maandag 30 april 2012

Led Zeppelin | Physical Graffiti

Alles aan Led Zeppelin is in het begin van de jaren zeventig bigger than life; de uitspattingen van de band op tournee zijn legendarisch – evenals de successen: in Amerika bezoeken honderduizenden fans de concerten en verkopen de albums miljoenen exemplaren. Vooral op tournee door Amerika staan de bandleden buiten het sterfelijke leven – en wanen zich godheden. Drank, cocaïne, heroïne, morbide seks, seks met minderjarigen, gewelddadigheden en gesloopte hotelkamers, maar ook: opwindende heavy rock en geile elektrische blues – tijdens optredens wil zanger Robert Plant van pure opwinding het liefst de hele voorste rij bespringen. Led Zeppelin is een sexual beast. In 1970 ontdekken gitarist Jimmy Page en Robert Plant tijdens een bezoek aan Bron-Yr-Aur, een primitieve cottage in Wales, de volksmuziek, waardoor Led Zeppelin vanaf Led Zeppelin III folk toevoegt aan de heavy rocksound – culminerend in het waanzinnige succes van Led Zeppelin IV en van ‘Stairway To Heaven’. Houses Of The Holy experimenteert met strijkers, mellotron, Wurlitzer en de arrangementen van bassist John Paul Jones en is, hoewel minder dan de voorganger, een millionseller in Amerika. Na weer een tournee door de States in 1973, trekt de band zich in januari en februari 1974 terug op het Britse platteland, namelijk in Headley Grange, een vochtig en oncomfortabel landhuis in East Hampshire. Met behulp van Ronnie Lane’s Mobile Studio neemt Led Zeppelin daar acht songs op. Maar het nieuwe album, Physical Graffiti, bestaat maar liefst uit vijftien songs – en is een monumentaal dubbelalbum. De band durft het aan om nummers die min of meer op de plank zijn blijven liggen te vervlechten met nieuw materiaal. Zo stammen de akoestische instrumental ‘Bron-Yr-Aur, het beukende ‘The Rover’ en het welhaast symfonische ‘In The Light’ van Page en Plants trip naar Wales in 1970, is het pastorale ‘Down By The Seaside’ opgenomen tijdens de sessies voor Led Zeppelin IV en is ‘Houses Of The Holy’ het weggelaten titelnummer van de gelijknamige lp. De oudere songs vormen niettemin een vloeiend geheel met de nieuw opgenomen tracks, al heeft John Bonham een nog loggere, vettere drumsound in de smerige riffsongs ‘Trampled Under Foot’, ‘The Wanton Song’ en ‘Sick Again’. Maar het zijn de epische, uiteengerafelde monstersongs die het hart vormen van Physical Graffiti. Op kant 3 is dat het duister-dynamische ‘Ten Years Gone; op kant 1 de ultra-gechargeerde elektrische blues ‘In My Time Of Dying’ en kant 2 sluit af met Zeps muzikale monument: ‘Kashmir’, magistraal opgetuigd met mellotron, strijkers en Page’s Arabische gitaararabesken. De vijftien songs die tezamen Physical Graffiti vormen tonen het immense muzikale bereik aan van Led Zeppelin en laten er geen twijfel over bestaan wie de grootste, meest geavanceerde rockband ter wereld is. De dubbel-lp, gestoken in een hoes met daarop afgebeeld woonkazernes aan St. Mark’s Place in New York, wordt op 24 februari 1975 gereleased op het eigen Swan Song-label – en wordt een immens succes. Physical Graffiti wordt gezien als een van de beste dubbelalbums ooit gemaakt.
Custard Pie / The Rover / In My Time Of Dying / Houses Of The Holy / Trampled Under Foot / Kashmir / In The Light / Bron-Yr-Aur / Down By The Seaside / Ten Years Gone / Night Flight / The Wanton Song / Boogie With Stu / Black Country Woman / Sick Again

zaterdag 28 april 2012

Brewer & Shipley | Weeds

Al in 1968 hebben Michael Brewer en Tom Shipley het na een lp voor A&M gezien in Californië. Ze keren terug naar hun wortels, keren terug naar the heartland – en vestigen zich in Kansas City, Kansas. Ze bereizen het platteland en doen kleinschalige optredens, maar tekenen vervolgens wel weer een contract met het New Yorkse Kama Sutra-label. Wonderlijk genoeg koppelt het label Brewer & Shipley aan Westcoast-producer Nick Gravenites, en dus neemt het duo hun debuut voor Kama Sutra op in San Francisco, Californië. Het resultaat, Weeds, is een rustiek, semi-akoestisch countryrockalbum met de nadruk op de harmoniezang van Michael Brewer en Tom Shipley. Verantwoordelijk voor de scherpe randjes zijn topmuzikanten als Mike Bloomfield (gitaar), Mark Naftalin (piano, orgel) en ace pedal steelspeler Red Rhodes. Gezamenlijk maken ze composities als 'Lady Like You', 'Boomerang' en 'People Love Each Other' tot zeer aansprekende songs, al zijn 'Rise Up (Easy Rider)' en 'Oh, Sweet Lady' de echte hoogtepunten van een opmerkelijk, tegelijk folky als countryesk album. Weeds is de opmaat van een royale serie in Amerika redelijk succesvolle albums die Brewer & Shipley comfortabel door de jaren zeventig loodsen. Maar artistiek wordt het niet beter dan Weeds uit 1969 en de opvolger Tarkio uit 1970.
Lady Like You / Rise Up (Easy Rider) / Boomerang / Indian Summer / All Along the Watchtower / People Love Each Other / Pig's Head / Oh, Sweet Lady / Too Soon Tomorrow / Witchi-tai-to

vrijdag 27 april 2012

Guy Chadwick | Lazy, Soft & Slow

Razendsnel kwam The House Of Love, tussen postpunk en Britpop, op in 1987, maar bijna net zo snel doofde de vlam een paar jaar later. Interne ruzies en grote problemen met platenlabel Creation maken van creatieve spil Guy Chadwick een geestelijk wrak. Hij is er jarenlang niet best aan toe; is zwaar depressief en verbitterd. Toch klimt Chadwick na zo'n vijf jaar, waarin hij voornamelijk in bed gelegen heeft, uit het dal. Ontwaakt uit een jarenlange lethargie komt hij begin 1998 op de proppen met een wonderschoon album. Lazy, Soft & Slow is een bijzondere rake titel voor de verzameling relaxte, laidback folkliedjes, die over het algemeen van een opmerkelijke schoonheid zijn. Chadwick, de getormenteerde kunstenaar, zou Chadwick niet zijn als er op zijn solo-album niet een paar rammelende uitschieters naar beneden te vinden zouden zijn, maar de pastorale liedjes die elegant weg zweven op de tonen van akoestische gitaar, viool, accordeon en pedal steel zijn rijkelijk in de meerderheid. Met berustende stem gezongen, en warm geproduceerd door ex-Cocteau Twin Robin Guthrie, bevat Lazy, Soft & Slow vooral bitterzoete, serene folkliedjes. Briljante liedjes als 'Soft & Slow', 'One Of These Days', 'Mirrored In My Mind' en 'Crystal Love Song' maken het des te betreurenswaardiger dat Guy Chadwick het bij één soloplaat gelaten heeft, al deed Chadwick in 2005 wel een halfhartige poging The House Of Love nieuw leven in te blazen. Lazy, Soft & Slow is dan ook Chadwicks – wonderschone – dark horse.
Soft & Slow / You've Really Got A Hold Of Me / One Of These Days / In Her Heart / Song For Gala / Mirrored In My Mind / Waited In Song / Fall In Love / This Strength / Crystal Love Song / Close Your Eyes

