woensdag 29 februari 2012

The Electric Light Orchestra | Eldorado

Een ingewikkelde stoelendans gaat vooraf aan de uiteindelijke heerschappij van Jeff Lynne over The Electric Light Orchestra. In 1970 overreedt Roy Wood Jeff Lynne om The Idle Race te verlaten en bij The Move te komen. De bedoeling is dan om van The Move een soort van orkest te maken, muzikaal geïnspireerd door de complexe, orkestrale composities van The Beatles. The Move blijft echter met Lynne gewoon platen maken en optreden, maar als de Lynne-compositie '10538 Overture' door Wood wordt opgetuigd met cello, bassoon en klarinet komt deze als single uit onder de naam The Electric Light Orchestra. Er volgt in 1971 een album, maar dan stapt de eigenzinnige Roy Wood eruit om solo verder te gaan en nog later Wizzard op te richten. Dan is The Electric Light Orchestra louter Lynne's domein. Voortbordurend op het oorspronkelijke concept voegt Lynne strijkers-ensembles toe en sleutelt stevig aan de groepssound die inderdaad gaandeweg steeds meer Beatles-invloeden absorbeert. Dat bereikt in 1974 zijn creatieve hoogtepunt in het magistrale Eldorado, waarvoor kosten noch moeite worden gespaard: een symfonieorkest van dertig personen en een omvangrijk koor luisteren Lynne's fenomenale popsongs op. Jeff Lynne's stem vertoont, bewust, sterke overeenkomsten met die van John Lennon en de band klinkt op zijn Beatles-best. En ondanks het orkestrale geweld schitteren de prachtige liedjes door alles heen. 'Boy Blue' en 'Poor Boy (The Greenwood)' zijn ultra-catchy uptemposongs, en het superbe 'Laredo Tornado' wordt zelfs gedomineerd door een scheurende gitaarrif, maar het is vooral de slepende, smachtende, symfonische weemoed van 'Mister Kingdom' en het fenomenale, meesterlijk georkestreerde titelnummer 'Eldorado' die het album zo briljant maakt. Voeg daar de tranentrekkende melancholie aan toe van de klassieker 'Can't Get It Out My Head', majesteitelijk en soeverein, en ziedaar: het perfecte orkestrale popalbum. Dat is Eldorado, zonder twijfel.
Eldorado Overture / Can't Get It Out Of My Head / Boy Blue / Laredo Tornado / Poor Boy (The Greenwood) / Mister Kingdom / Nobody's Child / Illusions In G Major / Eldorado / Eldorado Finale

zondag 26 februari 2012

Department Of Eagles | In Ear Park



Ze komen niet uit de hippe muziekstad Portland, maar gewoon uit New York. En ze maken de mooiste muziek denkbaar ter rechterzijde van Fleet Foxes. Department Of Eagles creëert namelijk dezelfde betoverende sfeer, alleen is het vertrekpunt niet folky americana, maar uitgekiend georkestreerde pop. Massieve koralengezang, een akoestisch instrumentarium, gesampelde strijkers en ouderwets krakende elektronica maken de dienst uit op dit imposante album, dat zo'n mooi paar vormt met Fleet Foxes. Al in 2000 startten Fred Nicolaus en Daniel Rossen de band, gingen uiteen – Rossen trad toe toe tot Grizzly Bear – en kwamen in 2007 weer bij elkaar over de vloer om aan deze tot op het bot fascinerende plaat te werken. Rossen heeft een warm, melancholisch stemgeluid dat aan Jeff Lynne doet denken. Maar dat niet alleen; een werkelijk schitterende compositie als Phantom Other lijkt rechtstreeks geïnspireerd te zijn door ELO's Can't Get It Out Of My Head. Maar dezelfde betoverende schoonheid vinden we terug in de barok-psychedelische sfeer van dit fantastische album en in het bijzonder in de neo-symfonica van songs als Around The Bay, Waves Of Rye en Floating On The Lehigh. In Ear Park is vol van schoonheid.
In Ear Park / No One Does It / Phantom Other / Teenagers / Around The Bay / Herring Bay / Classical Records / Waves Of Rye / Interlude / Floating On The Lehigh / Balmy Night

Spring | Spring

Een onbekende Britse band die slechts één album produceerde, maar dit wel met Gus Dudgeon mocht opnemen in de Londense Trident Studios en Rockfield Studios in Wales. Onbekend wellicht, maar wel uitermate bijzonder: Spring heeft niet alleen in hun midden toekomstig Dire Straits-drummer Pick Withers, maar ook maar liefst drie mellotron-spelers. Spring is dan ook het walhalla voor de liefhebber van massieve, dramatische en feeërieke toetsenpartijen. Bovendien verenigen de landelijke, organische songs het beste van Britse folkrock in zich, terwijl de lyrische gitaarsolo's – al dan niet door een Leslie-box gestuurd – de beste kant van de Britse melodische progressive rock etaleren. Het debuut van Spring kan zonder meer wedijveren met het beste werk van symfonische rockbands als The Moody Blues en de vroege Yes. Maar succes moet de band ontberen, waardoor ze al in 1972 uiteenvalt, een melodieus progrock-meesterstuk achterlatend.
The Prisoner (Eight By Ten) / Grail / Boats / Shipwrecked Soldier / Golden Fleece / Inside Out / Song To Absent Friends (The Island) / Gazing

zaterdag 25 februari 2012

Sunhouse | Crazy On The Weekend

De enige die Gavin Clark weerhoudt van het bereiken van grote muzikale successen, is Gavin Clark zelf. Clark, een Britse lyricus, lijkt er niet in te geloven dat zijn exceptionele muzikale talenten door een groot publiek kunnen worden gewaardeerd. Na een aantal mislukte pogingen is Gavin Clark dan ook liever pizzabezorger dan muzikant. Zijn hernieuwde poging in 2002 tot het nastreven van een respectabele muzikale carrière met zijn tweede band Clayhill strandt alweer in 2006. Verder terug in de tijd, in 1998, is dezelfde Gavin Clark verantwoordelijk voor een absoluut meesterwerk: Crazy On The Weekend van Sunhouse. In 1997 wordt Sunhouse door Gavin Clark opgericht met gitarist Paul Bacon en bassist Rob Brooks. Sunhouse is niets anders dan een vehikel voor de poëtische teksten en het indringende stemgeluid van de getormenteerde Gavin Clark. Clark bezit die typerende Britse, aardeverschroeiende melancholie, die herinneringen oproept aan zowel Nick Drake, Morrissey, Talk Talks Mark Hollis als The La's' Lee Mavers. Gavin Clark neemt zijn songs mee de studio in om door Bacon en Brooks te worden voorzien van een organisch muzikaal decor, waarvoor mede verantwoordelijk zijn producer John Reynolds – die bovendien drumt – en gastmuzikanten op piano, Hammond, cello en viool. Uit deze vruchtbare samenwerking komt Crazy On The Weekend voort, de feitelijke neerslag van Clarks onvoorstelbaar fraaie songs. Het weergaloze album kent een prelude in het akoestische titelnummer, maar gaat dan de peilloze diepte in met 'Hurricane', dat zacht begint maar halverwege explodeert door toedoen van drums, mondharmonica en slidegitaar. Er volgen dan louter hoogtepunten, aangejaagd door Clarks gedrevenheid en muzikaal spannend ingekleurd door ritmische akoestische gitaren, tinkelend pianospel en een rollende Hammond: 'Chasing The Dream', 'Good day To Die' en 'Loud Crowd' met zijn duistere atmosfeer en schurende elektrische gitaren. Van de schitterende single 'Monkey Dead' die vanzelfsprekend geen hit wordt tot de aangrijpende en met bloedrode strijkers versierde melancholica van 'Hard Sun' en 'Swing Low'. Crazy On The Weekend is een sterk geladen en poëtisch album dat de zieleroerselen van Gavin Clark pijnlijk eerlijk blootlegt. Crazy On The Weekend is een ware tour-de-force en een unicum in de Britse jaren negentig-rock; een unicum des te meer omdat Gavin Clark Sunhouse al in het verschijningsjaar van de debuutplaat opdoekt. Sindsdien is Crazy On The Weekend, mede omdat de cd uit de handel is gehaald, een volbloed cult-klassieker.
Crazy On The Weekend / Hurricane / Chasing The Dream / Spinning Around The Sun / Good Day To Die / Lips / Loud Crowd / Monkey Dead / Hard Sun / Swing Low / Animal / Second Coming

