woensdag 29 mei 2013

Stillhouse | The Great Reprise

Vergéét Chatham County Line. De akoestische Appalachan-folk van allen-rondom-de-microfoon moet, ja moet plaats maken voor The Great Reprise van Stillhouse, eveneens uit Raleigh, North Carolina. Stillhouse dateert van voor Chatham County Line, maar eindigt als de wegen van zanger-gitarist Dave Wilson en drummer Zeke Hutchins en basist Jay Brown zich scheiden; de laatste twee gaan Tift Merritt begeleiden, Wilson richt Chatham County Line op. In 2005 verschijnt het debuut van Stillhouse, Through The Winter, een prachtige, ouderwetse countryrockplaat. Wilson, Brown en Hutchins hebben Chatham County Line-instrumentalist Greg Readling weten te strikken – hij voegt pedal steel en piano toe – zodat Stillhouse een volwaardige countryrockgroep is. Dat blijkt acht jaar later opnieuw met de release van The Great Reprise, een warmbloedig, ronduit schitterend album en van een intense schoonheid. Dave Wilson is een begenadigd schrijver van magnifieke liedjes, waarin hij melodie aan muzikaliteit paart. Gezegend met een wondermooi stemgeluid, brengt Wilson warmte en een goed gevoel over in fraaie liedjes als 'Put It Back' en 'Running Away'; liedjes bovendien met catchy hooks. Ingetogen begeleid door 12-snarige gitaar, pedal steel en piano imponeert de singer-songwriter Wilson met intieme en melancholieke songs. Ronduit adembenemend zijn dan ook de verstilde hoogtepunten 'Automobile', 'Old Fool In Love' en 'To The Light'. Tien countryliedjes vol van berusting, weemoed en verlangen, The Great Reprise is een authentiek meesterstuk. Klein, bescheiden, maar van een groot gewicht.

Put It Back / Running Away / Leave This World / Say Goodbye / Automobile / Calling / Old Fool In Love / She Makes My Mind / Time It Takes To Die / To The Light

dinsdag 28 mei 2013

Morning | Morning

Na het uiteenvallen van de band die Forever Changes heeft voortgebracht, formeert Arthur Lee in augustus 1968 een nieuwe Love. Jay Donnellan is de gitarist in deze Love-versie en is met zijn psychedelische spel zeer prominent aanwezig op Four Sail en Out There. Als Arthur Lee zijn bandleden opnieuw ontslaat trekt Jay Donnellan zich vanuit Los Angeles terug naar de heuvels van de San Fernado Valley, neemt de naam Jay Lewis aan en richt met twee vrienden The Morning And The Evening op. Het drietal – Lewis (gitaar, banjo), Jim Hobson (piano, orgel) en Barry Brown (gitaar, drums) – richt een provisorische studio in met de nogal pretentieuze naam The Recording Studio Inc. en houdt zich als een ware hippiefamilie de hele dag bezig met muziek maken. Vrienden komen erop af en omgekeerd evenredig met de verkorting van de bandnaam in het eenvoudige Morning, dijt de band uit tot een collectief van zes personen. Lewis, Hobson en Brown vormen echter de kern van Morning; zijn verantwoordelijk voor teksten, muziek en productie – en de prachtige harmonieuze samenzang. Hoewel het trio hun artistieke vrijheid wil behouden, tekenen ze toch bij grote platenmaatschappij Vault. 
Op de zelfgetitelde debuut-lp, die in Engeland op Liberty verschijnt, bestaat Morning naast het trio uit Terry Johnson (gitaar), Jim Kehn (zang, gitaar, drums) en Bruce Wallace (bas). Er is bovendien een gastrol voor pedal steelspeler Al Perkins. Dit collectief heeft met Morning een prachtige, zweverige countryrockplaat gemaakt. De band heeft alle typische Westcoast-sounds in zich verenigd: Byrdsy folkrock, Moby Grape-achtige psychedelica en Crosby, Stills & Nash-harmoniën. Zodoende koppelt het organische countryrock aan slaperige, meerstemmige folkrock. ‘Angelena’ is zo’n folky liedje, met prachtige zang en tinkelend pianospel, evenals ‘Easy Keeper’ en ‘As It Was’. ‘Roll ‘Em Down’ en ‘It’ll Take Time’ zijn klassieke countryrocksongs van het soort waar The Eagles later furore mee zullen maken, terwijl de pychedelische pop van ‘Early Morning’ en het barokke ‘And I’m Gone’ voor een nog rijker klankbeeld zorgen. Maar er is nog meer. De plaatkanten sluiten namelijk beide af met adembenemende miniatuurtjes. Kant 2 met het schitterende countryliedje ‘Dirty Roads’ en kant 1 met het hoogtepunt van dit album; de pure magie van bitterzoete samenzang en het welhaast vloeibare elektrische gitaarspel van Jay Lewis in ‘Sleepy Eyes’. Morning heeft echter geen enkel succes, net zo min als de fraaie opvolger Struck Like Silver (1972), met als gevolg dat Morning voor altijd tot de obscuriteit gedoemd lijkt te zijn.


Angelena / Early Morning / Tell Me A Story / Easy Keeper / Roll ‘Em Down / Sleepy Eyes / New Day / As It Was / Time / It’ll Take Time / And I’m Gone / Dirt Roads

maandag 27 mei 2013

Pernice Brothers | Overcome By Happiness

In 1997 gaat Scud Mountain Boys op de helling. Sleutelfiguren Frank Padellaro en Joe Pernice beginnen hun eigen band: Padellaro King Radio, Pernice Pernice Brothers. De laatste verlaat het pad van de alternatieve country en zoekt zijn weg in de pop van Burt Bacharach, Bread en Colin Blunstone. Geruggensteund door een nieuw label (Rykodisc) en gelouterde muzikanten als Michael Deming (producer van de Gigolo Aunts en The Lilys), Aaron Sperske (Beachwood Sparks), Peyton Pinkerton (Weezer),Tom Monahan (Scud Mountain Boys) en een compleet orkest, neemt Pernice Overcome By Happiness op. De country- en folkinvloeden zijn resoluut naar de achtergrond verdrongen ten faveure van een popbenadering. De drums en bas zijn ten opzichte van Scud Mountain Boys steviger aangezet en zanger Joe Pernice laat zich nadrukkelijker gelden. Britse invloeden als Badfinger en The Zombies doen definitief hun intrede en ook doen de Pernice Brothers herinneren aan de perfecte poprock van Big Star. Melancholiek en melodieus, catchy en introspectief – Pernice betoont zich meermalen de treurige troubadour – Overcome By Happiness heeft dit alles in zich en ademt met hemelse, van weemoed druipende liedjes als 'Sick Of You', 'Dimmest Star', 'Shoes And Clothes' en 'Wherein Obscurely' een bijzonder grote muzikale rijkdom. Overcome By Happiness zet de standaard voor een imposant, zich decennialang uitstrekkend Pernice-oeuvre.