woensdag 25 april 2012

Levitation | Need For Not

Was de gitaarpop van The House Of Love eind jaren tachtig/begin jaren negentig al een anachronisme met zijn sound gebaseerd op de postpunk van 10 jaar eerder, Levitation maakte het wat dat betreft nog bonter. In 1990 stapt gitarist Terry Bickers uit The House Of Love en formeert zijn eigen gitaarband: Levitation. De band zal furore gaan maken met een totaal verloren gewaande muziekstijl: progrock. Al vanaf het begint timmert het kwintet stevig aan de weg; de live-optredens zijn heftig en spectaculair en de eerste ep is zeer veelbelovend. De band maakt bovendien bekend minstens twee cd’s per jaar te willen uitbrengen. Het is echter bij één gebleven; het in 1992 verschenen Need For Not. De zweverige hippiestijl – Bickers is gefascineerd door vliegende schotels, egyptologie en progrockfestivals – contrasteert op Need For Not sterk met hoog opgetrokken gitaarmuren, zwaar aangezette drums in een repetitieve, mitraillerende stijl en orkestrale keyboardpartijen. Vooral de agressieve en bijtende gitaar van Bickers doet sterk aan metal denken, terwijl diens composities vooral op popmelodieën leunen. Need For Not is een behoorlijk intense hutspot van stijlen en is dynamisch en gevarieerd in zijn tempowisselingen. Het prachtige feërieke intro van ‘Pieces Of Mary’ doet aan Genesis denken, waarna heavy gitaarriffs en de ratelende drums van Dave Francolini het overnemen. ‘Against Nature’ en ‘Hangnail’ zijn psychedelische mantra’s, terwijl ‘Resist’ postpunk in de stijl van Echo and the Bunnymen is en het bezwerende Embedded ongekend melodieus. ‘Smile’ – in een andere versie dan van de eerste EP – is het epische scharnierpunt van Need For Not en is een ware showcase waarin Levitation laat horen dat de progressieve rock – anno 1992 – springlevend is. Need For Not is een tamelijk unieke cd die nagenoeg geen navolging kent; er ontstaat geen nieuwe trend zoals in het Verenigd Koninkrijk zo vaak het geval is. Evenmin zorgt Levitation zelf voor een opvolger; al in 1993 houdt Terry Bickers het voor gezien. Tijdens een optreden in London stapt hij van het podium en keert niet weer terug.
Against Nature / World Around / Hangnail / Resist / Arcs Of Light And Dew / Pieces Of Mary / Smile / Embedded / Coterie

maandag 23 april 2012

Sweet Billy Pilgrim | Crown And Treaty



In thuisland Engeland brak Sweet Billy Pilgrim in 2009 door met het prachtige Twice Born Men, niet voor niets op de shortlist van de prestigieuze Mercury Prize. De band, onder aanvoering van zanger/gitarist/songschrijver Tim Elsenburg, genereert een complexe sound waarin gelaagde elektronica-patronen zich verweven met elektrische gitaar, banjo en koraalgezang. Sweet Billy Pilgrim klinkt typisch Brits – symfonisch en proggy, een alternatieve Elbow – maar bevindt zich ook in dezelfde hoek als de New Yorkers van Grizzly Bear en Department Of Eagles, of de landelijke pracht van Bon Iver. Sweet Billy Pilgrim ademt schoonheid, vervreemdende schoonheid. Crown And Treaty, Sweet Billy Pilgrims derde, is dan ook weer een fascinerend, betoverend werkstuk. Atmosfeer, geladenheid en popgevoeligheid gaan hand in hand in de negen afgewogen, doeltreffende indie-symfonische songs. Het zwaartepunt ligt met de van schoonheid druipende songs in het midden van het album: 'Blood Is Big Expense', 'Brugada' en 'Kracklite' zijn ronduit verbluffend. Bij afwezigheid van enige zwakke schakel is Crown And Treaty niet alleen een samenhangend, consistent geheel, maar ook een emotioneel, hartveroverend album, hetgeen kracht wordt bijgezet door de machtige climax van afsluiter 'Blue Sky Falls' – en diep ontzag resteert.
Joyful Reunion / Archaeology / Blakefield Gold / Arrived At Upside Down / Blood Is Big Expense / Brugada / Kracklite / Shadow Captain

Catapult | Catapult

Een zestiende plaats is er in de Top-40 voor ‘Hit The Big Time’, ‘Let Your Hair Hang Down’ haalt de Top-5 en ‘Teeny Bopper Band’ blijft steken op plaats 10. Mooie resultaten in 1974 voor de eerste singles van ’s Neerlands eerste en enige glitterrockband. Catapult ontstaat in 1973 in de Leidse muziekscene als de vier vrienden – Cees Bergman (zang), Erwin van Prehn (sologitaar), Aart Mol (bas) en Geert jan Hessing (drums) – besluiten het te gaan maken. Al snel krijgt de band – die goed naar Slade, Sweet en Mud gekeken en geluisterd heeft – een contract bij Golden Earrings productiemaatschappij Red Bullet Productions. Na twee singlehits, en de toetreding van toetsenist Elmer Veerhoff, neemt Catapult in augustus en september 1974 onder leiding van Jaap Eggermont zijn debuut-lp op, die in januari van het jaar daarop uitkomt. Het geluid van Catapult is verrassend heavy en compact; opvallend is het beukende drumspel van Hessing en het venijnige en soms lyrische gitaarspel van Van Prehn. De singles zijn duidelijk de mindere van de overige rocksongs; ‘Nightrake’, ‘Back On The Road Again’ en ‘Springtime Ballyhoo’, die alle energiek en fantasierijk zijn. De centrale stukken op de lp – strategisch elk als tweede nummer op kant 1 en 2 – zijn ‘Accident’ en ‘Midsummer Switch’, beide ruim zeven minuten klokkend. Catapult ontstijgt hier het – zelfbenoemde – teenybopper-niveau. Zoals meer glamrockbands die een natuurlijke evolutie naar hardrock doormaken, klinkt Catapult in de prachtig uitgesponnen en atmosferische songs als een volwassen en gedegen rockband en lonkt naar het niveau van gerespecteerde hardrockbands. Catapult krijgt geen gunstige kritieken en het zal bij één lp blijven, al scoort Catapult nog wel grote singlehits. Catapult houdt het nog een paar jaar vol, maar als de band de optreed-agenda niet meer gevuld krijgt, switcht Catapult definitief over naar het succesvolle alter-ego: Rubberen Robbie.