donderdag 23 februari 2012

Tom Waits | Closing Time

Tom Waits komt op 7 december 1949 op de achterbank van een taxi ter wereld in Pomona, Californië. Hij groeit op bij zijn moeder en zusters in National City, het ruige zeeliedenkwartier van San Diego met een overdaad aan eettenten, kroegen, clubs en tattoo-shops. In zijn tienerjaren is de jonge Waits werkzaam in Napoleone's Pizza House, waar hij met ontbloot bovenlijf de bestellingen opneemt omdat het menu van de pizzeria op zijn buik getatoeëerd staat. In de jukebox van Napoleone's ontdekt Waits de muziek van de jaren vijftig, raakt beïnvloed door de zwarte muziek van Ray Charles en Mose Allison en de Broadway-sentimentaliteit van George Gershwin en Irving Berlin. Daarnaast staan jazz, bop en de beatpoets op Waits' dagelijkse menu, evenals de literatuur van Raymond Chandler, Jack Kerouac en Charles Bukowski. Tom Waits zwelgt in het leven van de zwerver-romanticus; de bohemien die het leven ten volle leeft – en zijn bestemming vindt in de bars en striptenten zonder sluitingstijd van Los Angeles. Waits schrijft zijn liedjes op piano en gitaar, leeft op de bonnefooi, heeft baantjes als bordenwasser, nachtportier en chauffeur. Anno 1971 is Waits – nachtbraker, kroegtijger, zware drinker, kettingroker en barpianist – de ware opvolger van de beatpoets, die niets op heeft met de hippiegeneratie, evenmin met de LA-scene van coke snuivende countryrockers en zelfgenoegzame singer-songwriters. Waits rijdt door downtown LA en West-Hollywood in een $100 Ford Thunderbird die even haveloos is als zijn verschijning: vieze pet en morsige kleren. Zappa's manager Herb Cohen ziet wel wat in de beatnik Waits, maar de eerste demo's blijven op de plank liggen, waarna Waits, per slot een singer-songwriter, zijn kans krijgt bij het Asylum-label van David Geffen en Elliott Roberts. Tom Waits krijgt Jerry Yester, ex-Lovin' Spoonful en uit het Cohen-kamp, toegewezen als producer. Yester onderdrukt de jazzy, fifties-sfeer die de songs van Waits kenmerken, en bezorgt Waits' debuut een intieme folky sound. Waits krijgt getuige de staande bas en Tony Terrans gestopte trompet niettemin zijn zin in sfeervolle, filmische liedjes als 'Virginia Avenue' en 'Midnight Lullaby'. Filmisch is ook de ultieme LA-roadsong 'Ol' 55', de opener van Closing Time die opgevolgd wordt door het hartverscheurende gitaarliedje 'I Hope That I Don't Fall In Love With You', prachtig versierd met melodramatische strijkers. Waits' kleine combo, twee gitaristen, bas, drums, trompet en cello, verlenen sublieme schmalzy liedjes als 'Old Shoes (& Picture Postcards)' en 'Rosie' de middernachtelijke sfeer van een cocktailbar. Barok en duister is de in mineur getoonzette pianoballad 'Lonely', terwijl de strijkers nog eens in hun volle glorie terugkeren in 'Grapefruit Moon' en de bij de strot grijpende, schitterende treurnis van 'Martha'. Closing Time is het prachtige resultaat van Waits' eerste schreden op het muzikale pad; Tom Waits zelf diskwalificeert Closing Time als het werk van een beginner. Maar dan wel een zeer begaafde beginner, die al met zijn debuut een Westcoast-klassieker aflevert.
Ol' 55 / I Hope That I Don't Fall In Love With You / Virginia Avenue / Old Shoes (& Picture Postcards) / Midnight Lullaby / Martha / Rosie / Lonely / Ice Cream Man / Little Trip To Heaven (On The Wings Of Your Love) / Grapefruit Moon / Closing Time

woensdag 22 februari 2012

Adam Faucett | More Like A Temple




Hij oogt als een rauwdouwer met zijn imposante verschijning en dito baard, maar hoe ruw Adam Faucett ook oogt, hij is wel een ruwe diamant. Gezegend met een stem die volgens mij ijs kan doen smelten, leidt de troubadour uit Little Rock, Arkansas een reizend bestaan; althans naar aanleiding van zijn schitterende derde plaat More Like A Temple (Space Neck Collective) is hij zo'n beetje een jaar op tournee en treedt hij op voor iedereen die hem hebben wil. Faucett is de klassieke folk-zanger die aan een backporch als podium genoeg heeft, maar toch is More Like A Temple een verrassend rijk album. Hij nam deze plaat op in Austin, Texas en nutte de studio ten volle uit: veel leegte, ruimte en spanning in de instrumentatie die een skelet kent van bas en soms dreunende drums, strijkers, piano, mellotron en gitaar – en Faucetts grandioze zang, bulkend van passie en verlangen. In home state Arkansas is Faucett vanwege zijn stem al vergeleken met Otis Redding en Tim Buckley, maar wat mij betreft snijdt alleen de laatste vergelijking hout. Buckleys Happy Sad is vanwege Faucetts indrukwekkende zang een ankerpunt; maar ook Neil Youngs Tonight's The Night, vanwege de broeierige spanning; Tom Waits' Closing Time, waarvan de weemoedige pianoballad 'My Poor Daughter' zomaar afkomstig zou kunnen zijn; en de duistere intensiteit van Becks Sea Change in troostrijke liedjes als 'Saturday', 'T-Rex T-shirt' en 'Sweet Maureen'. Het is werkelijk allemaal even schitterend, temeer my man Faucett moeiteloos schakelt tussen tranentrekkende akoestica als 'Man's Not The Answer' en 'The Way You See It' enerzijds, en de reverb-rock van 'Blood Is Blood' en 'Gator' anderzijds. Adam Faucett kan uw leven mooier maken.
Saturday / Do What I Say / Morphine / Man's Not The Answer / Love / Blood Is Blood / T-Rex T-shirt / Emerald City Girl / Gator / My Poor Daughter / Sweet Maureen / The Way You See It