Crestfallen / Overcome By Happiness / Sick Of You / Clear Spot / Dimmest Star / Monkey Suit / Chicken Wire / Wait To Stop / All I Know / Shoes And Clothes / Wherein Obscurely / Ferris Wheel




zondag 26 mei 2013

Ted Nugent | Ted Nugent


Hij heeft voldoende tegen zich spreken; zo is Ted Nugent een behoorlijke rechts-reactionair, een voorvechter van vrij wapenbezit en een pleitbezorger van de jacht – waarover hij het boek Kill It & Grill It schreef. Ted Nugent is ook nog eens een tamelijk beroerd zanger, maar daar staat tegenover dat hij een ras-performer en showman is en vooral een briljante rock-'n-rollgitarist. Theodore Anthony Nugent is afkomstig uit Detroit, Michigan en is vanaf midden jaren zestig actief in The Amboy Dukes, die vanwege Teds showboatin' op zijn Gibson Birdland-gitaar begin jaren zeventig worden omgedoopt tot Ted Nugent & The Amboy Dukes. De volgende logische stap is een solocarrière, die in 1975 van start gaat met het zelfgetitelde Ted Nugent. Ted is dan door zijn enerverende, spetterende live-optredens al flink populair in de rockarena's van het Midwesten en staat alom bekend als de Motor City Madman. Nugents debuutplaat sluit naadloos aan bij diens live-reputatie: vette boogie, pompende hardrock en opwindende gitaarsolo's. Ted Nugent bespeelt zijn kolossale Gibson-gitaar als een kogelspuwende mitrailleur in rocknummers met een hoog octaangehalte als 'Stormtroopin'', 'Motor City Madhouse', 'Just What The Doctor Ordered' en het absoluut geniale 'Stranglehold'. Het pleit overigens voor Nugent dat hij bij wijze van adempauze een poëtisch, jazzy liedje als 'You Make Me Feel Right At Home' inlast. Ted Nugent is, gelijk de debuutplaten van Aerosmith, Montrose en Van Halen, een klassieke Amerikaanse hardrockplaat en het startschot van een imposante carrière die tot spijt van sommigen voortduurt tot op de dag van vandaag.

Stranglehold / Stormtroopin' / Hey Baby / Just What The Doctor Ordered / Snakeskin Cowboys / Motor City Madhouse / Where Have You Been All My Life / You Make Me Feel Right At Home / Queen Of The Forest    

zaterdag 25 mei 2013

Zakk Wylde | Book Of Shadows


Zakk Wylde is een allesverslindend gitaarmonster; een heavy metal-gitarist van het agressieve en gespierde soort. Zijn samenwerking met Ozzy Osbourne omspant maar liefst twee decennia – in 1988 was de 21-jarige knaap uit Bayonne, New Jersey voor het eerst te horen op een album van Ozzy. Na zeven jaar Ozzy Osbourne gaat Wylde in 1994 voor zijn eigen kansen en komt, gesteund door het grote Geffen, verrassend voor de dag met zijn southern rock-trio Pride & Glory. Nog verrassender is de stap die Zakk Wylde in 1996 zet met een heus singer-songwritersalbum: Book Of Shadows. Hier domineren akoestische gitaren, piano en orgel in organische rocksongs die zelfs opgeluisterd worden met sfeervolle, herfstige strijkers. Zakk Wylde blijkt over een uitstekend rauw stemgeluid te beschikken, dat nu eens niet overstemd wordt door zessnarige powerchords. Dat neemt echter niet weg dat Wylde's merendeels stemmige liedjes – organisch, melodieus en bedachtzaam – regelmatig enthousiast opgepookt worden door fantastische gitaarsolo's. Uit onverwachte hoek dus, dit superieure, beheerste solo-album van een temperamentvolle gitaarbeul.

Between Heaven And Hell / Sold My Soul / Road Back Home / Way Beyond Empty / Throwin' It All Away / What You're Look'n For / Dead As Yesterday / Too Numb To Cry / The Things You Do / 1,000,000 Miles Away / I Thank You Child

donderdag 23 mei 2013

A. More | Flying Doesn’t Help


In eerste instantie lijkt A. More nogal een mystificatie. Als deze More in 1979 vanuit het tamelijke niets Flying Doesn’t Help via een onbetekenend label op de markt slingert, is hij de grote onbekende. A. More? Wie is hij? A. More blijkt A. Moore te zijn en A. Moore is Anthony Moore, een van origine componist van filmmuziek. Moore trekt eind jaren zestig van Londen naar Duitsland en sluit zich aldaar aan bij een groep experimentele filmmakers. In Hamburg raakt hij verliefd op de jazzzangeres Dagmar Krause, trouwt met haar en gaat ook muzikaal een verbond met haar aan. Met de Amerikaanse tekstschrijver Peter Blegvad vormen de Brit Moore en de Duitse Krause het trio Slapp Happy. Na een lp in 1972 voor het Duitse Polydor-label, waarop de krautrockers van Faust als begeleidingsband fungeren, verkassen Moore, Krause en Blegvad naar Londen en vinden onderdak bij Virgin Records. 
De lp Slapp Happy wordt een van de eerste bescheiden succesjes van Virgin, maar dit wordt al snel overvleugeld door de impact van Mike Oldfields Tubular Bells. In een poging een doorbraak te forceren wordt Slapp Happy samengevoegd met het avantgardistische gezelschap Henry Cow. De geforceerde samenwerking levert twee lp’s op, maar het is geen succes. In 1975 verlaten Peter Blegvad en Anthony Moore dan ook het collectief. Moore gaat dan werken aan een solo-lp die echter nooit het licht zal zien omdat Virgin Moore bij het grofvuil zet. Aan het eind van de jaren zeventig werkt Moore gedurende anderhalf jaar aan zijn volgende soloplaat. In de Workhouse Studios neemt hij in dode studiotijd de tracks op die later Flying Doesn’t Help zullen vormen. Moore is verantwoordelijk voor zang, gitaren, toetsen en elektronica, en krijgt hulp van bevriende muzikanten zoals producer Laurie Latham en de Manfred Mann’s Earth Band-ritmesectie Chris Slade en Matt Irving. 
Eind 1979 verschijnt Flying Doesn’t Help op Moore’s eigen Quango Records & Red Tapes-label in een oplage van 15.000 stuks. Flying Doesn’t Help zit de tijdgeest dicht op de huid met zijn schurende elektronica, metalige productie en vernuftig geconstrueerde songs. De arty sfeer doet denken aan het beste werk van Brian Eno en John Cale; aan muzikale excentriekelingen als Bill Nelson en Peter Hammill; en aan een plaat als Bowie’s Lodger. De nadruk ligt vooral op de melodie; het is immers de new wave-tijd. ‘Judy Get Down’ is een geweldige openingssong, en een single waardig. Het vervolg doet hier beslist niet voor onder, zoals ‘Ready Ready’ met zijn bonkende piano, stuwende ritme en dissonante geluiden, het duistere en met zware gitaren afgezoomde ‘Lucia’ en het aanstekelijke ‘Caught Being In Love’. Ook de zeer fraaie popliedjes ‘Girl It’s Your Time’ en ‘War’ profiteren van Moore’s spacey effecten, krassende gitaren en stotende pianospel. Het totale gebrek aan promotie en de afwezigheid van informatie op de hoes – met daarop een al even non-descripte foto van een vliegveld – verhinderen niet dat alle 15.000 exemplaren vlot van de hand gaan en van Flying Doesn’t Help een obscuur collector’s item maken. Anthony Moore zelf blijft ook na opvolger World Service in 1980 een cult-artiest met een lege bankrekening.

