opgenomen. Het album is kant en klaar – prefixnummer 6360061 en met een hoesontwerp van Roger Dean – maar een release laat op zich wachten omdat manager Iommi te druk is met Sabbath. Vertigo schuift de release verder naar achteren en laat Necromandus' debuut uiteindelijk op de plank liggen, waar het 18 jaar zal blijven liggen. 
Necromandus komt de telurstelling niet te boven; al in het najaar van '73 gaat te band ter ziele. Tot het erfgoed behoort een ijzersterke heavy rockplaat, die weliswaar doom-elementen met Black Sabbath gemeen heeft, maar over het algemeen lichter van toon is. Jazzy passages en akoestische gitaren geven de uitgesponnen songs ruimte en kleur. Het jazzy gitaarspel van Baz Dunnery is ronduit fantastisch – het meest bijzonder de lyrische solo in het uiterst fascinerende 'Gypsy Dancer'. Meer prog dan doom zijn tracks als 'A Black Solitude', 'Homicidal Psychopath', 'Still Born Beauty' en 'Orexis Of Death' van zwaarte ontdaan en inventief ingekleurd zonder aan impact te verliezen. Het debuutalbum van Necromandus is bijzonder indrukwekkend en het is eeuwig zonde dat de band geen release heeft mogen meemaken – het was anders zonder meer tot grootse dingen in staat geweest.

Mogidisimo / Nightjar / A Black Solitude / Homicidal Psychopath / Still Born Beauty / Gypsy Dancer / Orexis Of Death / Mogidisimo (reprise) 

woensdag 8 januari 2014

Tim Buckley | Goodbye And Hello


Wankel balancerend op de dunne scheidslijn tussen folkrock en jazzrock, tussen faam en falen, tussen avontuur en roekeloosheid, is Tim Buckley een tragische figuur die op veel te jonge leeftijd zijn lot bezegelde met een overdosis. In zijn te korte leven maakte hij een indrukwekkende ontwikkeling door; van traditionele folksinger tot avant-jazzmusicus – met zijn zuivere tenor en een bereik van maar liefst drie en een halve octaven als voornaamste instrument. Buckley is de singer-songwriter van de improvisatie en experimenteerdrift, maar daarvoor, voor het transitie-album Happy Sad uit 1969, is de singer-songwriter van de koffiehuizen aan het woord. Tim Buckley wordt in 1966 getekend door Elektra's Jac Holzman als hij nog deel uitmaakt van The Bohemians, een folkrockband uit Orange County, Californië. Datzelfde jaar nog komt Buckleys zelfgetitelde debuutplaat uit, een album vol plezierige folkrock.
Maar met het volgende album graaft Tim Buckley dieper en dieper. In Bohemians-drummer Larry Beckett heeft Buckley een creatieve partner gevonden die hem voor teksten voorziet, in Jerry Yester, ex-Lovin' Spoonful en ex-Modern Folk Quartet, een producer die hem de vrije hand laat in zijn improvisaties en verbeelding. Buckley speelt zelf op de 12-snarige akoestische gitaar, maar de sound wordt verrijkt door Don Randi op klavecimbel, Yester op orgel en harmonium, de gitaristen Brian Hartzier en John Forsha en vooral de jazzy gitaarimprovisaties van Lee Underwood. Deze verzorgt prachtige, vloeiende tegenmelodieën, in innige verstrengeling met Buckleys engelachtige stem, die meestal in een take op de band is vastgelegd. Buckley klinkt op Goodbye And Hello, uitgebracht in oktober 1967, dan ook betoverend en als in trance in indrukwekkende songs als 'Pleasant Street' en 'Morning Glory', Schitterend is 'Hallucianations', een folk-baroque ballad met inderdaad een hallucinerend effect; gejaagd en opgewonden 'I Never Asked To Be Your Mountain', gericht aan het adres van zijn ex-vrouw Mary Guibert en zijn nog geen jaar oude zoon Jeff. Titelnummer 'Goodbye And Hello' is een mini-opera, geëxalteerd en gedragen door blazers en strijkers. Centraal op Goodbye And Hello staat het magistrale 'Once I Was', in feite een blauwdruk van 'Dolphins' van de door Buckley bewonderde Fred Neil: Something I wonder just for awhile / Will you ever remember me. En: I find myself searching / Through the ashes of our ruins / For the days when we smiled. Maar de zoektocht is veel te snel voorbij, na negen albums – waaronder Starsailor en Greetings From L.A. – overlijdt Tim Buckley op 29 juni 1975 in zijn huis in Santa Monica, Californië, 28 jaar oud.