dinsdag 21 februari 2012

The 13th Floor Elevators | Psychedelic Sounds Of The 13th Floor Elevators

Als de eerste single van The 13th Floor Elevators in januari 1966 uitkomt, heeft de band al een geduchte live-reputatie in de hoofdstad van Texas, Austin. Die single is 'You're Gonna Miss Me', een compositie van zanger, gitarist en wildeman Roky Erickson, die eind '65 debuteerde met diezelfde single – maar dan als Roky Erickson & The Spades. Als Roky in aanraking komt met Tommy en Clementine Hall, een met filosofie en hallucinogene drugs experimenterend echtpaar, sluit hij zich op aanbeveling van Tommy Hall aan bij The Lingsmen uit Kerrville, Texas, te weten: gitarist Stacy Sutherland, bassist Benny Thurman en drummer John Ike Walton. De nieuw gevormde band is niet alleen muzikaal gretig, maar tript er ook lustig op los. Ze ontdekken nieuwe, bizarre sounds – in het bijzonder de elektrisch versterkte stenen kruik waarin Tommy Hall wezenloos murmelt – opgepookt door buitensporige LSD-trips. The Elevators, bedacht door Clementine Hall, is een te korte naam en dus komt het nummer dertien erbij – de dertiende letter van het alfabet: de M van marihuana. Bovendien, in Amerika hebben de gebouwen geen dertiende verdieping: welkom bij The 13th Floor Elevators.
Hun eerste optreden is op 8 december 1965 in The Jade Room. Een optreden in de New Orleans Club wordt door The Austin Statesmen verslagen en om de maniakale energie van in november 1966 te omschrijven wordt in dat verslag voor het eerst de term psychedelic rock gebruikt. Een adequate omschrijving van de mengeling van de folkrock van Dylan en The Byrds, de rhythm & blues van The Kinks en The Rolling Stones, de in een reverb-bad gedrenkte gitaar van Stacy Sutherland en het kannibalengebrul en wolvengehuil van Roky Erickson. Op een recept van uppers, downers, pillen en paddenstoelen – en niet te vergeten LSD – werkt de band koortsachtig aan een eigen repertoire, wil de vleugels uitslaan naar grote hoogten, maar krijgt huisarrest als in het huis van de drugsdealende filosoof annex manipulator Tommy Hall kilo's marihuana worden aangetroffen. Maar ondanks deze tegenslag – en het vertrek van de geflipte Thurmann – wordt de op het kleine International Artists-label uitgebrachte single 'You're Gonna Miss Me' een flnke hit, niet alleen in Texas, maar ook in Californië. Aanvankelijk mag de band Texas niet uit – en treedt dus veel op in Austin, Dallas, Houston en Corpus Christi, maar als de band wordt vrijgesproken en International Artists-baas Lelan Rogers, de broer van Kenny, de voogdij voor de jongens op zich neemt, vluchten The 13th Floor Elevators in augustus '66 hals over kop naar San Francisco. Daar worden ze, met nieuwe bassist Ronnie Leathermen, een vriend uit Kerrville, met open armen ontvangen door de ontvankelijke hippies.
Maar door excessief drugsgebruik – barbituraten, codeïne, LSD, Listerine en Romilar hoestdrank – raken Erickson, Hall en Sutherland totaal doorgedraaid. Opgejaagd door politie en de rekrutering voor het leger slaat de gekte en paranoïa toe, en geeft de band toe aan het dreigement van International Artists: naar Texas komen en een album opnemen. Dat gebeurt dan ook als de band op 9 oktober arriveert in de Sumet-studios in Dallas en met Lelan Rogers in razend tempo en aangejaagd door LSD de nummers opneemt die live zijn uitgetest, en in de Jones Studio in Houston de nieuwe song 'Don't Fall Down' opneemt. Het resultaat, Psychedelic Sounds Of The 13th Floor Elevators, is een waanzinnige muzikale trip, omgeven door het mystieke waas van Tommy Halls raadselachtige hoestekst en John Clevelands spectaculaire psychedelische graphics op de voorkant. Na de jachtige, maniakale opener 'You're Gonna Miss Me' dendert het voort met het spookachtige 'Roller Coaster' – met de in de kruik drenzende Hall in de hoofdrol – het bonkende ritme en de reverb-gitaar van 'Reverberation (Doubt)' en 'Fire Engine' – over het heerlijke hallucinaties veroorzakende dimethyltriptamine, als de LSD even op is. Tegenover de greasy garagerock – de productie is nogal modderig – staat de geestverruimende lyriek van verknipte ballads als het waanzinnige 'Splash 1', het verraderlijke 'Don't Fall Down' en het gierende, duivelse 'Kingdom Of Heaven'.
Niemand – en zeker International Artists niet – beseft bij de release in november 1966 van Psychedelic Sounds Of The 13th Floor Elevators dat het hier gaat om een historisch fenomeen en een psychedelisch meesterwerk bovendien. Decennia moeten verstrijken voordat het magistrale debuut van The 13th Floor Elevators op de juiste waarde wordt geschat. De doorgetripte en doorgekookte Roky Erickson maakt dat allemaal niet zo mee; in 1969 wordt hij opgepakt en vier jaar lang in het Rusk State Hospital For The Criminally Insane 'verpleegd' met elektroshocks.
You're Gonna Miss Me / Roller Coaster / Splash 1 / Reverberation (Doubt) / Don't Fall Down / Fire Engine / Thru The Rythmn / You Don't Know / Kingdom Of Heaven / Monkey Island / Tried To Hide

zondag 19 februari 2012

Matt Johnson | Burning Blue Soul

The The was Matt Johnsons eerste band. The The was een duo – Matt Johnson, gewapend met elektrische piano en gitaar en Keith Laws, synthesizerspeler – dat zich tijdens optredens liet begeleiden door een drummachine. De optredens die The The tussen de coulissen verzorgde, was als handzaam en bijna portable voorprogramma van new wave acts als Wire en Scritti Politti. Het zijn opwindende dagen daar in Londen. Punk heeft zijn momentum verloren en in de plaats daarvan ontkiemt een nieuwe underground; waarbij het experiment – en dan vooral het experiment met mechanische klankbeelden en koudbloedige synthesizers – centraal staat. Punk wordt daarmee verleden tijd. Dat is ook Matt Johnsons beleving: anno 1981 is punk niet (meer) interessant. In die tijd is Matt Johnson al een aantal jaren werkzaam in een geluidsstudio, een studio die een bibliotheek van muziek en geluidseffecten beheert. Met een koptelefoon op is Johnson de gehele dag in de weer met tapeloops en de technische bewerking van bandmateriaal. ’s Avonds doet hij het in zijn kleine slaapkamer nog eens dunnetjes over, maar dan met gebruikmaking van gitaar en drummachine.
De jonge Johnson laat zich graag beïnvloeden door zijn naaste omgeving; naast Wire zijn dat Cabaret Voltaire, Throbbing Gristle en The Human League. In een wijder verband is dat aan de ene kant de poppy rocksound van T.Rex en Gary Glitter en aan de andere kant enigmatische muzikale zondagskinderen als John Lennon, Tim Buckley en Syd Barrett. Maar vooral is het de Duitse experimentele popmuziek van Can en Kraftwerk en van een nieuwlichter als Thomas Leer die via zijn single 'Private Plane' Johnson op het goede spoor zetten. Het is in deze onwaarschijnlijke juxtapositie van oud en nieuw, Angelsaksischs en Europees, populair en avant-gardistisch dat het immense talent van Matt Johnson tot volle wasdom komt.
Nadat The The – Johnson en Law – de single 'Controversial Subject' hebben uitgebracht is het Ivo Watts van het ultrahippe 4AD-label die interesse toont in Matt Johnson. Hij beweegt Johnson ertoe The The te verlaten en een solo-album op te nemen. Met het thuis in elkaar geknutselde materiaal en de hulp van Wire’s Gilbert en Lewis en Magic Band-gitarist Gary Lucas gaat Johnson de studio in om Burning Blue Soul op te nemen. Burning Blue Soul is tot de rand toe gevuld met geniale invallen, doeltreffende experimenteerdrift en visionaire scheppingsdrang. De onbevangenheid en jeugdigheid van Johnson, gevoegd bij de geraffineerde invloedssferen, leveren zowel een dwingende portie avant-garderock als een uniek tijdsbeeld op. Uitgesponnen psychedelische stukken als 'Iceing Up', '(Like) A Sun Rising Through My Garden' en 'Time (Again) For The Golden Sunset' spelen zich af in het krachtenveld tussen schurende gitaren en opdringerige toetsen, waar tussenin Johnsons vocalen samengeperst worden. Johnson wendt zijn invloeden op een zodanige manier aan dat afzonderlijke elementen herkenbaar zijn – zoals de Lennon-achtige zang op 'Bugle Boy' –, terwijl het samenstel der delen iets unieks en vernieuwends oplevert. Dreigende keyboards, maniakaal Polynesich gezang, fragmentarisch gitaarwerk en psychedelische effecten vervolmaken Johnsons visie op de moderne muziek. De hoes bovendien etaleert bij uitstek Matt Johnsons bedoelingen, want een moderne kopie van de hoes van de debuut-lp van de 13th Floor Elevators. Het totale product is daarmee – in die prille postpunkjaren – een even dwingend als onontkoombaar tijdsdocument, want gitaarplaat en keyboardsplaat ineen, Burning Blue Soul refecteert bij uitstek het dualistische muzikale klimaat van het Albion ten tijde van Thatcher. Burning Blue Soul is bij zijn release in 1981 daarmee een waar postmodernistisch document.
Burning Blue Soul is Matt Johnsons eerste en enige (solo-)lp. Als snel gaat hij weer deel uitmaken van The The. Het frappante is echter wel dat Matt Johnson het enige bandlid is van The The, en als The The boort hij nieuwe – en commerciële – gronden aan die tot wereldfaam zullen leiden. Het is louter en alleen Johnsons verdienste, dat is een feit. Evenals de constatering dat Burning Blue Soul de ruwe diamant is in Matt Johnsons kroon; het pronkstuk uit de collectie.
Red Cinders In The Sand / Song Without An Ending / Time (Again) For The Golden Sunset / Iceing Up / (Like) A Sun Rising Through My Garden / Out OF Control / Bugle Boy / Delirious / The River Flows East In Spring / Another Boy Drowning