Teeny Bopper Band / Accident / Nightrake / Back On The Road Again / Let Your Hair Hang Down / Midsummer Switch / Springtime Ballyhoo / Hit The Big Time

Gepubliceerd in Platenblad nr. 185, zomer 2010.

zondag 22 april 2012

Screaming Trees | Uncle Anesthesia

Ook al hebben slaande ruzies Screaming Trees meermalen op non-actief gezet, het jaar 1990 is een helder gemarkeerde scheidslijn. Eind 1989 nemen de spanningen weer eens toe tussen de eeuwig ruziënde broertjes Gary Lee Conner en Van Conner en dompelt Mark Lanegan zich definitief onder in whiskey en heroïne. Onder de vleugels van indierocklabel SST lukt het Screaming Trees niet door te breken, dus komt de band tot een halt. Ruim vier jaar daarvoor hebben de volslanke broertjes Conner, gitarist Gary Lee en bassist Van, in Ellisburg, Washington met zanger Mark Pickerel Screaming Trees opgericht. Mark Lanegan, een oude schoolvriend van de Conners, voegt zich bij hen en wordt de drummer. Na een fikse ruzie valt Screaming Trees uiteen en wordt vervolgens weer in elkaar gezet, maar nu is Pickerel drummer en Mark Lanegan zanger. Met als voornaamste ingrediënten psychedelica, garagerock en punkrock maakt Screaming Trees een aantal gruizige gitaarplaten voor Velvetone Records en SST, waarbij songs en sound steeds beter worden. In 1989 zijn de bandleden elkaar compleet zat, of zoals Mark Lanegan het zegt: ‘The Trees was four complete nuts.’ Lanegan maakt dan in 1990 zijn solodebuut met The Winding Sheet, een album vol duistere folkblues. Ook Van Conner brengt in 1990 een plaat met zijn band Solomon Grundy uit, evenals Gary Lee met The Purple Outside. Het lijkt een complete scheiding der geesten, maar o wonder, met hulp van het management van Soundgarden tekent het gerevitaliseerde Screaming Trees in 1990 bij major Epic. Met instemming van Epic gaat Screaming Trees zijn majordebuut opnemen met Soundgarden-producer Terry Date, die de band een meer gepolijst geluid geeft. In juni 1990 worden met producers Terry Date en Soundgarden-zanger Chris Cornell in de London Bridge Studio in Seattle de opnamen gemaakt van Uncle Anesthesia, Screaming Trees’ majordebuut. Het geluid is transparant, maar de gitaren cirkelzagen wild, zo blijkt uit de majestueuze opener ‘Beyond This Horizon’. Lanegans putdiepe bariton komt voor het eerst uitstekend tot zijn recht en is een geduchte opponent van Gary Lee Conners genadeloos rauwe gitaargeluid en priemende wah-wahsolo’s. Screaming Trees’ luide garagerock is aanstekelijk bovendien in opwindende songs als ‘Bed Of Roses’, ‘Úncle Anesthesia’ en ‘Alice Said’. ‘Time For Light’ heeft met zijn smerige riff een extreem hoog octaangehalte, terwijl ‘Lay Your Head Down’ aan R.E.M. doet denken, ‘Disappearing’ voorzien is van mariachi-trompetten en de prachtige afsluiter ‘Closer’ de dromerig-psychedelische kant laat zien van Screaming Trees. Uncle Anesthesia is een fantastisch jaren negentig-rockalbum en preludeert de doorbraak van grunge en de Seattle-sound. Het album verkoopt echter niet veel meer dan 50.000 exemplaren, maar opvolger Sweet Oblivion is twee jaar later de doorbraakplaat. Maar een jaar toeren – energieke live-optredens met twee rondstuiterende dikkerdjes en een stoïcijnse zanger – levert naast succes ook veel knokpartijen op. In 1996 komt de laatste cd Dust uit en op 25 juni 2000 maakt Mark Lanegan officieel een einde aan wat een lijdensweg werd. Lanegan: ‘It was like prison. Without the sex.’
Beyond This Horizon / Bed Of Roses / Uncle Anesthesia / Story Of Her fate / Caught Between / lay Your Head Down / Before We Arise / Something About Today / Alice Said / Time For Light / Disappearing / Ocean Of Confusion / Closer

vrijdag 20 april 2012

Buxton | Nothing Here Seems Strange



De grote sprong voorwaarts: na twee cd's in obscuriteit (Red Follows Red in 2005 en A Family Light in 2008) lijkt Nothing Here Seems Strange de onvermijdelijke doorbraak naar het zonlicht. Buxton, uit Houston, Texas biedt op hun debuut voor New West Records een fantastische combinatie van de hippie-folkpop van Fleet Foxes, de neo-countryrock van Dawes en de indie-americana van Blitzen Trapper. Binnen deze driehoek blijkt ruimte voor de intrigerende sound van Sergio Trevino (zang, gitaar), Jason Willis (leadgitaar, mandoline, banjo, pedal steel), Austin Sepulvado (gitaar, orgel, zang), Chris Wise (bas) en Justin Terrell (drums).
Nothing Here Seems Strange werd gemixt door de fameuze Jim Scott (Wilco, Whiskeytown), die dan ook garant staat voor een klassieke alt.countrysound – americana met een punk-attitude. Dat laatste uit zich in de gruizige reverb-gitaren die rammelend hun werk doen in opwindende folkpunk-liedjes als 'Blown A Fuse', 'Broke From Bread' en 'Down In The Valley'. Aan de andere kant laten banjo en zacht ruisende psychedelische gitaren zich beslist niet onbetuigd in geweldige, met zangharmonieën overladen liedjes als 'Wolves And Owls', 'Fingertips' en het meeslepend melancholieke 'Riverbed' Het machtige 'Oh My Boy' is pure sturm und drang, terwijl rustieke americana aan bod komt in de atmosferische afsluiter 'Body Count' waarin strijkers en akoestische gitaren voor een broeierige sfeer zorgen. Met dit geweldige Nothing Here Seems Strange nestelen de Texanen van Buxton zich comfortabel tussen de huidige generatie indiefolk en alt.country bands.
Wolves And Owls / Fingertips / Blown A Fuse / Broke From Bread / Riverbed / Boy Of Nine / Down In The Valley / Lynchburg Ferry / Oh My Boy / Body Count