No Man Can Find The War / Carnival Song / Pleasant Street / Hallucinations / I Never Asked To Be Your Mountain / Once I Was / Phantasmagoria In Two / Knight-Errant / Goodbye And Hello / Morning Glory 

dinsdag 7 januari 2014

Golden Rough | Provenance

Provenance is zo’n cd waarvan je denkt, waar komt dit heerlijke plaatje nu weer vandaan? Een tamelijk onbekende band – Golden Rough – die in 2002 een prachtige popplaat aflevert. Provenance is de derde cd van deze band uit Sydney die down under een zekere populariteit kent en aldaar toerde met Elliott Smith en The Pernice Brothers. Deze namen zijn gelijk mooie ijkpunten om Golden Rough te typeren. Provenance is soepel en gepolijst, intiem en smaakvol en valt onder de categorie pure pop met een country-tik. Ook mogen The Beach Boys en The Zombies gelden als duidelijk aanwijsbare invloeden. Vooral de hese stem van zanger-componist David Orwell doet sterk herinneren aan Colin Blunstone. De nummers zijn opgetrokken uit tokkelende en tintelende gitaren en worden voorts smaakvol versierd met ouderwetse keyboards en gedoseerd blaaswerk. Ook zijn de elektrische gitaren immer aanwezig, maar ze vervullen een onnadrukkelijke rol; de lyrische solo’s lijken te zijn ingespeeld met de versterker op drie. De composities zijn ultra-melodieus en herfstig melancholiek, worden in lage versnelling neergezet en zijn opgebouwd uit vele lagen. In elk nummer gebeurt er wel iets spannends – een trieste gitaarsolo, een rollende Hammond of zijde-achtige samenzang – dat Provenance zijn meerwaarde geeft. Kortom, Golden Rough heeft met Provenance een schitterende cd afgeleverd.

People In The Street / Provenance / Seen It All Before / Trust / Lucinda / Captains Of Industry / 99% / Antarctica / Sleepwalker / Everything Falls Apart / Summer Feeling / Someone’s Else’s Home