zaterdag 18 februari 2012

John Grant | Queen Of Denmark




John Grant is aanvankelijk nog een onbekende naam, maar daar komt verandering in als zijn debuut, Queen Of Denmark, de ontvangst krijgt die deze beslist verdient. Voor liefhebbers van orkestrale pop met een voorkeur voor de seventies is dit album een puur walhalla. Eerder was John Grant de zanger met de imposante bariton in The Czars, die met cd's als Before... But Longer (2000) en Goodbye (2004) indruk maakten met bloedrode, stemmige alt.country. Grant overwon een stevige depressie, wist van een alcohol- en cocaïneverslaving af te komen en keerde terug naar zijn muze. Bij Midlake in Denton, Texas werd Grant met open armen ontvangen om in twee fasen zijn solodebuut op te nemen met Midlake als zijn begeleidingsband. Een geweldige combinatie want gezamenlijk tillen zij Queen Of Denmark op naar grote hoogten. De nadruk ligt op barokke pop met grootse arrangementen en kleurrijke details zoals de dwarsfluit van Tim Smith in het schitterende 'Marz' of de lekkere moogsolo's in de even prachtige songs 'Sigourney Weaver,' 'Caramel' en 'Outer Space'. Midlake's begeleiding in combinatie met de fluwelen strijkers is voortreffelijk, en een wonderlijk volmaakt geheel met John Grants piano-georiënteerde composities bovendien. Het levert vele, vele hoogtepunten op en maakt van Queen Of Denmark – gelijk Midlake's The Courage Of Others – een in 2010 ongeëvenaard, briljant popalbum.
TC And Honeybear / I Wanna Go To Marz / Where Dreams Go To Die / Sigourney Weaver / Chicken Bones / Silver Platter Club / It's Easier / Outer Space / JC Hates Faggots / Caramel / Leopard And Lamb / Queen Of Denmark

The Shins | Chutes Too Narrow

Als een grote fan van de Britse postpunk van Echo & The Bunnymen en The Jesus And Mary Chain zoekt James Mercer in zijn omgeving – Albequerque, New Mexico mede-anglofielen om een band te starten. Hij vindt luchtballon-piloot Neal Langford (bas), Marty Crandall (toetsen) en Jesse Sandoval (drums), en samen formeren ze in 1992 Flake Music. Mercer, de zanger, gitarist en componist van de band raakt echter nogal onder de indruk van de psychedelische pop van de rond Denver, Colorado gevestigde The Apples In Stereo en Olivia Tremor Control. En dus komt er een radicale koerswijziging richting melodieuze sixtiespop – en een naamswijziging: The Shins. De wijziging levert ook een platendeal op, met Sub Pop. In 2001 debuteren The Shins met het uiterst charmante Oh! Inverted World, een verzameling dromerige kampvuurliedjes versierd met akoestische gitaren en bordkartonnen drums. Doordat het mooie folky liedje ‘Folky Slang’ in de cultfilm Garden State te horen is breken The Shins nationwide door. Vervolgens verhuist de complete band, met nieuwe bassist Dave Hernandez, naar Portland, Oregon. In Mercers kelder werken The Shins aan nieuw materiaal, dat in de zomer van 2003 wordt opgenomen in Seattle en dat als Chutes Too Narrow in november van dat jaar uitkomt. Chutes Too Narrow trapt op identieke wijze af als de voorganger, maar al binnen een minuut zijn we de psychedelische wereld binnengezogen van de vernieuwde Shins. Weg zijn de kale songstructuren, weg zijn eenvoud en introverheid. Het heeft plaatsgemaakt voor zelfverzekerdheid, expressiviteit en muzikale rijkdom. The Shins weven op Chutes Too Narrow een majesteitelijk tapijt van gelijke delen melancholie, ironie, zeggingskracht en muzikaliteit. James Mercer ontstijgt zichzelf getuige de wonderschone liedjes die ook nog eens zijn voorzien van een spannend klanktapijt waarin akoestische gitaren jubelen, ouderwetse synthesizers ronddwarrelen en elektrische gitaren rinkelen en raggen. Al in het openingsnummer ‘Kissing The Lippless’ zijn de juiste ingrediënten aanwezig en deze receptuur behoudt zijn kracht voor de volle duur van deze sublieme cd. Er zijn invloeden waar te nemen van Cotton Mather, van The Posies en zelfs de reverb-sound van Echo & The Bunnymen is waar te nemen in het schitterende ‘Mine’s Not A High Horse’, maar The Shins zijn vooral hun unieke zelf. James Mercer overtreft zichzelf bovendien in het ongekend fraaie ‘Saint Simon’; een schitterend arrangement, opgetuigd met volmaakte samenzang. Natuurlijk hebben Mercer en zijn Shins goed geluisterd naar sixtiesmuziek, met name naar bands als The Left Banke, The Zombies en The Beatles. Het is dé vruchtbare bodem voor tijdloze popmuziek. Ook The Shins hebben met Chutes Too Narrow een tijdloze plaat afgeleverd.
Kissing The Lipless / Mine’s Not A High Horse / So Says I / Young Pilgrims / Saint Simon / Fighting In A Sack / Pink Bullets / Turn A Square / Gone For Good / Those To Come