Judy Get Down / Ready Ready / Useless Moments / Lucia / Caught Being In Love / Timeless Strange / Girl’s It’s Your Time / War / Just Us / Twilight ( Uxbridge Rd.)

woensdag 22 mei 2013

Mayfly | Mayfly


Een ontmoeting op het Plein in Bergen, Noord Holland, is in 1969 het begin van de legendarisch folkgroep Mayfly. Legendarisch, omdat het bij een lp zal blijven en de groep wegens gebrek aan succes zichzelf in 1974 alweer opheft. Die ene lp, het eponieme Mayfly, uitgebracht in 1972 is een wonderschone, sprookjesachtige folkplaat die én het tijdsbeeld prachtig weergeeft én de tand des tijds moeiteloos heeft doorstaan.
Ontdekt door Jaap Hos van het Alkmaarse Lowland Trio ('Ik Kan Geen Kikker Van De Kant Af Duwen') en getekend door Ariola's Evert Wilbrink, tevens recensent bij de Veronica-gids, nemen Maarten en Ide Min, Gustaaf en Onno Verburg, Arie de Geus, Rinus Groeneveld en Huub Nijhuis in Den Haag hun album op. Hoewel de sound van Mayfly voornamelijk akoestisch is, is het rijk georkestreerd met cello, viool, blok- en dwarsfluit, saxofoon, piano en allerlei gitaren: akoestisch, 12-snarig en elektrisch. De composities zijn voortreffelijk en van een lyrische pracht; combineren pastorale folk met beatleske melodielijnen. Ronduit schitterend zijn 'From Now On', 'Dawn Of An Old Man's Life', 'Lemoncake' en 'The Stable', maar de overige, betoverende liedjes doen er weinig voor onder. Vanzelfsprekend plugt de Veronica-gids de Mayfly-lp stevig – en terecht – maar wegens visueel niet bijster aantrekkelijke optredens delft Mayfly jammerlijk het onderspit tegen bands als Kayak, Alquin en Solution. Eén prachtig album levert het op, een album dat decennialang in de vergetelheid vertoeft, maar dat in 2011 een cd-release krijgt op het Koreaanse Big Pink-label.

From Now On / Symptons Of Summer / 'Dawn Of An Old Man's Life / The Smell Of It / Lemoncake / The Stable / Intermezzo / Secondhand Dream / Blue Sofa / She Leaveth Me / Topless Bertha

dinsdag 21 mei 2013

The Doors | L.A. Woman


The Doors lijken eind 1970 totaal uitgerangeerd. De laatste albums waren moeizame exercities en charismatisch voorman Jim Morrison is totaal gedesillusioneerd. Verslaafd aan whisky, wezenloos en schaamteloos – en meermalen door de politie van het podium geplukt vanwege obsceen gedrag. Morrison stevent af op zijn ondergang en met hem de rest van de band. Als The Doors met vaste producer en mentor Paul Rothchild in de Sunset Sound-studio's hun zesde album willen opnemen en de band nauwelijks over nieuw materiaal lijkt te beschikken tekent Rothchild de overgave: hij vindt de nieuwe song 'Riders On The Storm' net cocktail-jazz. Aanvankelijk zijn Jim Morrison, Ray Manzarek, Robby Krieger en John Densmore,geschokt, maar Rothschilds vertrek werkt als een katalysator. Samen met hun engineer Bruce Botnick bouwen ze hun kantoor – twee verdiepinkjes aan Sunset Boulevard – om tot een rudimentaire studio. En in die provisorische studio – met een drankwinkel en twee topless-bars om de hoek – komt de spirit terug van de begintijd, met als resultaat dat The Doors in slechts vijf dagen hun nieuwe lp op de band kwakken. Nagenoeg alles wordt in een take opgenomen in het kleine studiootje, waar naast de drums van Densmore, de Hammond, Fender Rhodes en Wurlitzer van Manzarek en de gitaar van Krieger ook nog plaats is voor Jerry Scheff – bassist in de band van Elvis Presley – en tweede gitarist Marc Benno. Jim Morrison zingt zijn partijen in in de deuropening van het toilet. Wat in juni 1971 op de markt komt is het meest directe, rauwe album van The Doors; L.A. Woman is in feite een puur bluesrockalbum. Dit is het meest evident in 'Crawling King Snake', een cover van John Lee Hooker, maar ook in het Howlin' Wolf-achtige 'Cars Hiss By My Window' en 'The WASP (Texas Radio And The Big Beat)', beide gebaseerd op oude Morrison-gedichten. Funky en groovend is de opener 'The Changeling', poëtisch het fascinerende 'Hyacinth House' en swingend de hitsingle – een toptien-notering in Nederland – 'Love Her Madly'. De beide plaatkanten worden subliem afgesloten met lange, uitgesponnen songs'. Kant 1 met het opzwepende en met barrelhouse-piano aangejaagde 'L.A. Woman', een Danteske kijk op de stad der engelen, aldus Mr. Mojo Rising: Drivin' down your freeway / Midnight alleys roam / Cops in cars, the topless bars / Never saw a woman so alone. Dit geile brok muziek wordt op kant 2 overtroffen door de dramatische en legendarische afsluiter 'Riders On The Storm'. Storm en regen begeleiden Morrisons killer on the road in zeven adembenemende minuten op weg naar het wegstervende onweer en Jim Morrisons hese gefluister. Het is de allerlaatste keer dat Morrisons stem in de studio wordt vastgelegd; het is de ultieme zwanenzang. Als L.A. Woman in juni '71 in de winkels ligt, zit Jim Morrison al vier maanden in Parijs. Eind juni ontvangt Jim Morrison een proefpersing van L.A. Woman; een paar dagen voordat een cocktail van heroïne en sloten whisky hem fataal wordt. In de ochtend van 3 juli 1971 treft zijn vrouw Pamela Jim Morrison levenloos aan in de badkuip van hun appartement. Jim Morrison is dood maar de legende leeft voort.