maandag 6 januari 2014

Pavlov’s Dog | At The Sound Of The Bell

De sound van Pavlov’s Dog omschrijven als apart is een understatement. Het doet geen recht aan het bandgeluid dat werkelijk uniek genoemd kan worden: zoals Pavlov’s Dog klinkt, klinkt niets of niemand. Een mix van feeërieke folk, symfonische rock en melodieuze pop, met als slagroom op de taart het vreemde stemgeluid van David Surkamp. Hij is het die in St. Louis, Missouri in 1972 Pavlov’s Dog opricht. Het collectief bestaat dan uit zeven muzikanten en weet door de groeiende populariteit in het clubcircuit de aandacht te trekken van ABC Dunhill. Met de van Blue Öyster Cult bekende producers Sandy Pearlman en Murray Krugman neemt Pavlov’s Dog hun debuut-lp op in New York, maar nog voor dit debuut, Pampered Menial, uitkomt heeft ABC Pavlov’s Dog met CBS geruild voor Poco. Het gevolg is dat Pampered Menial door beide labels wordt gereleast, op dezelfde dag, met verschillende hoezen. De verkoopresultaten zijn desastreus, maar dat weerhoudt Surkamp en de zijnen niet van doorgaan. 
Pavlov’s Dog bestaat voor de opnamen in de New Yorkse Record Plant-studio’s van At The Sound Of The Bell naast Surkamp uit Doug Rayburn (mellotron, bas), David Hamilton (toetsen), Stephen Scorfina (sologitaar), Thomas Nickeson (akoestische gitaar, harmoniezang) en Richard Stockton (bas). En alsof dat niet genoeg is zijn de saxofonisten Michael Brecker en Andy Mackay (Roxy Music) ingehuurd, evenals Yes-drummer Bill Bruford, Steely Dan-gitarist Elliott Randall en het Mountain Fjord Orchestra De meest bizarre gasten zijn echter de jongens van het High Wycombe Boys Choir, die overigens wel ‘Valkerie en ‘Early Morning On’ naar grote hoogten stuwen. Deze vervreemdende songs worden echter in bombast overtroffen door het symfonische ‘Do You See Him Cry’. Daar tegenover staan kristalheldere songs die op sprookjesachtige wijze worden vertolkt door de vocale tovenaar Surkamp. Een tikje pompeus wellicht, en bezwangerd met de mellotron-sound, maar niettemin prachtig zijn melodramatische liedjes als ‘She Came Shining’, ‘Mersey’ en ‘Gold Nuggets’. At The Sound Of The Bell verschijnt in 1976, maar doet hoegenaamd niets in de Verenigde Staten. Pavlov’s Dog neemt nog wel een derde album op, maar CBS laat deze gewoon op de plank liggen en trekt de stekker eruit. Zonde, maar uniek blijft de sound van Pavlov’s Dog.

She Came Shining / Standing Here With You (Megan’s Song) / Mersey / Valkerie / Try To Hang On / Gold Nuggets / She Breaks Like A Morning Sky / Early Morning On / Did You See Him Cry

zaterdag 4 januari 2014

The Blue Nile | A Walk Across The Rooftops

Geen zicht op een baan, en dus verlaten Paul Buchanan (Engelse literatuur), Paul Joseph Moore (elektrotechniek) en Robert Bell (wiskunde) begin jaren tachtig de universiteit van Glasgow om met zijn drieën The Blue Nile te vormen. Met een minimaal instrumentarium en gedomineerd door synths brengen Buchanan (zang, gitaar), Moore (toetsen) en Bell (bas) in 1981 een eerste single uit op nota bene Robert Stigwoods RSO-label (The Bee Gees, Eric Clapton), Anti-sterren als ze zijn levert het niet meer dan een paar keer draaien op de radio op; The Blue Nile lijkt dan al op een dood spoor beland.
Bij toeval speelt een bevriende opname-technicus geluidsapparatuur-fabrikant Lynn een Blue Nile-tape in handen. Lynn is op zoek naar een band die een demonstratieplaat voor hun producten kan maken. En dus financiert Lynn de opnamen voor het debuutalbum van The Blue Nile, opgenomen in het rustieke Pencaitland, dicht bij Edinburgh. Niettemin is A Walk Across The Rooftops – in mei 1984 uitgebracht op Lynn Records – in het bijzonder een muzikaal portret van het industriële Glasgow; het nachtelijke Glasgow. Met een gezamenlijke speelduur van 38 minuten zijn de zeven tracks vooral impressionistische klankschilderingen van de stad bij nacht. De golvende ritmes en de syncoperende toetsen doen in de verte herinneren aan Japans Tin Drum, maar zijn vooral uniek: 'A Walk Across The Rooftops', het groovende 'Tinseltown In The Rain', het catchy-weemoedige 'Stay' en het elektronische 'From Rags To Riches' zijn ronduit imposant, want muzikaal fantasierijk en verrassend: gitaaraanslagen die oplossen in het niets, ijle toetsenvegen, de schitterend smachtende stem van Paul Buchanan en de schrijnende stiltes. En meer nog, in emotionele achtbanen als 'Easter Parade', 'Heatwave' en 'Automobile Noise' is de sfeer beeldend en evocatief:de stank van de metro, autogeluiden in de nacht, neon-weerspiegelingen in een plas.
A Walk Across The Rooftops is zo'n album dat raakt en verwondt; onmogelijk onberoerd laat. The Blue Nile – anti-sterren – beseffen in 1984 niet dat ze met A Walk Across The Rooftops een van de beste Britse albums van de jaren tachtig hebben afgeleverd. Wij aanvankelijk ook niet.