woensdag 18 april 2012

Maria McKee | Life Is Sweet

Maria McKee stond aan de wieg van de algehele herwaardering van de rootsrock – die nog voortduurt tot de dag van vandaag. De hernieuwde belangstelling voor traditionele, op country, blues en rhythm & blues geschoeide rock ontstond in de punkscene van Los Angeles. Gebaseerd op de gejaagde garagepunk van The Gun Club en The Cramps, waren het rootsbands als The Blasters, Los Lobos en The Beat Farmers en cowpunkers als Blood On The Saddle, Rank And File en Lone Justice die de punkrock een tree verder de evolutieladder op hielpen. De laatste, Lone Justice, werd aangevoerd – en aangevuurd – door Maria McKee. McKee, geboren in 1964, is een typisch product van de Californische hippiecultuur, groeit op in een gebroken gezin en is de halfzuster van Bryan MacLean, gitarist van de legendarische sixtiesband Love. Samen met hem doet ze haar eerste optredens in lokale clubs, waaronder de hippe Whisky-a-G-Go. Maria McKee is nog een teenager als ze in 1982 haar versie van een countrypunkband opricht: Lone Justice. Nog voor de debuutplaat komen McKee en haar mannen dankzij Linda Ronstadt onder contract bij Geffen Records en hier begint het gemanipuleer van de grote platenjongens. Lone Justice wordt flink gehyped en de gelijknamige debuutplaat krijgt met Jimmy Iovine zijn gelikte producer. Onder druk van Geffen formeert McKee een nieuwe Lone Justice en maakt in 1987 onder productionele leiding van Miami Steve VanZandt het gladgestreken en mislukte Shelter. Ondertussen heeft Maria McKee wel Undertones-zanger Fergal Sharkey met ‘A Good Heart’ van een wereldhit voorzien. McKee heeft talent in overvloed, daar zijn de executives bij Geffen het over eens en dus dient zij een solo-carrière te starten. Al in 1989 verschijnt het door Mitchell Froom geproduceerde Maria McKee. Het is een tamelijk tamme cd waarop te horen is dat een onzekere McKee haar definitieve vorm nog niet gevonden heeft. Maar dan scoort ze een regelrechte wereldhit met ‘Show Me Heaven’, afkomstig van de Tom Cruise-speelfilm soundtrack Days Of Thunder en waarin ze figureert naast arrivé’s als Elton John, Tina Turner en Chicago.
Hoewel nog steeds gebonden aan Geffen Records, vangt McKee’s interessante muzikale fase aan met You Gotta Sin To Get Saved, een fraaie countryrock-cd waarop Maria McKee’s talenten nu wel eens tot haar recht komen; hier is een gerijpte en gelouterde zangeres aan het werk. Met ondersteuning van Lone Justice-leden van het eerste uur Marvin Etzioni en Don Heffington, The Jayhawks Mark Olson en Gary Louris en producer George Drakoulias levert McKee een sfeervolle plaat af, geworteld in country, folk en gospel.
Wie verwacht dat Maria McKee voortborduurt op de ingeslagen weg komt bedrogen uit. McKee maakt namelijk een muzikale ommezwaai en komt in 1996 met een inktzwarte rockplaat: Life Is Sweet. Samen met haar muzikale partner uit de Lone Justice-tijd, Bruce Brody, neemt McKee in verschillende studio’s in Los Angeles een dozijn heftige rocknummers op. Slechts ondersteund door drummer en bassist, en het nadrukkelijke toetsenspel van Brody, schreeuwt McKee de longen uit haar lijf in emotionele rocksongs. Ze gilt en raspt, reikt naar duizelingwekkende hoogten en peilloze diepten en pleegt daarmee een frontale aanval op de argeloze luisteraar. Life Is Sweet is geen eenvoudige kost; Life Is Sweet is een ontlading, een katharsis. Nog opvallender dan McKee’s stem is het gierende en rafelige gitaargeluid dat ze produceert op haar Gibson Les Paul. Al gelijk in de opener ‘Scarlover’ zet ze de toon met een rauwe gitaarsound die beton doet scheuren en die in extreem grote mate de herinnering oproept aan Mick Ronson, Bowie’s vroegere gitarist. Maar ook McKee’s geëxalteerde performance, evenals haar barokke composities, doen denken aan David Bowie ten tijde van Aladdin Sane. Life Is Sweet biedt talloze hoogtepunten in de vorm van ‘This Perfect Dress’, ‘I’m Not Listening en ‘I’m Awake’ met zijn ijzige mellotron, dreigende gitaar en melodramatische strijkers. De echte hoogtepunten worden echter gevormd door het claustrofobische ‘Absolutely Barking Stars’ – I’m tearing at the seam but it never comes apart – en het naar een briljante climax gevoerde titelnummer ‘Life Is Sweet’, een titel die alleen maar cynisch opgevat kan worden. Hoe het ook zij; Life Is Sweet is zowel een onvervalste heavy glamrockplaat als een gevaarlijk en angstaanjagend album.
Hoe de toekomst er ook voor Maria McKee uit gaat zien – pas na zeven jaar en losgeweekt van Geffen verschijnt haar volgende cd – Life Is Sweet is hoe dan ook de dark horse in haar oeuvre. Grote kans dat Life Is Sweet de geschiedenis in zal gaan als Maria McKee’s barokke meesterwerk.
Scarlover / This Perfect Dress / Absolutely Barking Stars / I’m Not Listening / Everybody / Smarter / What Else You Wanna Know / I’m Awake / Human / Carried / Life Is Sweet / Afterlife

dinsdag 17 april 2012

Indian Summer | Upriver

Indian Summer. De browser van het Nederlands Pop Instituut geeft geen enkel resultaat; Indian Summer bestaat niet bij het NPI. Zoekmachines op het internet laten evenmin informatie los. Nergens lijkt er informatie te bestaan over Indian Summer, een Nederlandse countryrockband die in 1992 een magnifieke cd op de wereld losliet. Met als resultaat: zilch.
Indian Summer heeft zich niet kunnen manifesteren in het Nederlandse muzikale landschap, terwijl juist in de begin jaren negentig er volop aandacht was voor de ontwikkeling van een volwassen popcultuur. Het pad geplaveid door de Amsterdamse gitaarschool – met in de voorhoede Claw Boys Claw en Fatal Flowers – ontstonden er ook buiten Amsterdam lokale scenes die interessante bands opleverden. Een nieuwe gitaarlichting met als voorname exponenten De Artsen (later getransformeerd tot Bettie Serveert), Hallo Venray, Blue Guitars, The Prodigal Sons, The Serenes, Daryll-Ann en ook Indian Summer baseerde zich op klassieke rock en vermengde dat met folk- en countryrock-elementen. Vooral de laatste – Indian Summer – toonde zich een spannende hybride van gitaarrock en countryrock; met de nadruk op het laatste.
Indian Summer werd opgericht in Nijmegen, bestond uit zes bandleden en werd aangevoerd door zanger en componist Marc Brand. De band verdiende in 1990 een ereplaats tijdens de Roos van Nijmegen, een regionale talentenwedstrijd, en kwam hierdoor onder de aandacht van het Haagse platenlabel VAN. Indian Summer maakte vervolgens door hun intense optredens veel indruk op VAN, zodat het label de enige juiste beslissing nam: het bood Indian Summer aan een cd op te nemen.
In 1992 – een topjaar wat de doorbraak van de Nederlandse alternatieve gitaarrock betreft – verschijnt Upriver, een debuut waar Indian Summer voor altijd trots op mag zijn. Upriver is namelijk een ijzersterke countryrockplaat, die zelfs naar internationale maatstaven gemeten een van de beste platen in het genre is in het muziekjaar 1992. Indian Summer behoort vanzelfsprekend niet tot de originators van het genre dat zich op het kruispunt bevindt van gitaarrock en country, maar betoont zich wel op een respectvolle manier schatplichtig aan iconen als The Byrds, Warren Zevon en natuurlijk Neil Young. In die zin kan Indian Summer vergeleken worden – en de vergelijking doorstaan – met een band als R.E.M. Natuurlijk is de scope waarbinnen Indian Summer acteert van een totaal andere orde dan die van R.E.M., maar het zou – zeker in retrospect – een grote vergissing zijn om Indian Summer af te doen als epigonen. Indian Summer is namelijk uitstekend gekwaliceerd en zou, wellicht arbitrair, een wereldband hebben kunnen zijn, ware ze afkomstig geweest uit Amerika of Engeland. Helaas is dat niet zo, maar dat doet totaal niets af aan de kwaliteit van Upriver.
Upriver trapt af met het opzwepende en fraaie ‘Every Flower’ en hierin komen gelijk de kenmerkende elementen naar voren: de dubbele gitaarline-up – met een wisselwerking tussen de ritmische slaggitaar en de soepele soli van de leadgitarist – en de samenzang tussen Marc Brand en zangeres Lisa Pals. Deze samenzang roept de herinnering op aan de ultieme tandem Gram Parsons/Emmylou Harris en dat is een kwaliteit die de gehele plaat naar een hoger plan tilt. Marc Brand bedient zich daarbij van een cowboy- en westernachtige vocabulaire, waarbij hij obligate beeldtaal niet bepaald schuwt. Niettemin roepen de nummers een reële sfeer op van dorre landschapen, verlaten weggetjes en zinderende temperaturen – desertrock in optima forma. Hoogtepunten zijn er in overvloed, zoals ‘Southern Land’ met een gitaarsolo die qua intensiteit en sfeer niet ver verwijderd is van Neil Youngs ‘Like A Hurricane’, ‘For That Day’, met jankende pedal steel en ‘Long Forgotten Trails’ met zijn messcherpe en bloedmooie samenzang. Upriver sluit op zinderende wijze af met het epische – en ruim acht minuten klokkende – ‘The Hollow Road’. Een schitterend slotakkoord van een zeer overtuigende en fantasievolle cd.
Het blijft echter bij een cd. Indian Summer ondernam nog een tournee langs de vaderlandse podia, maar het lijkt erop dat de band als snel ontbonden werd. Op het platenfront werd nooit meer iets vernomen van deze uiterst talentrijke band. Zoals gezegd, zowel componist Marc Brand als Indian Summer is helaas geen voetnoot gegund in de historie van de Nederlandse popmuziek. En dat is een groot onrecht.
Every Flower / High Rider / Falling To Pieces / For That Day / Wind In My Hair / Long Forgotten Trails / Badlands / Bigger Than You / Osma / Southern Land / Wind All The Way / The Hollow Road