The Changeling / Love Her Madly / Been Down So Long / Cars Hiss By My Window / L.A. Woman / L'America / Hyacinth House / Crawling King Snake / The WASP (Texas Radio And The Big Beat) / Riders On The Storm

Ray Manzarek is op 20 mei 2013 op 74-jarige leeftijd overleden in een kliniek in Duitsland.


maandag 20 mei 2013

The Saints | All Fools Day


The Saints van de debuutsingle 'I'm Stranded' uit 1976 is een heel andere dan die van All Fools Day. Die debuutsingle is punk van het eerste uur en slaat in Engeland in als een bom. Niet gek voor een band uit Brisbane, Australië. De constante factor in The Saints door alle jaren heen is Chris Bailey, een romantische ziel die zijn jeugd doorbrengt in Belfast, Ierland en zijn puberjaren down under. Na een niet geheel gelukt punk-avontuur – een periode die Bailey platzak en als straatzanger afsluit – pendelt de rusteloze alcoholist tussen Australië en Engeland, maar richt toch in Brisbane weer een nieuwe Saints op. In steeds wisselende samenstellingen bedient Bailey zich van blazers, strijkers en nemen rinkelende akoestische gitaren en heldere elektrische een steeds dominantere plaats in. Halverwege de jaren tachtig heeft Bailey The Saints weer behoorlijk op de rails en is de band onderdak bij het Australische Mushroom-label. Die stuurt The Saints naar Wales om daar met postpunkproducer Hugh Jones een nieuw album op te nemen dat in maart 1986 op de Australische markt komt: All Fools Day
 De zevende Saints-lp is een juweel van een album, dat gekenmerkt wordt door een organisch en transparant geluid – Jones produceerde eerder Echo & The Bunnymen en The Sound – en dat vooral veel celtic soul bevat. Bailey laat zich in soulvolle sturm-und-drang-songs overduidelijk gelden als de Van Morrison van de punkgeneratie. Energiek en sprankelend in de bijna-hit 'Just Like Fire Would' en in het door strijkers en blazers opgepookte 'Hymn To Saint Jude', rockend en snerend in 'Empty Page' en lyrisch lallend in 'Celtic Ballad', dat pure Ierse folk is. Bailey en zijn Saints schitteren echter vooral in de donker getinte ballads: in 'Blues On My Mind' klinkt Bailey als Tom Waits ten tijde van Closing Time; het schitterende titelnummer 'All Fools Day' viert en betreurt het aardse bestaan. Het sleutelnummer van All Fools Day is niettemin het hemelbestormende 'See You In Paradise', dat soul, rock en folk versmelt tot een smeulend amalgaam en waarin Bailey zijn boodschap aan de wereld uitdraagt: There be no call to arms tonight / And this ain't no holy fight / I'll see you in paradise / I'll see you in paradise. Beter dan All Fools Day zullen The Saints niet meer worden; nooit meer.

Just Like Fire Would / First Time / Hymn To Saint Jude / See You In Paradise / Love Or Imagination / Celtic Ballad / Empty Page / Big Hits (On The Underground / How To Avoid Disaster / Blues On My Mind / Temple Of The Lord / All Fools Day

zondag 19 mei 2013

Blue Ash | No More, No Less


De release van Blue Ash’ debuutalbum is in 1973 geen commercieel succes. De critici daarentegen zijn enthousiast en omdat No More, No Less meer dan eens opduikt tussen de ultieme favorieten van, vooral, Amerikaanse rockcritici mag de plaat als een cultalbum worden beschouwd. Blue Ash bestaat uit vier schoolvrienden uit Youngstown, Ohio die sinds 1969 de bars van het midwesten onveilig maken met hun aanstekelijke set van covers van The Who, The Beatles, The Kinks en The Byrds. Blue Ash blinkt uit in het overenthousiast en overtuigend neerzetten van de drieminuten-popsong, wat de band een contract met Mercury oplevert. Het in mei ’73 uitgebrachte No More, No Less laat zich – in weerwil van de heersende trend van complexe muziek en lange solo’s – kenmerken als catchy gitaarpop met stevige gitaren en meerstemmige zang. Opvallend tussen de hoofdzakelijk eigen composities zijn de Beatles-cover ‘Anytime At All’, de obscure Dylan-song ‘Dusty Old Fairgrounds’, de Byrdsy countryrock van ‘I Remember A Time’, het Buffalo Springfield-achtige ‘What Can I Do For You’ en de single annex culthit ‘Abracadabra (Have You Seen Her?)’. De twaalf liedjes vormen tezamen een uitstekend powerpop-album dat zich verhoudt met het werk van Blue Ash’ tijdgenoten Raspberries en Badfinger. Een doorbraak blijft echter uit, waardoor Blue Ash een jaar later door Mercury op straat wordt gezet. Een opvolger op Playboy Records in 1979 verandert niets aan de cultstatus die Blue Ash bezit en blijft bezitten.

Abracadabra (Have You Seen Her?) / Dusty Old Fairgrounds / Plain To See / Just Another Game / I Remember A Time / Smash My Guitar / Anytime At All / Here We Go Again / What Can I Do For You? / All I Want / Wasting My Time / Let There Be Rock