donderdag 16 februari 2012

The Moffs | Labyrinth

Eerst is daar in 1985 de single ‘Another Day In The Sun’, een waanzinnige mix van Neil Young-gitaren en zweverige psychedelica. Wie zijn deze volslagen onbekende Moffs dat ze met zo’n uitgebalanceerd meesterwerkje debuteren? Een jaar later komt het antwoord in de vorm van een mini-lp, het zelfgetitelde The Moffs. En met het verschijnen van dit superieure staaltje neo-psychedelica wordt duidelijk wie The Moffs zijn: vier jonge muzikanten uit Sydney, Australië, onder wie zanger, componist en bandleider Tom Kazas. Op grond van de vijf nummers tellende mini-lp wordt duidelijk waar The Moffs hun inspiratie vandaan halen: van de psychedelica van Pink Floyd en de progrock van King Crimsons debuutplaat. Vier twintigers die zich onderdompelen in de muzikale geneugten van de sixties: windorgel, tapevertraging, vervormde Farfissa’s, hallucinerende gitaarsolo’s en jawel, de massieve sound van de mellotron. Optreden doet de band vooralsnog alleen maar in de binnenstad van Sydney maar de berichten sijpelen al snel naar buiten dat dit ware happenings zijn, compleet met een waanzinnige lichtshow en een publiek dat in kleermakerszit weg zweeft op de geestverruimende klanken van de Moffs-muziek. In een nieuwe bezetting, The Moffs bestaan dan uit Tom Kazas (zang, gitaren, mellotron), Scott Barnes (Hammond, piano, synthesizer), Andrew Byrnes (drums, tamboerijn) en David Byrnes (bas, zang), neemt de band in februari 1988 het volwaardige debuutalbum op in Studios 301 in thuishaven Sydney. Voor de albumrelease komt op single nog het uit 1986 daterende ‘Flowers’ uit, maar in de zomer van 1988 verschijnt dan het lp-debuut Labyrinth. The Moffs borduren voort op de met de mini-lp ingeslagen weg, maar het perspectief is verschoven naar het begin van de jaren zeventig, een periode waarin de Britse rural progressive hoogtij viert. Sfeervolle melodieuze rock, fantasierijke composities van vijf minuten en meer en een open, organische sound waarin elektrische gitaar, Hammond, synthesizer en mellotron centraal staan zijn aldus de ingrediënten van Labyrinth. Gedragen op een warme zomerbries zweven overweldigende songs als ‘The Grazing Eyes’, ‘Desert Sun’ en ‘Who’ll Point You’ hoog de ijle lucht in, in de richting van de zon. Warmbloedig, panoramisch en uitgevoerd in de mooiste kleuren klinken ook uitgesponnen tracks als de instrumental ‘Stealing Cake’ en het mede door oboe en tablas oriëntaals getinte ‘Tapestry’. Maar de hoogste vlucht – op Daedalus’ vleugels – en de zachtste landing ondergaan The Moffs in de kristallijnen opener ‘Touch The Ground’, waarin gitaren, toetsen en het gedragen stemgeluid van Tom Kazas volmaakt samensmelten. Dit alles tezamen maakt van Labyrinth een neo-hippieklassieker, zo dit genre bestaat. In 1988 is de pastorale pracht van de Moffs-muziek in ieder geval een anachronisme. Dat schijnt Tom Kazas ook te beseffen, als hij niet lang na de release van het debuutalbum The Moffs opheft. Twee singles, een mini-lp en een album is de bescheiden nalatenschap, en hoewel aan het zicht onttrokken, geeft dit wel toegang tot een adembenemend en toverachtig muzikaal wonderland.
Touch The Ground / Tapestry / Surprised / The Grazing Eyes / Desert Sun / Always A-Flame / Stealing Cake / Who’ll Point You

woensdag 15 februari 2012

Mother Earth | The People Tree

Met The People Tree zet Mother Earth vele muziekliefhebbers op het verkeerde been. In de begin jaren negentig staat het Acid Jazz-label garant voor een genre dat funk, disco en jazz vermengt met elektronische dance. Acid jazz is daarmee ook een genre-aanduiding en een duidelijke afbakening ten opzichte van pop en rock. Morther Earths debuut, Stoned Woman, past met zijn gesampelde grooves dan ook prima binnen de hippe Acid Jazz-familie. Dat is echter totaal anders op Mother Earth’s tweede, The People Tree. Bij het Acid Jazz zijn ze totaal verslingerd geraakt aan het Hammond orgel, althans dat geldt voor labelbaas Eddie Piller. Het evangelie is aldaar gebracht door James Taylor, organist extraordinair en de Cor Steijn van de neo-garage. Het is die Hammond-sound die in zo’n extreme mate overheerst op The People Tree. Verantwoordelijk daarvoor is Bryn Barklam, die al die machtige rollende klanken uit zijn orgel tovert. Het muzikale brein van Mother Earth is echter zanger, sologitarist en componist Matt Deighton, met zijn hangsnor en lange haar een reïncarnatie van de jaren zeventig rockhelden. Het duo wordt geassisteerd door het funky basspel van Neil Corcoran en de droog tikkende drums van Chris White. Althans, dat is de groovende rocksound die Mother Earth onder productionele regie van Piller neerzet op The People Tree. De Britten grijpen met hun retro-geluid volledig terug op de swingende rock van The Small Faces en het folky terug-naar-de-natuur-geluid van Caravan en Traffic. Barklams toetsen en Deightons stem roepen dan ook meer dan eens Steve Winwoods karakteristieke geluid op voor het geestesoog, hetgeen op fraaie wijze tot uitdrukking komt in de intense ballad ‘Jesse’ en de soulvolle rocker ‘Find It’. ‘Dragster’ is opzwepende soulrock en hier springt de Lenny Kravitz-vergelijking in gedachten; in die zin dat zowel Mother Earth als Kravitz hebben geput uit dezelfde bron van psychedelische soul. Onmiskenbaar is ook – als een schakel tussen de jaren zeventig en de jaren negentig – de invloed van modfather Paul Weller, die dan ook een gastrol vervult. De hoofdrollen zijn echter weggelegd voor het ongekend sfeervolle spel van Barklam – op Fender Rhodes, Hammond, piano en mellotron – en de zang en de geweldige composities van Matt Deighton. Zijn klasse gitaarspel etaleert hij trouwens ruimhartig in de Santana-achtige latinrock van ‘Warlocks Of The Mind Part 1’; in de prachtige bluesy gitaarsolo van ‘Time Of The Future’; en in de gierende feedback van de finale van ‘Saturation 70’. Het moge duidelijk zijn; The People Tree is een collectie uitbundige en groovende rocksongs die een massa sfeer ademen. Weliswaar heeft The People Tree een overduidelijk retro-karakter, maar dwars tegen alle trends in is The People Tree een unieke plaat, die bovendien van grote klasse is.
Institution Man / Jesse / Stardust Bubblegum / Mister Freedom / Warlocks Of The Mind Part 1 / Dragster / Find It In The End / The People Tree / Apple Green / Time Of The Future / Saturation 70 / Illusions / Warlocks Of The Minds Part 2 / A Trip Down Brian Lane

dinsdag 14 februari 2012

The Soft Hills | The Bird Is Coming Down To Earth




Voorzien van het Seattle-kwaliteitsstempel en fors ondergedompeld in hippe reverb-folkpop, brengen de talentvolle jongens van The Soft Hills hun tweede cd nota bene uit bij het Duitse Tapete Records. Een obstakel voor succes zou dit niet behoren te zijn nu dit The Bird Is Coming To Earth een werkelijk wonderschoon album is. The Soft Hills passen in een traditie van atmosferische, zweverige alt.pop waarin verbluffende harmoniezang, pastorale passages en gouden harmonieën samenvloeien. Een mystiek sfeertje, psychedelische effecten, reverbgitaren en een verdwaalde pedal steel zijn bovendien details die The Bird Is Coming Down To Earth kleur en diepgang geven. Daarbij: variatie volop. Van de countrified single 'Phoenix' met zijn machtig mooie 'Witchy Woman'-koortjes tot de melancholieke spacey pop van 'Midnight Owls'; van het dreigende Tidal Waves tot de catchy popsong 'Chosen One'; van dromerige psychedelica in 'Purple Moon' tot de paradijselijke koralengezang in 'Return To Eden'. En niet te vergeten de druipende weemoed van 'Days When We Were Young And Free'. Schitterend, wat ik u zeg. Bands als Fleet Foxes, Other Lives en Chief zijn nooit ver weg, maar The Soft Hills voegen royaal voldoende eigens toe aan hun in de late avondzon gedrenkte Westcoast-psychpop om te kunnen spreken van een zeer geslaagd Europees debuut.
Phoenix / Days When We Were Young And Free / Midnight Owls / River Boat / Tidal Waves / Chosen One / Purple Moon / Return To Eden / It Won't Be Long / Falling Leaves