Peter Bruntnell | Normal For Bridgwater

Terwijl The Jayhawks niet meer bestaan en Son Volt tot een tijdelijk halt gekomen is, is daar in 1999 opeens Peter Bruntnell die de ontstane ruimte opvult. Zijn derde cd, Normal For Bridgwater, ademt de sfeer van klassieke neo-countryrock en past dus feilloos tussen het werk van Jayhawks, Son Volt en ook Wilco en Whiskeytown. En dat is uitzonderlijk voor een Brit. Peter Bruntnell, afkomstig uit Zuid-Londen, maakt in 1995 zijn weinig succesvolle debuut met Cannibal, twee jaar later gevolgd door Camelot In Smithereens. Het is artistiek een stap vooruit, maar commercieel opnieuw een flop, waardoor Bruntnell zonder contract komt te zitten. Het brengt hem echter wel in contact met Jay Farrar en Son Volt, voor wie Bruntnell en zijn band in 1997 het voorprogramma van de Britse tour verzorgen. Aldus geïnspireerd door alt.country gaat het roer definitief om bij Bruntnell. Hij formeert een nieuwe band, bassist Peter Noone mag blijven, met daarin drummer Michael Clews en de jonge, talentvolle gitarist James Walbourne, opgepikt uit de zaal na een optreden. Country en twang doen hun intrede in de nieuwe songs die Peter Bruntnell schrijft, hetgeen wordt opgemerkt door Rykodisc-baas George Howard die Bruntnell aantrekt voor zijn net opgerichte americana-label Slow River. Howard haalt Bruntnell en zijn band naar Zippah Studios in Boston, Massachusetts en neemt daar zonder poespas en studiotrucs maar met Son Volt-leden Eric Heywood (pedal steel) en Dave Boquist (fiddle) de twaalf liedjes op van Normal For Bridgwater. Het zijn elegante, harmonische en diepgevoelde liedjes die een muzikale sfeer oproepen van landelijke, golvende weggetjes, neonverlichting en de uitgestrekte velden van het Amerikaanse Midwesten. Hoewel ‘Jurassic Parking Lot’ inderdaad handelt over het grootste neonbord van Noord Amerika, gaan de ijzersterke songs ‘N.F.B.’ (Normal For Bridgwater) over een stadje in Sussex, Engeland waar iedereen tamelijk gestoord is en ‘By The Time My Head Gets Back To Phoenix’ over gefortuneerde Britten die door invriezing van hun hoofd het eeuwige leven denken te bereiken. ‘Outlaw (May The Sun Always Shine)’ is een countryballad die vreemd genoeg gecomponeerd is met Randy Bachman van Bachman Turner Overdrive, ‘Cosmea’ is vanwege de jeremiërende fiddle een echte Appalachen-song en ‘Forgiven’ en ‘Lay Down The Curse’ zijn Uncle Tupelo-achtige rockers. De kern van Bruntnells compositorische vaardigheden, in combinatie met zijn onderkoelde, hese stemgeluid, is echter te vinden in schitterend weemoedige countryrockliedjes als ‘Handful Of Stars’, ‘Played Out’ en ‘Shot From A Spring’, liedjes die bovendien de fenomenale James Walbourne laten schitteren op gitaar, banjo en Hammond. Onder critici wordt Normal For Bridgwater uitstekend ontvangen – volgens de NME moeten Bruntnells platen op scholen onderwezen worden – maar uiteindelijk worden er in Amerika ongeveer 8.500 verkocht, in Engeland zo’n 3.000 en in Nederland een paar honderd. Dat is bepaald niet spectaculair voor een neo-countryrock meesterwerk van een groots talent; dat in 2005 nog eens bevestigd wordt door het uitzonderlijke fraaie Ghost In A Spitfire.
Handful Of Stars / You Won’t Find Me / N.F.B. / Forgiven / By The Time My Head Gets To Phoenix / Played Out / Cosmea / Lay Down This Curse / Shot From A Spring / Jurassic Parking Lot / How You Are / Outlaw (May The Sun Always Shine)

zondag 15 april 2012

Clay Idols | Falling Down Backwards

Grote onbekenden uit het Los Angeles van de prille jaren negentig. Een album produceert de band; een album dat uitkomt op een klein label; een album dat gevuld is met bloedrode, herfstbruine moodrock met een hoge emotionele waarde; een schitterend album. Maar er hangt een mysterieus waas rond Clay Idols, want na één album opgelost in het niets. De groep is gecentreerd rondom de talenten van zanger/gitarist en songschrijver Steven Schayer. Zijn huiverende, emotievolle stemgeluid in combinatie met zwaarmoedige teksten die overvloeien van beeldspraak en verwijzingen naar angsten en onzekerheden zijn de gezichtsbepalende elementen van de donkere rock van Clay Idols. De band bestaat naast Schayer uit Daniel Berger (gitaar, dulcimer), Mike Kabok (bas) en Rob Jacobs (drums), maar krijgt bij het muzikale inkleuren hulp van viool en cello. De songs van Schayer bevinden zich dan ook tussen de donkere somberte van de American Music Club en de melancholie van R.E.M., terwijl reverb-gitaren en stuwende drums Brtse postpunk-invloeden verraden. Analoog aan die vergelijking zijn schitterende liedjes als 'This House's River', 'Speechless' en 'Best Part Of Bad Weather' zwanger van doem en 'Another Bad Day', 'Flower Thief' en 'Freedom Bridge' bitter van weemoed en dus lichter van toon. Samen met de overige, alle overtuigende composities is Falling Down Backwards een uiterst fascinerend rockalbum dat helaas nergens op aandacht heeft kunnen rekenen. Steven Schayer en de zijnen verdwijnen dan geruisloos van het podium, en nemen het miskende meesterwerk Falling Down Backwards mee de vergetelheid in.
This House's River / Flower Thief / Bells Are Ringing / It Can Only Get Colder / Speechless / Another Bad Day / Straight Line To A Clear Head / Best Part Of Bad Weather / Fortune In A Wishing Well / Freedom Bridge

vrijdag 13 april 2012

Todd Rundgren | Something/Anything?