A Walk Across The Rooftops / Tinseltown In The Rain / From Rags To Riches / Stay / Easter Parade / Heatwave / Automobile Noise


donderdag 2 januari 2014

Nina Hagen Band | Nina Hagen Band

Geschoold voor aria's en gezegend met onbegrensde vocale mogelijkheden, Catharine Hagen uit Oost-Berlijn is een enorm talent. Op negenjarige leeftijd viert ze al triomfen in het Bertold Brecht-theater, later krijgt ze op marxistisch-leninistische leest geschoeid onderricht in klassieke en populaire zang, dans- en pianospel. Nina Hagen heeft op zeventienjarige leeftijd alle vaardigheden van een allround entertainer en groeit nota bene uit tot een gevierd schlager-zangeres. In 1976 neemt haar stiefvader – de zanger en anti-communist Rolf Biermann – Nina mee naar het vrije westen. 
Na een periode van indrukken in Londen keert ze terug naar West-Berlijn en richt daar de Nina Hagen Band op en gaat net als in haar DDR-periode een contract aan met CBS. La Hagen is dan 23 jaar en de baas over haar band, die bestaat uit ervaren rockmuzikanten, met daaraan toegevoegd de gewiekste manager en fotograaf Jim Rakete. De brutale, bloedmooie, ravenzwarte Hagen weet haar band van traditionele rockers te bekeren tot het punkgeloof. Het is die mix van classic rock en punk die de sfeer bepaalt op haar in de befaamde Hansa Studio's opgenomen zelfgetitelde debuutplaat. Einen recht schönen Güten Abend meine Damen und Herren, zo begint de plaat die daarna losbarst in 'TV-Glotzer', een cover van The Tubes' 'White Punks On Dope' en in Hagens versie een vergelijking tussen de zwartwit-tv's van Oost-Berlijn en de zuurstokkleuren van de Wet-Berlijnse beeldschermen. Nina Hagen is niet alleen de clowneske, grimassende, kribbige performer, maar ook een confronterende tekstschrijver. 'Unbeschreiblich Weiblich' is in dat verband een sterk feministisch getinte song: Warum soll ich meine Pflicht als Frau erfüln? / Für wen? Für die? Für dich? Für mich? / Ich hab keine Lust meine Pflicht zu erfulln! / Für dich nicht, für mich nicht, ich hab keine Pflicht! Uitgevoerd in punky rock is 'Unbeschreiblich Weiblich' Hagens eerste westerse hit – in Nederland overigens niet verder dan de tipparade. 'Auf'm Bahnhoff Zoo' is funky en gedreven, 'Pank' – Ich bin nicht deine Fickmaschine – is pure punk, 'Der Spinner' onheilszwanger en 'Auf'm Friedhof' theatraal en symfonisch. Hagens grootste talenten – een bereik van vele octaven en een indrukwekkend vibrato – komen vooral tot zijn recht in het even schitterende als beklemmende 'Naturträne'; een ware klassieker. 
Frau Hagen wordt in Nederland na het verschijnen van Nina Hagen Band met open armen ontvangen, in het bijzonder door de Herman Brood-entourage. Nina Hagen raakt echter volkomen stuurloos en is alhier een dankbaar onderwerp voor de boulevardpers. Ze breekt met platenmaatschappij en begeleidingsband – die verder door het leven gaat als Spliff – en gaat in feite ten onder aan drugs, foute vrienden en totale verwarring. Het mag dan ook een klein wonder heten dat mevrouw Hagen met haar debuut een consistent, actueel – tussen rock en punk – en uniek Duitstalig album heeft afgeleverd.

TV-Glotzer (White Punks On Dope) / Rangehn / Unbeschreiblich Weiblich / Auf'm Bahnhof Zoo / Naturträne / Superboy / Heiss / Fisch Im Wasser / Auf'm Friedhof / Der Spinner / Pank