zaterdag 18 mei 2013

Sister Rain | Water In Tide


Noorwegen neemt een zeer onbeduidende plaats in als het gaat om rockmuziek die internationale faam geniet. Mondiaal gezien zijn er nauwelijks bands of artiesten die de Noorse landsgrenzen hebben doorbroken; maar ook in West Europa – Groot-Brittannië en het continent – dringt de Noorse rockmuziek nauwelijks door. Kennelijk is er een geïsoleerde interne markt die rockmuzikanten ervan weerhoudt hun vleugels uit te slaan. Niettemin kunnen de werkelijk geïnteresseerden kennisnemen, zij het met enige moeite, van een aantal exponenten van de Noorse rockcultuur. Motorpsycho is wellicht internationaal gezien de bekendste band, maar ook The Midnight Choir behoort, of beter gezegd behoorde, tot de top van Noorse rockcultuur, evenals de uitzonderlijk getalenteerde singer-songwriter Thomas Dybdahl. De voorloper van deze tak van de Noorse popmuziek – orkestrale, dramatische en soms experimentele rock – is Sister Rain, een vijftal dat in de jaren tachtig furore maakte met barokke trancerock.
Sister Rain wordt halverwege de jaren tachtig in Oslo opgericht door zanger en songschrijver Aslak Nygren, die in de gitaristen Eystein Hopland en Mads Due-Tønnesen, bassist Ivar Berge en drummer Steinar Buholm gelijkgestemde geesten vindt. De band krijgt een contract aangeboden bij hét Noorse indie-label Voices Of Wonder en brengt het titelloze debuut uit, dat in aanleg interessant is maar teveel missers kent. Op het podium schaaft Sister Rain aan haar vaardigheden met als resultaat dat er een zeer gedifferentiëerd geluid ontstaat: aan de ene kant gepolijst en toetsen-georiënteerd, en aan de andere kant rauw, heavy en voortgestuwd door feedbackgitaren.
Het is deze sound die Sister Rain in december 1988 in de City Sound-studio voor eeuwig vastlegt. Twee maanden later vinden er nog aanvullende opnamen plaats in de Red Light Studio plaats, waarna later in 1989 Sister Rains tweede plaat, Water In Tide, verschijnt. En inderdaad, Water In Tide is een kaleidoscoop van zwaar aangezette synthesizers en gierende gitaren.
In de opener ‘Two Alternatives’ zingt Aslak Nygren met de lijzige dictie van Lou Reed, althans zoals deze klonk in de midjaren zeventig. De rammelende begeleiding versterkt dit effect, waarmee een van Sister Rains voornaamste invloeden wordt prijsgegeven. Naast Lou Reed en The Velvet Underground heeft de band goed geluisterd naar de doem van de Britse postpunk, in het bijzonder Joy Division. In ‘The Walk’ doen de dreigende Fairlights, de fluitende synthesizers en de glasachtige gitaarerupties inderdaad sterk denken aan Joy Division. Waarna ‘Head Away’ door zijn sterk repetitieve ritme opnieuw The Velvet Underground, en wel ‘Sister Ray’, in herinnering roept. Nygren sneert en grauwt en strooit zijn teksten over nachtelijke ontmoetingen, winterse industrieterreinen en groen neonlicht met machtige stem over de luisteraar uit. ‘Green Neonlight’ is hiervan een van meest aansprekende voorbeelden; tegen een decor van gierende en jankende gitaren doemdenkt Nygren op superieure wijze: The way out you think that I see / Is escape in green neonlight. De zang op ‘That Ball’ komt regelrecht uit de vleermuizenkelder, op bezoek bij The Sister Of Mercy of bij Michael Gira en zijn Swans. En voorts presenteert Sister Rain een mengeling van Britse trance-rock à la Spacemen 3, de echoput van The Jesus And Mary Chain en de psychedelica van The Grateful dead en natuurlijk The Velvet Underground. Deze verwarrende mix openbaart zich in extenso in de heavy hoogtepunten van de plaat: ‘Respectable Faces’ en het ruim negen minuten durende ‘Passion Pain’, waarna dit duistere en kille meesterwerk een soort lieflijk en relativerend einde kent in ‘Water In Tide’.
Water In Tide – een onbetwiste mijlpaal in de Noorse rockgeschiedenis – kon geen internationale doorbraak bewerkstelligen en ook de uitstekende opvolger Wild Flowers Grow (1991) maakte geen kans in Europa of daarbuiten. In 1998 probeerde Sister Rain het nog eens met Illuminated. Het was vergeefse moeite; Sister Rain werd gedoemd tot de vergetelheid. De pracht en majesteit van Water In Tide bewijst weer eens het ongelijk van de rockgeschiedenis.

Two Alternatives / The Walk / Head Away / Green Neonlight / That Ball / Respectable Faces / Passion Pain / Water In Tide / Head Away (Extended Mix)

donderdag 16 mei 2013

The Growlers | Hung At Heart


Welkom in de psychedelische speeltuin van het hedendaagse Californië. Na het eclatante succes van The Allah-Las is het nu de beurt aan de kosmische cowboys van The Growlers. The Growlers, gevestigd te Costa Mesa, bezuiden Los Angeles, staan onder leiding van de aimabele, stonede Brooks Nielson. Hij is gezegend met een geweldig, neusverkouden stemgeluid dat op het derde album Hung At Heart volledig ondergedompeld is in reverb. In combinatie met de psychedelische gitaren, loom, spacy orgel en relaxte country-ritmes levert dat een waanzinnig sterk album op. Hoewel de dank volgens de hoesinformatie uitgaat naar Dan Auerbach, bleek de Black Keys-man geen tijd te kunnen vrijmaken voor het produceren van Hung At Heart. En dus produceerden Neilson c.s. het monster zelf – met superbe resultaat. De fantastische sound komt in prachtige liedjes als 'Naked Kids', 'One Million Lovers', 'In Between' en 'Burden Of The Captain' ten volle tot uiting. Een kruising tussen The Grateful Dead (ten tijde van Workingman's Dead), Blitzen Trapper, The Allah-Las en My Morning Jacket (ten tijde van The Tennessee Fire), is Hung At Heart ook op zijn eigen merites beschouwd een voortreffelijk indie-americana-album en sluipenderwijs een van de top-albums van het nog jonge jaar 2013.

Someday / Naked Kids / Salt On A Slug / One Million Lovers / No Need For Eyes / Living In A Memory / Pet Shop Eyes / In Between / Burden Of The Captain / Row / It's No Use / Use Me For Your Eggs / Derka Blues / Beach Rats / The Fruit Is For Everyone  