Reeds lang uitgekeken op het bandconcept – lees: het leiderschap van The Nazz – en gefascineerd door de naar binnen gekeerde singer-songstress-stijl van Carole King en Laura Nyro, ontwikkelt Todd Rundgren zich begin jaren zeventig tot de glitterachtige, kwikzillveren artiest die hij is als hij na twee soloplaten werkt aan zijn meest ambitieuze soloproject tot dan toe: het allesomvattende Something/Anything?. Rundgren is inmiddels zeer vertrouwd met de modernste studiotechnieken; is niet alleen multi-instrumentalist maar ook producer van albums van The Band en Badfinger, en kiest zijn domicilie in de Bearsville-studios in upstate New York, eigendom van Dylan-manager Albert Grossman. Toch neemt Rundgren het merendeel van zijn wagonlading nieuwe songs in Los Angeles op met producer James Lowe – voormalig zanger van The Electric Prunes. Todd Rundgren smeert op Something/Anything? vele, vele muzikale stijlen uit over vier plaatkanten: ballads, soul, powerpop, psychedelische rock, pianopop en allerlei studio-gekkigheid. Toch houdt de studio-wizzard het overzichtelijk: de plaatkanten zijn verdeeld in thema’s. Kant 1 is a bouquet of ear-catching melodies, wat geen woord teveel gezegd is vanwege de aanwezigheid van het catchy Carole King-tribute ‘I Saw The Light’, de hemelse songs ‘It Wouldn’t Have Made Any Difference’ en ‘Sweeter Memories’, en het eerbetoon aan Amerika’s beroemdste dj: ‘Wolfman Jack’. Kant 2 is de cerebral side met Pet Sounds-achtige harmonie-kathedralen als ‘The Night The Carousel Burnt Down’ en ‘Marlene’. Op kant 3 the kid gets heavy, zoals blijkt uit de heavy rocksongs ‘Black Maria’ en ‘Little Red Lights’, de aanstekelijke powerpopsong ‘Couldn’t I Just Tell You’ en ook de kaalgestripte, Laura Nyro-ballade ‘Torch Song’. De laatste kant – a pop operetta – heeft Rundgren gereserveerd voor een grote schare bevriende muzikanten zoals toetsenist Mark Klingman, pedalsteel-speler Ben Keith, de gitaristen Rick Derringer en Amos Garrett, de blazende broers Brecker en de ritmesectie-broers Tony en Hunt Sales. Dit gezelschap roert zich muzikaal in het schitterende, soulvolle en Elton Johneske ‘Dust In The Wind’ en een remake van ‘Hello It’s Me’, dat tot single gebombardeerd Rundgren de hitlijsten in katapulteert. De hutspot van Something/Anything? volgt in dit spoor, levert het dubbelalbum de kwalificatie van meesterwerk op en vestigt de reputatie van zijn schepper als geniale muzikale avonturier definitief. Todd Rundgren gaat in de jaren zeventig door met het maken van avontuurlijke albums, wordt succesvol met zijn band Utopia en zal nog spraakmakende albums produceren van Grand Funk, New York Dolls, Meat Loaf, The Tubes, Patti Smith en XTC. Zelfs vijfendertig jaar na de release Something/Anything? blijkt Todd Rundgren nog steeds een visionair muzikant.
I Saw The Light / It Wouldn’t Have Made Any Difference / Wolfman Jack / Cold Morning Light / It Takes Two To Tango (This Is For The Girls) / Sweeter Memories / Intro / Breathless / The Night The Carousel Burnt Down / Saving Grace / Marlene / Song Of The Viking / I Went To The Mirror / Black Maria / One More Day (No Word) / Couldn’t I Just Tell You / Torch Song / Little Red Lights / Overture – My Roots: Money (That’s What I Want)/Messin’ With The Kid / Dust In The Wind / Piss Aaron / Hello It’s Me / Some Folks Is Even Wither Than Me / You Left Me Sore / Slut

donderdag 12 april 2012

Badly Drawn Boy | Have You Fed The Fish?

Damon Gough heeft de true spirit van de ware singer-songwriter annex muzikale knutselaar. Ziehier: de Mancunian studeert een blauwe maandag jazz aan het conservatorium, wil als hij achttien is studio-engineer worden en richt in 1997 met DJ Andy Votel platenlabel Twisted Nerve op. Dan koopt Gough een Tascam 144 – een portable studio – net zo een als waar zijn idool Bruce Springsteen Nebraska mee opnam, en knutselt een rafelige lo-fi-plaat in elkaar die een ieder verrast. The Hour Of The Bewilderbeast wint in 2000 dan ook de prestigieuze Mercury Prize. Maar hoe volg je zo'n succesvol debuut op? Door bijvoorbeeld iedereen op het verkeerde been te zetten met de gestileerde soundtrack voor de verfilming van Nick Hornby's About A Boy. Maar de ware opvolger is datzelfde jaar nog Have You Fed The Fish?; productietechnisch en qua ambitieniveau beslist een paar fikse stappen vooruit ten opzichte van de voorgangers. Productie, arrangementen en de gedreven uitvoering van Gough zijn nadrukkelijk ambitieus en reiken naar grote hoogten en ondanks dat de plaat in Engeland is opgenomen is er een grote Amerikaanse inbreng, zoals producer Tom Rothrock (Beck, Elliott Smith) en erkende studiocats als Jon Brion en Joey Waronker. Maar de grote baas is, inmiddels uitgerust met een wollen muts à la Springsteen ten tijde van Born To Run, Damon Gough zelf. Have You Fed The Fish? is puur pop-eclecticisme en ontstijgt elke classificatie. Gough graaft nadrukkelijk in de popgeschiedenis en switcht daarbij probleemloos van de Amerikaanse Westkust naar de indie-rock van Albion; en van pop, vaudeville en bossanova naar soul en rock. Gough had het songschrijven al onder de knie, maar hier overtreft hij zichzelf qua zeggingskracht en song-opbouw. Op Have You Fed The Fish? zijn talloze topklasse composities te vinden die ook nog eens zeer overtuigend en met hoorbaar plezier neergezet worden. 'You Were Right', de torchsong 'How?', het 40-seconden miniatuurtje 'Imaginary Lines', de popsong 'What Is It Now?' en de fenomenale afsluiter 'Bedside Story' noemen, doet in feite de overige tien liedjes tekort, want Have You Fed The Fish? is een volstrekt samenhangend geheel; is spannend en verrassend tot in de kleinste details. Have You Fed The Fish? is voorbestemd een moderne klassieker te zijn.
Coming In To Land / Have You Fed The Fish? / Born Again / 40 Days, 40 Fights / All Possibilities / I Was Wrong You Were Right / Centrepeace / How? / The Further I Slide / Imaginary Lines / Using Our Feet / Tickets To What You Need / What Is It Now? / Bedside Story

City And Colour | Little Hell



Met zijn soloproject City And Colour maakt Dallas Green de overstap van punk – met zijn band Alexisonfire – naar parelende folky pop. In 2005 besluit de hardcore troubadour uit Ontario, Canada namelijk om er naast Alexisonfire een particulier bandje op na te houden dat, hoewel cryptisch, zijn eigen naam draagt: City staat voor Dallas en Colour voor Green. De semi-akoestische popsongs die Green opneemt zijn opvallend fris en catchy en verraden diens grote compositorische talent. Na Sometimes (2005) en Bring Me Your Love (2007) is Liitle Hell in 2011 een gigantische sprong voorwaarts. De karakteristieke falsetstem van Green is warm en toegankelijk en bevindt zich te midden van een prachtig muzikaal decor van akoestische gitaren, cello, pedal steel, Wurlitzer en piano, in een ouderwets-analoge productie. Dallas wisselt intense en knap geconstrueerde alt.folkpopliedjes als 'Liitle Hell', 'Fagile Bird', 'O' Sister', 'Silver And Gold' en 'Hope For Now' – met een geweldige grande finale – af met een aanstekelijke gitaarpopsong als 'Weightless' en het machtig slepende 'Sorrowing Man'. Afwisseling, diepgang en een hoog melodieus gehalte kenmerken Liitle Hell, dat de obscuriteit verre ontstijgt en zelfs commerciële appeal heeft. Dallas Green is een krachtige singer-songwriter waarmee rekening gehouden moet worden; Liitle Hell is alvast een fantastische proeve van bekwaamheid en een alternatief meesterwerkje bovendien.
We Found Each Other In The Dark / Natural Disaster / The Grand Optimist / Little Hell / Fragile Bird / Northern Wind / O' Sister / Weightless / Sorrowing Moon / Silver And Gold / Hope For Now