zondag 12 februari 2012

Gualdalcanal Diary | Walking In The Shadow Of The Big Man

De misleidende hoes van Walking In The Shadow Of The Big Man roept eerder het beeld op van exotische worldmuziek dan frisse countryrock. Wellicht een reden dat Guadalcanal Diary niet het succes heeft gekend dat een band als R.E.M. wel ten deel viel. Aan de kwaliteit van Walking In The Shadow Of The Big Man kan het echt niet liggen. Guadalcanal Diary past, net als R.E.M., in een zuidelijke traditie van broeierige rockmuziek die zijn roots heeft in country, soul en pop. Murray Attaway (zang, gitaar) en Jeff Walls (leadgitaar) richten in 1981 hun band op in Marietta, Georgia en vernoemen deze naar een dagboek uit de Tweede Wereldoorlog van de Amerikaan Richard Tregaskis. Bassist Rhett Crowe en drummer John Poe, klasgenoten van vroeger, voegen zich bij hen en het kwartet trekt erop uit om ballads te spelen uit de Amerikaanse burgeroorlog. De sound ontwikkelt zich onder invloed van Britse postpunk, Westcoast folkrock en southern rock en soul tot een opwindende live-act, waarin vooral de felle, tribal drums van Poe opvallen. De rinkelende gitaren en Attaways zuidelijk-geïnspireerde melodieën zijn verwant aan R.E.M. uit het 60 mijl westelijk gelegen Athens, al ontkent de band nadrukkelijk. Wat Guadalcanal Diary betreft is er geen ‘New South’-stroming. Dat de band ongelijk heeft bewijst de release in 1984 van het debuut Walking In The Shadow Of The Big Man. Geproduceerd door Don Dixon – óók R.E.M.-producer – is Walking In The Shadow Of The Big Man gevuld met hypermelodieuze songs, voorzien van transparante elektrische en akoestische gitaren, country twang en roffelende drums. Het openingsnummer ‘Trail Of Tears’ gaat over de slachtoffers van de Amerikaanse burgeroorlog en wordt gevolgd door het uiterst opzwepende ‘Fire From Heaven’. Ook ‘Ghost On The Road’ met het fantastische intro en de twangende gitaar en ‘Why Do The Heathen Rage?’ zijn hoogtepunten van deze verzameling zweterige southern rock. Opvallend zijn verder het golvende instrumentale titelnummer en ‘Pillow Talk’ een met Rickenbackers en Costelliaanse bite opgetuigde rocker. Hoewel Walking In The Shadow Of The Big Man veel variatie kent, heeft Guadalcanal Diary een herkenbare en tamelijk eigen sound, wat dit debuut tot een van de betere gitaarplaten maakt van midden jaren tachtig. Een jaar na de release op het kleine DB Recs lijft Elektra de band in, hetgeen niet automatisch succes betekent. Guadalcanal Diary zal Walking In The Shadow Of The Big Man niet overtreffen en heft zichzelf vier jaar later op.
Trail Of Tears / Fire from Heaven / Sleepers Awake / Gilbert Takes The Wheel / Ghost On The Road / Watusi Rodeo / Why Do The Heathen Rage? / Pillow Talk / Walking In The Shadow Of The Big Man (Part 1) / Kumbayah

zaterdag 11 februari 2012

Dillard & Clark | The Fantastic Expedition Of Dillard & Clark

Na Gene Clarks eerste album wil zijn solocarrière maar niet van de grond komen. Een korte terugkeer naar The Byrds, een onzekere verbintenis met zijn band The Gene Clark-Laramy Smith Group en angst om op te treden dragen bij aan het beeld van Clark de getroebleerde geest, de getormenteerde troubadour – overigens wel in het bezit van een royaal contract met A&M. Maar als Gene Clark in het voorjaar van 1968 hechte vriendschap sluit met Douglas Dillard, banjospeler-extraordinaire in The Dillards, komt hij helemaal los. Clark en Dillard komen beiden uit Missouri en blijken gelijkgestemde geesten met een drankprobleem. Overdag cruisen Clark en Dillard op hun Triumph-motorfietsen of in de Ferrari van Gene Clark door Hollywood, ’s avonds drinken ze wodka, roken marihuana en maken ze muziek in Dillards huis in Beechwood Canyon. In dat huis logeert ook Bernie Leadon, werkeloos na het uiteenvallen van Hearts And Flowers. Met z’n drieën spelen ze akoestische bluegrass; met twee banjo’s een akoestische gitaar en harmoniërende zang. Bluegrass en traditionele country: het is een muzikale revolutie in het Los Angeles van 1968 – het is de geboorte van de countryrock. En Gene Clark en Doug Dillard staan aan de wieg ervan.
In een relaxte sfeer – zingend en spelend, blowend en drinkend – ontstaan de geraamtes van liedjes die door Clarks poëtische vernuft worden getransformeerd tot magistrale folksongs. Om de band te completeren wordt David Jackson – net als Leadon afkomstig uit Hearts And Flowers – de (staande) bassist. Op 13 juni 1968 begint dit kwartet in de Annex Studios in Hollywood aan de opnamen van het debuutalbum voor A&M. Achter de knoppen zit A&M-stafproducer Larry Marks, Chris Hillman speelt mandoline, Don Beck mandoline en dobro, en Andy Belling klavecimbel. Die eerste sessie, met The Dillard & Clark Expedition in de beste bluegrass-traditie verzameld rondom een microfoon, levert ‘In The Plan’ en het schitterend melancholieke ‘With Care From Someone’ op. Een week later wordt de countryrock-icoon ‘Train Leaves Here This Mornin’’ op band vereeuwigd. In augustus en september vinden de vervolgopnamen plaats, nadat Dillard en Clark een reis hebben gemaakt naar hun geboortestaat Missouri. Foto’s van deze trip sieren voor- en achterkant van de debuutplaat. Het tripje levert ook ‘Something’s Wrong’ op, een zoete herinnering aan Clarks zorgeloze jeugd in Missouri. Eind september zijn er acht volledig akoestische liedjes opgenomen; alle een weergaloze combinatie van Dillards en Leadons fenomenale banjospel en de mystieke, buitenaardse schoonheid van Clarks stem en composities. Maar de opnamen voor de debuutplaat zijn pas af als The Dillard & Clark Expedition met drummer Joe Larson en organist Jim Horn het enige elektrische nummer opnemen: het traag psychedelische ‘Out On The Side’.
In november 1968 verschijnt The Fantastic Expedition Of Dillard & Clark, gevolgd door een volslagen mislukt optreden in The Troubadour. Gene Clarks plankenkoorts en overmatig drankgebruik torpedeert Dillard & Clarks live-ambities volledig, hetgeen nog eens versterkt wordt door Clarks vliegangst. En dus breekt Dillard & Clark niet door, ondanks dat zij met The Fantastic Expedition Of Dillard & Clark een meesterwerk in het prille countryrockgenre hebben afgeleverd. Een genre dat gedefinieerd wordt door The Byrds’ Sweetheart Of The Rodeo, The Flying Burrito Brothers’ The Gilded Palace Of Sin en Dillard & Clarks The Fantastic Expedition Of Dillard & Clark.
Out On The Side / She Darked The Sun / Don’t Come Rollin’ / Train Leaves Here This Mornin’ / With Care From Someone / The Radio Song / Get It On Brother / In The Plan / Something’s Wrong

donderdag 9 februari 2012

Dylan LeBlanc | Paupers Field





Met zijn bijzonder melancholieke stemgeluid brengt hij een verloren gegane wereld tot leven. Hij klinkt doorgewinterd en gebutst, toch is Dylan LeBlanc nog maar 20 jaar. Maar Dylan heeft een oude ziel. En dat niet alleen; hij groeide op in Muscle Shoals, Alabama waar zijn vader sessiemuzikant was in de wereldberoemde studio. Op jonge leeftijd schreef hij al verrassend doorleefde liedjes, en eenmaal oud genoeg betrad hij de Fame Studios in Muscle Shoals om met oude rotten en onder zijn eigen productie zijn debuutalbum op te nemen. Paupers Field is echt een plaat uit de Deep South, en ademt een ouderwetse sfeer van Southern countrysoul en singer-songwriters uit de jaren zeventig. Dylans fraaie stem past uitstekend bij het organische geluid, dat vooral gedomineerd wordt door wuivende pedal steel-licks, zoals in het mythische Coyote Creek. Prachtig en catchy is de single If Time Was For Wasting, meeslepend en weemoedig If The Creek Don't Rise, waarop niemand minder dan Emmylou Harris de harmonieën verzorgt. Welbeschouwd is Paupers Field een voortreffelijk americana-album dat aan de ene kant liefhebbers van Neil Young en The Band beslist zal aanspreken, en aan de andere kant die van Ryan Adams en Fleet Foxes zonder meer zal plezieren. Kortom, een schitterend album.
Low / If Time Was For Wasting / If The Creek Don't Rise / Tuesday Night Rain / Emma Hartley / Ain't Too Good At Losing / Changing Of The Seasons / 5th Avenue Bar / On With The Night / Coyote Creek / Death Of Outlaw Billy John / No Kind Of Forgiveness

woensdag 8 februari 2012

Scars | Author! Author!