woensdag 15 mei 2013

My Morning Jacket | The Tennessee Fire


Een vage, onbestemde hoesafbeelding; een soort van oplichtend zwembad in de nacht, omgeven door flats. Achterop een aanprijzing in neon: Cold Beer en Tennessee Fire. Wazig, goedkoop. En zo klinkt ook de muziek op deze cd: rammelend, ongepolijst en ongeproduceerd. En ja, The Tennessee Fire is puur, ontroerend, galmend en ingetogen tegelijk. De sound van My Morning Jacket is rauw en kaalgestript, wat niet vreemd is voor een lo-fi debuutplaat, maar de songs zijn volgroeid en raken de bodem van het hart. 21 jaar is Jim James, zanger en songschrijver van de jonge band uit Louisville, Kentucky, en geïnspireerd door de muziek van Walt Disney, Nirvana en Neil Youngs Harvest. In 1998, James heeft dan in zijn slaapkamer stapels liedjes geschreven, richt hij met zijn neef Johnny Quaid een band op, die vanwege een idiote gedachtekronkel van Jim James My Morning Jacket gedoopt wordt. Two Tone Tommy wordt bassist en J. Glenn de drummer. In de schuur van Johnny Quaids grootouders in Shelbyville repeteert het kwartet en neemt daar ook James’ liedjes op: stroperige, lo-fi countryrock, gedrenkt in een poel van reverb. Want volgens James maakt reverb het verschil tussen zingen hier op aarde en zingen in de hemel. Of: ‘I want it to sound like I’m on Mars, with reverb everywhere.’ Het meeste materiaal voor de debuutplaat – My Morning Jacket komt onder contract bij Darla, een alternatief label uit San Francisco – wordt in die schuur in Shelbyville opgenomen, al wijkt de band ook uit naar de Vitrasuede Studios in Cincinnati, Ohio. The Tennessee Fire is niet alleen opgenomen in een lege graanschuur, door de taperuis, echo en reverb klínkt The Tennessee Fire ook als een lege graanschuur. Het geeft de sound van My Morning Jacket een primitieve, vooroorlogse klankkleur, die vooral tot uiting komt in kale, akoestisch-getinte liedjes als ‘Nashville To Kentucky’ en ‘I Will Be There When You Die’. Meer ouderwetse countryrock – maar altijd alt.country – zijn ‘Heartbreakin Man’, ‘The Bear’, en ‘Picture Of You’, terwijl Jim Jones en kornuiten bij tijd en wijle even hallucinerend en vervreemdend klinken als Alexander Spence’s Oar. Hiervan getuigen ‘They Ran’, het kommervolle ‘Old Sept Blues’ en het als een madrigaal klinkende ‘Butch Cassidy’. Het schitterende ‘By My Car’ daarentegen knipoogt overduidelijk naar Big Stars 3RD. Het resultaat van dit alles is een avontuurlijk, ongepolijst en compromisloos debuutalbum. Wellicht is er hierdoor bij de release eind 1999 nauwelijks aandacht voor The Tennessee Fire, maar dat is anders in Nederland. Naar aanleiding van de positieve recensies staat My Morning Jacket in januari 2000 al in Paradiso. Schoorvoetend volgt de rest van de wereld, temeer daar My Morning Jacket een imposante serie platen op de wereld zet en James’ echoënde falsetstem navolging krijgt bij de zangers van Band Of Horses en Fleet Foxes. Aldus is My Morning Jacket een belangwekkende band, in wiens oeuvre The Tennessee Fire de ruwe diamant is.

Heartbreakin Man / They Ran / The Bear / Nashville To Kentucky / Old Sept Blues / If All Else Falls / It’s About Twilight Now / Evelyn Is Not Real / War Begun / Picture Of You / I Will Be There When You Die / The Dark / By My Car / Butch Cassidy / I Think I’m Going To Hell





dinsdag 14 mei 2013

Jason & The Scorchers | Lost & Found


1984. de rootsrock krijgt weer een stevige poot aan de grond. R.E.M. vestigt zijn naam; John Fogerty beleeft een wederopstanding. Rank And File, Green On Red, The Blasters en ja, The Legendary Stardust Cowboy maken naam. Rootsrock en cowpunk zijn hot – evenals Jason & The Scorchers. Gewapend met een handvol songteksten, een gitaar, de bijbel en een fles whiskey verruilt Jason Ringenberg in 1979 zijn woonplaats in Illinois voor Nashville. De slungelige boerenkinkel met een romantische inslag en een diep verankerd gevoel voor de traditie van de country & western formeert er zijn eerste Scorchers. Als Ringenberg een jaar of twee later in contact komt met een barband zonder frontman die in tweederangs bars een zakcentje verdient, bestempelt hij het punky rock-‘n-roll-trio als zijn nieuwe Scorchers. Samen met gitarist Warner Hodges, bassist Jeff Johnson en drummer Perry Baggs schuimt Jason eerst de cafés in Nashville af, om vervolgens in steeds grotere cirkels het Midwesten onveilig te maken met hun repertoire van hortende country, gejaagde rhythm & blues en verwoestende rock. Jason & The Scorchers hebben ondanks de beroerde muziekcultuur in Nashville het tij mee. De gruizige muzikale cocktail van het kwartet sluit nauw aan bij de nieuwe lichting van Rank And File, The Blasters, The Gun Club en Los Lobos. Ze toeren in het voorprogramma van R.E.M. en nemen als voorproefje op hun eerste volwaardige album voor major EMI America de mini-lp Fervor op. In het voorjaar van 1985 komt het door Memphis-legende Terry Manning geproduceerde Lost & Found uit – en het maakt een verpletterende indruk. Ook in Nederland, waar Jason en zijn Scorchers op Pinkpop mogen optreden. In kolkende songs als ‘Last Time Around’, White Lies’ en ‘Shop It Around’ klinken The Scorchers als een mix tussen de plattelandsneefjes van de Ramones en het derde generatie-addergebroed van Hank Williams en Johnny Cash. Maar Jason laat zich ook van zijn gevoelige en melancholieke kant horen, zoals het door een weeë pedal steel begeleide ‘Still Tied’. Het centrale nummer op Lost & Found is niettemin ‘Broken Whiskey Glass’, dat traag en miserabel begint maar ontaardt in een furieuze honky tonk-rocker. Lost & Found plaatst Jason & The Scorchers even in de voorhoede van de gitaarmuziek met roots-inslag en staat centraal in de korte cowpunk-hausse. Lang duurt het niet, want Still Standing van een jaar later stelt teleur. De hardrockgitaren, holle productie, mascara en foute kapsels – al draagt Jason zelf zijn onafscheidelijke Stetson – maken van The Scorchers een bijna-parodie. Over parodie gesproken: twintig jaar later is Ringenberg nog steeds actief; als Farmer Jason, schrijver en zanger van kinderliedjes.

Last Time Around / White Lies / If Money Talks / I Really Don’t Want To Know / Blanket Of Sorrow / Shop It Around / Lost Highway / Still Tied / Broken Whiskey Glass / Far Behind / Change The Tune

maandag 13 mei 2013

Truth & Janey | No Rest For The Wicked


In 1969 in Cedar Rapids, Iowa opgericht als Truth en vernoemd naar een lp van Jeff Beck. Truth is een powerrock-trio in de beste Britse bluesrocktraditie, maar als blijkt dat er al een Truth bestaat, wordt de achternaam van de gitarist eraan toegevoegd: Truth & Janey. Billy Janey (gitaar, zang), Steven (drums) en Steven Bock (bas, zang) vormen de definitieve bezetting van de hardrockband die na een paar singles gedurende de beginjaren zeventig aan het eigen repertoire werkt. Pas in 1976 neemt het trio zijn debuutplaat op, die aan het einde van dat jaar als No Rest For The Wicked in een oplage van 1.000 stuks op de markt komt. De heavy psychedelische rock lijkt in 1976 een anachronisme, wat er niks aan af doet dat No Rest For The Wicked een fantastisch melodieus rockmonster is. Van het bluesy en van spetterende solo's voorziene 'Down The Road', via de staalharde riffs van 'The Light' tot de akoestische gitaren in het betoverende 'It's All Above Us'; No Rest For The Wicked is een episch, lichtvoetig en magnifiek hardrock-cultalbum.