dinsdag 10 april 2012

Roger Morris | First Album

Roger Morris is zo onder de de indruk en geïnspireerd door The Band, dat het niet meer dan logisch is dat zijn debuutalbum – en enige album voor zo'n dertig jaar – een pure pastiche is van Music From Big Pink en The Band. Akelig dicht blijft Morris op First Album qua songs, instrumentatie en sfeer bij de monumentale Band-platen – en dat terwijl Roger Morris een Brit is die zijn jeugd doorbrengt in Wales en Essex. Op grond van zijn op gitaar en piano gecomponeerde liedjes krijgt Morris in Londen een contract, eerst als songschrijver, later als uitvoerend artiest. In 1971 mag Morris zijn liedjes opnemen in de Command Studios met een uitgelezen studioband met daarin onder meer producer en gitarist Keith West (Tomorrow), gitarist John Weider (Family), organist en pianist Tommy Eyre (Sensational Alex Harvey Band) en de Amerikaanse pedal steelspeler Glen Ross Campbell (The Misunderstood). Een pastiche mag First Album zijn, maar het is ook een fascinerend countryrock-album met fantastische songs die de sfeer verbeelden van afgelegen bossen, eenzame landweggetjes en landelijke, 19e eeuwse tafereeltjes. Roger Morris' fijngevoelige tenor laat zich in liedjes als 'All My Riches', 'The Trail Of Tears' en 'Idaho' omgeven door laidback spel, rollend orgel, barrelhouse-piano en jankende pedal steel. First Album is net als albums van Brinsley Schwartz en Head, Hands & Feet trendsettend in het Londen van de begin jaren zeventig, maar de nihilverkoop doet Roger Morris samen met zijn obscure debuut subiet in de vergetelheid verdwijnen.
Taken For Granted / Trail Of Tears / The Vigil / Golightly's Almanac / Showdown / All My Riches / Northern Star / Livin' On Memories / Poor Lucy / First Snow / Let The Four Winds Blow / Idaho

maandag 9 april 2012

The Wynntown Marshals | Westerner

Het genot start al bij de sfeervolle hoesafbeelding, die doet denken aan grote Amerikaanse schilders als Homer, Hopper en Wyeth. Dit is americana, het plattelandsleven in het Midwesten verbeeldend. Maar ho, de makers van deze fantastische cd komen niet uit de States, maar uit Schotland. Het zijn The Wynntown Marshals, een incarnatie van The Sundowns die in 2005 met Calabasas een magistrale countryrock-plaat afleverden. Vijf jaren later zetten The Wynntown Marshals, na een zelfgetitelde ep in 2008, met Westerner deze traditie op een volwaardige manier voort, want een geweldig album in de trant van The Jayhawks, Wilco en Grand Drive. Stuurse countryrockers met stevige gitaren – zoiets als de Stones ten tijde van Let It Bleed – weten zich afgewisseld met broeierige, naar een climax toe voerende ballads die worden verstevigd met elektrische gitaren, Hammond en een jammerende pedal steel. In dat verband zijn liedjes als 'Thunder In The Valley', 'Gil' en 'All That I Want' sublieme countryrocksongs die een groot publiek verdienen. Westerner zou dan ook met een reguliere distributie een flinke schare volgers achter zich kunnen krijgen, want aan de kwaliteit ligt het niet; om de doodeenvoudige reden dat Westerner weer zo'n geweldig puur, gloedvol, radiant countryrock-album is.
You Can Have My heart / Ballad Of Jayne / Snowflake / Thunder In The Valley / El Prado / 48 Hours / Gil / All That I Want / Nelly / Divine Compassion / Two's Company

zaterdag 7 april 2012

The Stands | All Years Leaving

Geboren in Liverpool en opgegroeid in New York, is Howie Payne een muzikale reageerbuis waarin Britse en Amerikaanse invloeden samenkomen. Waarop er een bruisend mengsel ontstaat dat Beatles, Byrds en Dylan samenbrengt en als resultaat All Years Leaving oplevert. Rond de millenniumwissel ontstaat er een scene in Liverpool van jongehondenbands als The Zutons en The Coral. Payne, terug in Engeland en in alles in Liverpudlian, is eerst roadie bij The Coral, maar richt dan een band op om zijn eigen songs te kunnen spelen. Aanvankelijk wordt hij tijdens optredens begeleid door Zutons- en Coral-bandleden, maar gaandeweg heeft hij zijn eigen ploeg bij elkaar: gitarist Luke Thompson, bassist Dean Ravera en drummer Steve Pilgrim. The Stands worden een veelgevraagde live-act in het Liverpoolse circuit en hebben fans in Paul Weller en Noel Gallagher. De laatste leent zijn Wheeler End-studio uit aan Payne en zijn band die nog geen platendeal hebben – Gallagher wil er wel bij zijn. Als The Stands een contract tekenen bij Echo worden de opnamen voor het debuutalbum vlot afgerond in de Londense Olympic Studios en ligt All Years Leaving in februari 2004 in de winkels. All Years Leaving knipoogt in twaalf eenvoudige, rammelende popsongs schaamteloos naar het verleden van folkrock, country en harmoniepop. De op akoestische gitaren en onnadrukkelijke begeleiding geschraagde liedjes klinken bedrieglijk eenvoudig, maar verraden een flinke dosis vakmanschap en een verering van andere Liverpoolbands als The La’s en The Beatles. Snerende zang en lekker zeurende koortjes klinken door in de verrukkelijke jingle-jangle van ‘I’ve Waited So Long’, ‘When This River Rolls Over You’ en ‘The Love You Give’. ‘Aways Is The Same- Shine On’, dreint à la Green On Red, maar heeft een introspectief tweede deel, en het refrein van ‘Here She Comes Again’ leunt sterk op The Cars’ ‘My Best Friend’s Girl’. Payne heeft zijn meest melancholieke moment in ‘The Big Parade’, versterkt door mellotron en strijkers; de scheurende gitaar in ‘Some Weekend Night’ is van Noel Gallagher en het galopperende ‘The Way She Does’ met zijn feedbackende gitaren is de zinderende climax van All Years Leaving. Veel op All Years Leaving mag dan gejat zijn, er moet wel een meesterhand aan te pas komen om er een aantrekkelijke en meeslepende plaat van te maken. Howie Payne heeft die meesterhand, met als resultaat een dozijn jubelende rock-’n-rollliedjes met een gouden retro-chique randje.
I’ve Waited So Long / All Years Leaving / Outside Your Door / When This River Rolls Over You / It’s Only Everything / Always Is The Same-Shine On / Here She Comes Again / The Big Parade / The Love You Give / I Need You / Some Weekend Night / The Way She Does