1977, punk in Edinburgh, Schotland. De broers Paul en John Mackie richten samen met Robert King, adolescenten nog, een band op: Scars. Een drummachine biedt de helpende hand, al biedt drummer Mac pas echt uitkomst. Scars maken in en om Edinburgh naam met hun springerige punk. Als gitarist Paul Mackie – die zich dan Paul Research noemt – zich profileert met zijn krassende en ijzige gitaarlijnen sluiten Scars perfect aan op de rond 1979 opkomende postpunk-beweging, waarin doem, verval en depressie centraal staan. Scars reflecteert aldus met zijn duistere gitaarsound, springerige bas en industriële ritmes de tijdgeest van het Thatcher-tijdperk. En dat blijft niet onopgemerkt. Voor het in Manchester gevestigde label Fast Product – gespecialiseerd in doem – neemt Scars de singles ‘Adult/ery’ en ‘Horrorshow’ op. Ondanks de matige productie genereert het succes hiervan een tournee door het koninkrijk, tv-optredens en een contract bij een sublabel van Charisma, Pre Records. Maar als drummer Mac het voor gezien houdt, blijft lang in het ongewisse of er wel een langspeler zal verschijnen. Drummer en fan van het eerste uur Stephen McLaughlin is de verlosser – en brengt bovendien met zijn tribale, stuiterende spel een extra dimensie aan in de dan melodramatische sound van Scars. In januari 1981 nemen de Scars met Robert Blamire, gitarist in Pauline Murrays Penetration, in dertien dagen hun debuut-lp op. Gelijktijdig met de single ‘All About You’ verschijnt in maart 1981 Scars’ debuutplaat. Author! Author! – de roep om een toegift – is een zelfverzekerde en fenomenale debuutplaat van een stelletje twintigjarige punky kids. Scars vermengen punk, glam en disco en zijn helemaal van de heersende tijden van postpunk en doemrock, maar ook van de Nieuwe Romantici. De muziek van de Scars is dansbaar, maar wel in de zin van dansen op een vulkaan – hedonisme is de band niet vreemd. Dat uit zich bovendien in een piraat-achtige outfit met beenwindsels, bandages en rafelige oversized shirts. Aan de andere kant is er ook protest tegen de nuclaire dreiging in het spannende ‘Your Attention Please’, waarin de wereld over drie minuten gewoon eindigt. Author! Author! Heeft een prachtige atmosferische en open sound waarin martiale drums en dramatische en majestueuze arrangementen zich voegen naar de zang van Robert King – die eenzelfde uitstraling heeft als tijdgenoot Bono, maar dan zonder diens pathos. Deze enigmatische debuutplaat is gevuld met beeldvullende melancholie, gebaseerd op Paul Research’ smaakvolle gitaarspel, en warmbloedige en catchy composities als ‘Leave Me In The Autumn’, ‘Aquarama’, ‘Obsessions’ en ‘Je T’aime C’est La Mort’. De kroon op het juweel is echter het uiterst opwindende ‘All About You’, een postpunk-classic, zij het alleen voor de ingewijden. Dat geldt wellicht ook voor Author! Author!, want het blijft bij één album. Pre Records trekt al snel de stekker eruit, waarna niets meer van Scars wordt vernomen. Author! Author! is het grafschrift, maar wel een zeer indrukwekkend grafschrift.
Leave Me In Autumn / Fear Of The Dark / Aquarama / David / Obsessions / Everyhere I Go / The Lady With The Glasses On And A Gun! / Je T’aime C’est La Mort / Your Attention Please / All About You

The Headless Horsemen | Can't Help But Shake

In 1987 lijkt de neo-garage zijn hoogtepunt voorbij te zijn, maar dat weerhoudt Fuzztones-gitarist Elan Portnoy en de Tryfles-leden Peter Stuart (zang, bas) en Chris Cush (gitaar) er niet van een neo-garagepunkpopband op te richten. Als drummer voegt zich David Ari bij de New Yorkers, zodat The Headless Horsemen greed zijn de wereld te veroveren met hun aanstekelijke bubblegum-variant van garagepunk. In het fameuze Brill Building mogen The Headless Horsemen hun debuut opnemen en daarbij tevens gebruik maken van vintage apparatuur en instrumenten. Elan Portnoy produceert de twaalf schitterende rocksongs die tezamen Can't Help But Shake vormen. Hij zorgt voor een helder en uiterst transparant geluid; een sound die perfect is voor de eclectische benadering van de psychpop van de Horsemen. Zij bestrijken namelijk het gehele spectrum van de sixtiesrock: 13th Floor Elevators psychedelica in 'I See The 'Truth'; Standells-garagepunk in 'Bitter Heart'; anglofiele rhythm & blues in 'Can't Help But Shake'; en onweerstaanbare Byrdsy folkrock in 'It's All Away'. Ook wordt de moderne powerpop niet vergeten in fantastische liedjes als 'Just Yesterday' en 'Any Port In A Storm', terwijl aan de andere kant ouderwetse Hollies-zang en dreunende fuzzgitaren samensmelten in de partyrocker 'Not Today'. Can't Help But Shake bezit alles om een klassiek neo-garagerockalbum te zijn, maar de wereld kijkt de andere kant op. Temeer daar het Headless Horsemen-debuut – de eerste 1.000 ex. zijn voorzien van een bonussingle – uitkomt op het in Schagen gevestigde Resonance-label. The Headless Horsemen veroveren de wereld niet, maar leveren met hun debuut wel een gegarandeerde neo-garageklassieker af.
Can't Help But Shake / Bitter Heart / Just Yesterday / Her Only Friend / I See The Truth / It's All Away / Same Old Thing / Not today / Any Port In A Storm / She Knows Who / Mojo Item / Cellar Dwellar

dinsdag 7 februari 2012

Bill Callahan | Apocalypse




Toen Bill Callahan in 2007 zijn pseudoniem Smog afwierp, had de singer-songwriter uit Silver Spring, Maryland al een flink oeuvre van zo'n twintig platen op zijn naam. Het eerste album onder eigen naam, Woke On A Whaleheart, bleek nog een vingeroefening, maar opvolger Sometimes I Wish We Were An Eagle was een volbloed meesterwerk. In dezelfde lijn ligt Apocalypse, dat meesterlijk voortborduurt op de ingeslagen weg. Barokke, gotische alt.country is de stiel van Callahan; schitterend ruimtelijk geproduceerd en rijkelijk gearrangeerd met strijkers, kristalheldere akoestische gitaren en soms dreigende elektrische. Callahan zelf is gezegend met een diepe bariton die nog meer warmte toevoegt aan het bloedrood-romantische decor. Dit Apocalypse put uit folk en country, klinkt soms jazzy en soms als een soort van jaren zeventig psychedelische soul, zoals in Free's met die heerlijk dwarrelende dwarsfluit. Tussen de zonder uitzondering fantastische songs bevindt zich bovendien America, een ongemakkelijke protestsong, droog gezongen door Callahan tegen een achtergrond van zoemende gitaren. Apocalypse is van een onontkoombare schoonheid, en het tweede Callahan-meesterwerk op rij.
Drover / Baby's Breath / America! / Universal Applicant / Riding For The Feeling / Free's / One Fine Morning