Down The Road / The Light / I'm Ready / Remember a. A Child b. Building Walls / No Rest For The Wicked / It's All Above Us / Ain't No Tellin' / My Mind

zondag 12 mei 2013

The Doobie Brothers | The Captain And Me


The Doobie Brothers hebben bij het begin van de jaren zeventig de perfecte Westcoast-sound. Gebaseerd op melodieuze gitaren en schitterende harmoniezang staan The Doobies – slang voor marihuanasigaret – niet alleen garant voor kwaliteit, maar ook voor wereldhits. Opgericht in 1970 in San Jose, Californië, en protegés van Moby Grape's Skip Spence, trekken The Doobies langs de bikersfestivals van Noord Californië. Twee jaar later heeft de band – geleid door Tom Johnston en Pat Simmons – zijn eerste internationale hit: 'Listen To The Music'. Het album Toulouse Street betekent dan ook een grootse doorbraak – evenals de volgende single 'Jesus Is Just Allright'.
Dat succes wordt nog verder uitgebouwd met het derde album, opnieuw geproduceerd door Ted Templeman, dat niet alleen de mooiste en meest gevarieerde plaat van The Doobies is, maar ook wederom grote, grote hits genereert. The Captain And Me is Westcoast-rock pur sang; mengt The Byrds met The Eagles; Crosby, Stills & Nash met The Allman Brothers. The Captain And Me is niet alleen een countryrock-klassieker, maar ook een generator van hits: 'Natural Thing', 'Long Train Runnin'' en 'China Grove' – de beide laatste Nederlandse top 10-hits in 1973. Alle dragen het herkenbare Doobie-stempel van een laidback-groove heldere, dubbele ritmegitaren en fraaie Westcoast-harmonieën. De overige liedjes leunen enerzijds op zuidelijke countrysoul en swamprock, zoals 'Dark Eyed Cajun Woman', 'South City Midnight Lady' – met op pedal steel Jeff Skunk Baxter – en 'Ukiah'. Anderzijds is 'Without You' een stevige, maar melodieuze rocker; 'Clear As The Driven Snow' akoestische en swingend; en brengt de opzwepende afsluiter 'The Captain And Me' alle Doobie-kenmerken nog eens magnifiek samen.
The Captain And Me zal in de loop der jaren miljoenen keren over de toonbank gaan en The Doobie Brothers blijven, hun reputatie bevestigend, gedurende jaren zeventig ferm aan de weg timmeren. Halverwege het decennium wordt zanger Tom Johnston helaas ingeruild voor de gladde Michael McDonald, wat een eind maakt aan de klassieke Doobie-sound.

Natural Thing / Long Train Runnin' / China Grrove / Dark Eyed Cajun Woman / Clear As The Driven Snow / Without You / South City Midnight Lady / Evil Woman / Busted Down Around O'Conolly Corners / Ukiah / The Captain And Me

dinsdag 7 mei 2013

The Pretty Things | Parachute


Al in 1964 doen The Pretty Things van zich spreken met de rauwste rhythm & blues denkbaar. Wilder dan The Rolling Stones en makers van revolutionaire protopunksingles zijn The Pretty Things al snel levende legendes, wat in 1968 nog eens bevestigd wordt met de eerste rockopera ooit, S.F. Sorrow. Maar in 1970 zijn de jaren zestig hippie-idealen voorbij en is alleen zanger Phil May nog over van de oorspronkelijke Pretty Things-bezetting. Met Phil May en bassist en componist Wally Waller, drummer Skip Allen, toetsenist John Povey en gitarist Victor Unitt blijven The Pretty Things, aangejaagd door acid en gehuld in dichte marihuana-dampen, vitaal en gevaarlijk. Het componistenduo May/Waller blijkt een vruchtbaar samenwerkingsverband, want met kant en klare demo's gaan The Pretty Things met Pink Floyd-producer Norman 'Hurricane' Smith de Abbey Road-studio's in om hun vijfde album op te nemen, Parachute.
Opvallend aan de fascinerende sound van de nieuwe Pretty Things is dat het muzikale vertrekpunt het witte album van The Beatles lijkt te zijn. Schitterende, warmbloedige rocksongs worden opgetuigd met rollende orgels, rinkelende akoestische gitaren, door een Leslie-box gestuurde elektrische gitaren en overweldigende mellotrons – en dat alles nog eens voorzien van pastorale harmoniezang. Parachute is een melodieus meesterwerk. Voortreffelijk en meeslepend zijn de naar Westcoast-countryrock neigende songs als 'In The Square' en het afsluitende titelnummer 'Parachute' – met geweldige zangharmonieën – en fantastische, kristalheldere rocksongs als ''Cries From The Midnight Circus', 'Sickle Clowns' en het fenomenale 'Grass'. Ze bevatten bovendien prachtig lyrische gitaarsolo's.
De dertien nummers van Parachute vormen tezamen een werkelijk meesterwerk dat helaas overschaduwd wordt door de mythische reputatie die The Pretty Things aan de jaren zestig overhouden. Erkenning komt er wel vanuit de Verenigde Staten: Rolling Stone verkiest Parachute in 1970 als album van het jaar. Een terechte waardering voor deze werkelijk magistrale plaat.

Scene One / The Good Mr. Square / She Was Tall, She Was High / In The Square / The Letter / Rain / Miss Fay Regrets / Cries From The Midnight Circus / Grass / Sickle Clowns / She's A Lover / What's The Use / Parachute


maandag 6 mei 2013

Ethan Johns | If Not Know When Then?


Ethan Johns is geen bekende naam in het singer-songwritersgenre. Toch is Johns een hele grote, want producer van Ryan Adams, Kings Of Leon, Ray LaMontagne en Counting Crows om er maar een paar te noemen. Ethan Johns is bovendien een veelzijdig instrumentalist en werd als het ware geboren in de studio; zijn vader Glyn Johns was ook al producer, maar dan van The Rolling Stones, The Eagles en The Who. In 1992 debuteerde Ethan Johns, zodat If Not Know When Then? ruim 20 jaar later als opvolger mag gelden. Wij beschouwen het als Ethan Johns echte debuut – een debuut dat er mag zijn. Johns put uit blues, folk en country en heeft aldus een geweldig en gevarieerd rootsalbum afgeleverd. If Not Know When Then? is een vrij rudimentaire plaat die zowel akoestisch en kaal klinkt als rauw en ongepolijst, het laatste vooral vanwege de rafelige elektrische bluesgitaar in een song als 'Morning Blues'. Maar dit bijzondere album bevat vooral broeierige, warmbloedige singer-songwriterliedjes met 'Eden' als radiant hoogtepunt.