vrijdag 6 april 2012

The Outlaws | The Outlaws

In 1974 heeft de southern rock zich ten volle ontwikkeld; The Allman Brothers Band en Lynyrd Skynyrd kennen dan al grote successen, en in hun kielzog The Marshall Tucker Band en The Charlie Daniels Band eveneens. Maar met The Outlaws uit Tampa, Florida wil het nog niet zo goed lukken. Daar komt verandering in als The Outlaws in het voorprogramma staan van Lynyrd Skynyrd in Columbia, South Carolina en Ronnie van Zant uitroept: 'If you don't sign The Outlaws, you're the dumbest music person I've ever met.' In het publiek staat Clive Davis die net Columbia de rug toegekeerd heeft en zijn eigen label Arista is gestart. Davis tekent The Outlaws subiet als 'the first full-tilt rock 'n roll band signed to Arista Records'. The Outlaws zijn dan al jaren on the road in verschillende bezettingen. In 1974 bestaan The Outlaws uit drummer Monte Yoho, bassist Frank O'Keefe en de three man guitar army: Hughie Thomassen, Billy Jones en Henry Paul. Dit kwintet neemt in maart 1975 in de Elektra Sound Recorders-studio in Los Angeles hun debuutplaat op, die geproduceerd wordt door niemand minder dan Doors-producer Paul Rothchild. Hij keert de swingende rocksongs – die uitgebreid tijdens live-optredens zijn getest – binnenste buiten, wat een frisse, gevarieerde en melodieuze sound oplevert. Het meest karakteristieke aan het debuut The Outlaws is de driedubbele gitaar line-up, waarin vooral de Fender-gitaar van Thomasson en Gibson Les Paul van Billy Jones met elkaar duelleren. Hoewel dit kenmerkend is voor de southern rock, onderscheiden The Outlaws zich hiervan door de fraaie zangharmonieën die Buffalo Springfield. Poco en vooral The Eagles in herinnering roepen. De drie gitaristen wisselen elkaar niet alleen af in de solo's, maar ook af in de leadzang. Billy Jones neemt de leadzang voor zijn rekening in 'Cry No More' en het meeslepende 'It Follows From Your Heart'; Henry Paul in 'Stay With Me' en het prettig voortjakkerende 'Song In The Breeze'. Het meest prominent is echter Hughie Thomasson die niet alleen de geweldige countryrocksong 'There Goes Another Love Song' de hitparades in zingt – ook vier weken in de Nederlandse top 40 – maar ook zanger en componist is van 'Green Grass & High Tide', een lijflied van de southern rock. In deze tien minuten durende rocksong, die feitelijk opgebouwd is uit talloze snerpende, gierende gitaarsolo's, bewijzen The Outlaws tot de canon van southern rock te behoren. Mede door dit epische, uitgesponnen rocknummer is het zelfgetitelde debuut van The Outlaws een mijlpaal van de southern rock. De opvolger Lady In Waiting – net als het debuut gestoken in een fraaie hoes van Janet Mager – doet weinig onder voor het debuut, maar is in 1976 wel de laatste plaat van The Outlaws in de oorspronkelijke bezetting. Er volgen vele bezettingswijzigingen, maar geen enkele bereikt het niveau van het eerste album, The Outlaws.
There Goes Another Love Song / Song For You / Song In The Breeze / It Follows From Your Heart / Cry No More / Waterhole / Stay With Me / Keep Prayin' / Knoxville Girl / Green Grass & High Tide

woensdag 4 april 2012

Hearts And Minds | Hearts And Minds

Bruce Henderson uit Stillwater, Oklahoma heeft begin jaren tachtig zijn eerste bandjes in Austin, Texas. Verhuisd naar New York richt hij, enigszins paradoxaal, een countryrockgroep op. Voor die band, Hearts And Minds, confisqueert de singer-songwriter het cruciale deel van John Cougar Mellencamps begeleidingsband: Kenny Aronoff (drums), Andy York (gitaar), Toby Myers (bas) en Mike Wanchic (lap steel, gitaar). Het enige album dat het samenwerkingsverband oplevert is in 1990 het zelfgetitelde debuut voor A&M Records, dat naast licht ontvlambare countryrocksongs als 'Tenderly', 'Hearts And Minds' en 'Road To Ruin' hartverscheurende ballads bevat als 'Five O'Clock Shadow', 'Living In Sin' en 'House Of Love', dat zeven jaar later nog eens zal opduiken op Hendersons solodebuut The Wheels Roll. Hearts And Minds zijn dan al compleet vergeten, ondanks hun veelbelovende en zeer geslaagde debuut dat in 1990 als een van de weinigen de countryrock-traditie in ere houdt
Tenderly / Speed Rack / Hearts And Minds / Five O'Clock Shadow / House Of Love / Road To Ruin / Which Way The Wind / N / Big As Dallas / Living In Sin / I Know Where I Belong

maandag 2 april 2012

Whispering Pines | Whispering Pines




Fan-tas-tisch. Ik geef toe, ik ben in een bespiegelende bui die me terugvoert naar de jaren zeventig. Het volmaakte gezelschap daarbij zijn de Whispering Pines, een langharig, in denim en ruitbloezen gehuld vijftal uit Silver Lake, Californië. En ja, ze vernoemden zich naar de song van The Band. Hun gelijknamige debuut-cd is, ik zei het al en zeg het nogmaals, fantastisch. Als je houdt van die goeie ouwe countryrock en van southern rock, dan hoef je niet verder te zoeken. Whispering Pines zet een zeer geloofwaardige sound neer die het midden houdt tussen de Rolling Stones met Mick Taylor op slidegitaar, de Muscle Shoals-sound van Lynyrd Skynyrd, de swamprock van CCR en Tony Joe White, de dubbele gitaarsound van The Outlaws en vooral en in het bijzonder het elektrische bottleneckgeluid van Duane Allman. Het is allemaal bijzonder retro wat deze boys in negen countryboogie-songs neerzetten, maar wat dondert het als het zulke heerlijke en eerlijke muziek oplevert. Uitstekende songs, rammelende piano, rollende Hammond en gierend dubbelloops gitaarspel maken van Whispering Pines de ware troonopvolgers van die geniale Allman Brothers. Luister maar eens naar het ruim zeven minuten klokkende Stars Above, dat een gitaarsolo loslaat die als een adelaar wegwiekt in het onmetelijke luchtruim. Dát gevoel krijg ik bij de Whispering Pines.

Family Tree / Brand New Beat / Stars Above / This Town / Grapevine Blues / Miss Lucy's Red Light / Mirror Woman Mirror Man / Crazy Mama / Songbird

zondag 1 april 2012

The Freewheelers | Waitin' For George

Luther Russell is een talentvol muzikant: hij speelt gitaar, bas, drums, piano en orgel. Hij is bovendien een producer die producties op zijn naam heeft staan van sterke platen van Warren Pash, Fernando en Richmond Fontaine. Ook heeft Russell – die zijn eerste bandje, The Boothills, in 1987 begon met Jakob Dylan – een serie cd's op eigen naam uitgebracht. Luther Russell is ook die zanger met de cokeskloppersstem op Waitin' For George, het rauwe, opwindende album van The Freewheelers dat in 1996 op American Recordings verscheen. Na het mislukte zelfgetitelde debuut op Geffen in 1991 komen The Freewheelers na een verhuizing van Los Angeles naar Portland onder de vleugels van producer George Drakoulias. Hij bezorgt The Freewheelers een rauwe rootsrocksound die het midden houdt tussen Derek And The Dominoes, Joe Cocker en Little Feat. De albumtitel is dan ook een verwijzing naar Little Feats' live-album en naar producer Drakoulias. Op Waitin' For George zingt Luther Russell zijn amandelen uit zijn strot om boven de dampende southern rock van zijn kornuiten uit te komen – met groot effect op het prijsnummer '(Chico's Sellin') Maps To The Stars'. Blues, soul en countryrock domineren Waitin' For George, opgepookt door de hamerende piano van Chris Joyner, Dave Sobels rollende Hammond en Luther Russells imposante scheur die Joe Cocker doet verbleken. Zelf noemt Luther Russell het een 'built-in Mad Dogs And Englishmen sound'. En dat is de spijker op zijn kop.
Best Be On Your Way / What's The Matter Ruth? / Mother Nature Lady / Ghost Of Tchoupitoulas St. / My Little Friend / (Chico's Sellin') Maps To The Stars / Crime Pays / Walkin' Funny / About Marie / Kiss Her For The Punk / Elevator Man / Blame / Let The Music Bring A Smile