zaterdag 4 februari 2012

Gazpacho | Night

Vernoemd naar een klassiek nummer van Marillion, geïnsprieerd door Radioheads O.K. Computer en het muzikaal minimalisme van Talk Talk, Gazpacho is een smeltkroes van invloeden. Gazpacho is pure neo-prog; een eclectisch samenstel van progressive, symfo en artrock. De jeugdvrienden Jon-Arne Vilbo (gitaar) , Thomas Anderson (toetsen en programming) en zanger Jan Henrik Ohme richten in 1996 in Oslo Gazpacho op. Het drietal wordt aangevuld met bassist Kristian Olav Torp, drummer Robert R. Johansen en violist en programmeur Mikael Kromer. Er is echter niet zomaar een label dat Gazpacho een contract aanbiedt, ondanks de duizenden fans. Het Britse Marillion echter, onderkent de kwaliteiten van Gazpacho en kiest de band meermalen als voorprogramma.
Ondertussen brengt Gazpacho in eigen beheer cd's uit die de ster van Gazpacho in eigen land doen rijzen. Maar volgroeid is de band pas in 2007 bij het vierde album, het fenomenale Night. Bij Gazpacho geen individuele krachtpatserij – eigen aan progressive rock – maar een sterk collectief dat een atmosferische sound neerzet met veel licht en ruimte. Night biedt dan ook een unieke hybride van wat gezien wordt als neo-progressive,en moderne indierock: traditionele songstructuren, akoestische en elektrische gitaren, tegenover subtiele samples en een pulserende beat.
Night omvat vijf tracks die naadloos in elkaar overlopen en tezamen een meesterstuk vormen. Opener 'Dream Of Stone' begint intiem en bescheiden, maar groeit in 17 minuten uit tot een bezwerende, epische rocksong met zwevend gitaarwerk, massieve mellotron en een schitterend intermezzo van Kromers droevige viool. De overige vier machtige stukken, met veel piano en pijnlijk prachtige zang van Ohme, lopen naadloos in elkaar over en maken van Night een integraal, sterk samenhangend progmeesterstuk, dat in 'Chequered Light Buildings' en 'Valerie's Friend' adembenemende hoogtepunten kent. Meeslepend is de vloeiende gitaarsolo in 'Upside Down' en dreigend de gitaar in afsluiter 'Massive Illusion', dat magnifiek naar een einde gebracht wordt door een kommervol klinkende viool. Night is een magistraal album dat Gazpacho definitief op de kaart zet van de hedendaagse progressive rock.
Dream Of Stone / Chequered Light Buildings / Upside Down / Valerie's Friend / Massive Illusion

donderdag 2 februari 2012

Dan Mangan | Oh Fortune





Dan Mangans ster is rijzende. We constateren dat de singer-songwriter uit Vancouver, Canada zich heeft ontwikkeld van een wat brave troubadour naar een indierocker die de grenzen verkent van liefde, verlies en geweld. In zijn thuisland viel Mangan al in de prijzen en met Canadese overheidssteun moet het ook lukken om hem internationaal te laten doorbreken. Aan Oh Fortune, Mangans derde, ligt het zeker niet, want over de hele linie is dit een ijzersterk album. Het geluidsspectrum is wijds; raakt aan orkestrale pop ('About As Helpful...'), gitaarrock ('Post-War Blues') en kent een harde kern van superieure, droeve indie-ballads. Met de inzet van zijn imposante, rafelige bariton, vergelijkbaar met Micah Hinson, komt Mangan hard en doeltreffend binnen bij de luisteraar. Hij schakelt daarbij ogenschijnlijk moeiteloos tussen gruizige Two Gallants-indierock en meeslepende, melancholieke, ja defaitistische ballads. De laatste hebben dan ook terecht de overhand: 'How Darwenian', 'If Am Dead', 'Leaves, Trees, Forest', 'Regarding Death And Dying' en de louterende afsluiter 'Jeopardy' is puur blinkend goud. Maar ook het dreigende titelnummer en de heftige rock van 'Rows Of Houses', met in de finale geweldige harmoniezang en een Crazy Horse-achtige gitaarsolo, zijn voltreffers. Oh Fortune is een bijzonder fraai en gevarieerd muzikaal dagboek van een intense singer-songwriter.
About As Helpful As You can Be Without Being Any Help At All / How Darwinian / Post-War Blues / If I Am Dead / Daffodil / Starts With Them, Ends With Us / Oh Fortune / Leaves, Trees, Forest / Rows Of Houses / Regarding Death And Dying / Jeopardy

woensdag 1 februari 2012

Midnight Choir | Amsterdam Stranded

De eerste stap vooruit die The Hashbrowns maken, is in 1993 hun naam veranderen in Midnight Choir – ontleend aan Leonard Cohens 'Bird On The Wire'. Daarbij hoort ook een verhuizing van het platteland van Noorwegen naar Oslo. Midnight Choir is een trio – Paal Flaata (zang, gitaar) en de broers Ron Bystrøm Olson (bas, toetsen) en Atle Bystrøm Olsen (gitaar, piano, orgel) – met zeer ambitieuze plannen, die ze ook daadwerkelijk uitvoeren. Hun zelfgetitelde debuutalbum nemen ze in 1995 op in een schuur nabij Luckenbach, Texas, de opvolger Olsen's Lot in Seattle, Washington met Walkabout Chris Eckman als producer. De beide albums worden goud in Noorwegen, maar de ambities van het drummerloze trio reiken verder. Daarvoor reist de band met producer Chris Eckman, engineer Phil Brown (Talk Talk, Roxy Music) en Walkabouts-drumster Terri Moeller af naar Lissabon, Portugal. Multi-instrumentalist Atle Bystrøm, die door het leven gaat als Al DeLoner, heeft tijdens een verblijf in Engeland een serie nieuwe songs geschreven die in Estudios Valentim de Carvalho gedurende februari en maart van 1998 worden vastgelegd. Datzelfde jaar nog komt Amsterdam Stranded uit in Noorwegen en een jaar later in Europa door een distributiedeal met Glitterhouse Records. Midnight Choir overschrijdt letterlijk en figuurlijk zijn grenzen, want ook muzikaal heeft de band een enorme groei doorgemaakt: Amsterdam Stranded is een meeslepende en sublieme plaat. De band wendt de bloedrode romantiek van iconen als Leonard Cohen, Scott Walker en Nick Cave aan om in negen epische, adembenemende songs zijn muzikale grandeur te etaleren. Verstilde piano-intro's, akoestische pathos en vervreemdende elektronische effecten beheersen de sfeer op Amsterdam Stranded, al verlenen de strijkers van het Orquestra de Camara de fantastische songs 'Mercy Of Maria' en 'Muddy River Of Loneliness' een goddelijke grootsheid. De arrangementen zijn van een meesterlijke hand en zowel DeLoners spel op piano en gitaar als Flaata's stemgeluid is superieur. Paul Flaata's stem bezit een godvergeten zeggingskracht, die beklemmende, in mineur getoonzette songs als 'Harbor Hope', 'Amsterdam Stranded' en het ultiem melancholieke 'Bayview (Time Ain't No Friend)' naar immense hoogten stuwt. 'October 8' en 'Dear Friend' laten de rockkant van Midnight Choir tot uiting komen in het spannende, heavy gitaarspel van De Loner; 'Finest Hour' sluit het album passend af met een hartverscheurende mondharmonica-solo en het geluid van een Hammond die uiteindelijk oplost in het niets, en er slechts stilte rest. Amsterdam Stranded is een in marmer uitgehouwen meesterwerk. In Noorwegen wint de band een Grammy met het album, in Europa zijn de recensies lyrisch. De twee opvolgers, Unsung Heroine (2000) en Waiting For The Bricks To Fall (2003) zijn van vergelijkbare schoonheid en niveau, maar de wrijving tussen Flaata en DeLoner doet Midnight Choir in 2004 uiteenvallen; een schitterend oeuvre achterlatend.
Harbor Hope / October 8 / Mercy Of Maria / Amsterdam Stranded / And The Rain Redoubled In Violence / Muddy River Of Loneliness / Death's Threshold Step #2/The Train / Dear Friend / Bayview (Time Ain't No Friend) / Finest Hour