Hello Sunshine / Morning Blues / Eden / Red Rooster Blue / The Turning / Rally / Don't Reach To Far / Whip Poor Will / Willow / The Long Way Round  

zondag 5 mei 2013

Ron Sexsmith | Other Songs


Ronald Eldon Sexsmith, geboren in 1964, is als sinds zijn 21e samen met zijn vrouw Jocelyne. Samen hebben ze een zoon en een dochter. Als een liefhebbende vader en echtgenoot draagt hij steevast zijn albums aan hen op en verontschuldigt zich voor het feit dat hij zoveel weg is en dat hij ze erg mist. Ronald Eldon Sexsmith uit St. Catherines, Canada, draagt nette, keurig gepoetste schoenen, geklede broeken en blouses in gedekte kleuren tot boven aan toe dichtgeknoopt. Hij heeft een engelachtig gezicht, een melancholieke oogopslag en een jongensachtige uitstraling; in alles anti-cool. Maar ondanks dat alles beschikt Ron Sexsmith over een indrukkende verzameling onwaarschijnlijk mooie singer-songwritersliedjes. Al direct na zijn debuut voor major Interscope in 1995 wordt Sexsmith door Elvis Costello en Steve Earle gewaardeerd om zijn talent voor het schrijven van intelligente liedjes. Het grote publiek denkt daar beduidend anders over. Een langdurig contract met Interscope stelt Sexsmith niettemin in staat met topproducer Mitchell Froom (Crowded House, Richard Thompson) en ervaren studiomusici zijn liedjes op plaat vast te leggen. De opnamen voor Sexsmiths tweede Interscope-album vinden afwisselend plaats in New York City en Los Angeles. Sexsmith heeft een uitgelezen band tot zijn beschikking: Mitchell Froom (orgel), Brad Jones (bas), Larry Campbell (pedal steel), Jerry Marotta (drums) en op accordeon Sheryl Crow. Zij leggen op Other Songs vooral een warm klanktapijt neer voor Sexsmith, die telkens in delicate partjes van tussen de twee en de drie minuten – veertien in getal – in droge stijl zijn beslommeringen met de luisteraar deelt. Hardop denken noemt Sexsmith dat, zoals blijkt uit ‘Thinking Out Loud’: Thinking out loud is all I’m doing. Het zijn kleine liedjes – portretjes van het huiselijk leven, tobberige overpeinzingen en sentimentele gevoelens – maar ze zijn prachtig. Kennelijk onaangedaan zingt Sexsmith zijn liedjes over de verloren onschuld, zoals ‘Pretty Little Cemetery’, ‘Child Star’ en ‘So Young’, of het grote menselijke falen onvoorwaardelijk lief te hebben. Dat blijkt uit het prachtig melancholieke ‘While You’re Waiting’, met zijn zachtjes huilende pedal steel: While you’re waiting for the love / To return / To her eyes. In de afsluiter ‘April After All’ is de regen een poëtische metafoor voor het relationele verdriet; regen moet vallen en tranen moeten vloeien, want het is April after all. Liefde is niet eeuwig, want al bedankt Ron Sexsmith zijn vrouw op al zijn met wisselend succes verschenen albums, het uit 2006 stammende Time Being vormt een trendbreuk. Zijn vrouw heeft dan het veld moeten ruimen voor een inspirerende nieuwe liefde voor wie hij nu de prachtigste liedjes componeert. Net zoals hij dat in 1997 zo intens romantisch en melancholisch deed op zijn klassieke singer-songwritersplaat Other Songs.

Thinking Out Loud / Strawberry Blonde / Average Joe / Thinly Veiled Disguise / Nothing Good / Pretty Little Cementery / It Never Fails / Clown In Broad Daylight / At Different Times / Child Star / Honest Mistake / So Young / While You’re Waiting / April After All 

zaterdag 4 mei 2013

Chris Isaak | Silvertone


Tussen de avantgardistische ketelmuziek van Tom Waits, de bluespunk van Nick Cave en de aanstormende gitaarlichting van R.E.M., Hüsker Dü en The Replacements, is daar in 1985 opeens Chris Isaak. Diens debuut Silvertone is een anachronisme; een schaamteloos retroproduct dat onverbloemd knipoogt naar de jaren vijftig van rockabilly, vetkuiven en sleeën met staartvinnen, maar o, wat is dit een heerlijke plaat. Chris Joseph Isaak groeit op in Stockton, Californië, een gemoedelijk dorpje dat regelmatig figureert in Hollywood-movies. Zijn idolen zijn Elvis Presley, Buddy Holly, Roy Orbison en ook John Fogerty, al realiseert Isaak zich dat vooral als hij eind jaren zeventig in Japan studeert: zijn helden worden daar namelijk aanbeden. Van studeren komt niet veel, Isaak houdt zich vooral bezig met zingen in karaoke-bars en met boksen – aan dat laatste dankt hij zijn boksersneus. Terug in Amerika vestigt hij zich in San Francisco, schrijft zijn eigen liedjes en gaat dan op zoek naar een begeleidingsband. Als vaste gitarist vindt hij James Calvin Wisley en komt hij in contact met producer Eric Jacobson. Die helpt hem aan een contract met Warner Bros., al draagt niemand minder dan John Fogerty ook bij door strategisch te roepen dat Isaak een groot talent is. 
Silvertone – vernoemd naar een gitaarmodel – wordt in San Francisco opgenomen met op drums Prairie Prince van The Tubes, Santana-gitarist Chris Solberg op bas, Isaaks sidekick Wisley op vlammende, twangende gitaar en een incidentele bijdrage van saxofonist Pee Wee Ellis. In zijn naar het rockabilly-verleden hengelende liedjes klinkt Isaak bijzonder overtuigend, mede omdat hij zijn kunstige jatwerk lardeert met glinsterende pop en blue-eyed soul. Ultra catchy en gezegend met karrenvrachten hitpotentie zijn dan ook hartverwarmende liedjes als ''Talk To Me', 'Back On Your Side', 'The Lonely Ones' en 'Pretty Girls Don't Cry'. Duister twangend aan de andere kant is 'Voodoo' en stompend 'Gone Ridin'', terwijl Isaak in het filmische en dramatische 'Funeral In The Rain' gelijk een Orbison-ballad mistroostig en droef klinkt. De romantische ziel van Isaak – verpakt in playboy-looks en voorzien van een dromerige blik – drukt een stevige stempel op Silvertone, dat niettemin overdadig melodrama moeiteloos weet te omzeilen. Balancerend op een geslaagde mix van coolness, retro-chic en ijzersterke liedjes, is Silvertone een van de verfrissendste en verrassendste platen van 1985, onderschreven door de telex die vanuit Amerika naar Europa wordt gestuurd: Silvertone is John Fogerty's favorite album of the year. Waarvan akte.

Dancin' / Talk To Me / Livin' For Your Lover / Back On Your Side / Voodoo / Funeral In The Rain / The Lonely Ones / Unhappiness / Tears / Gone Ridin' / Pretty Girls Don't Cry / Western Stars

vrijdag 3 mei 2013

David Blue | Nice Baby And The Angel


David Blue is vaak afgedaan als een Dylan-cloon. Hij bevindt zich daarmee in goed gezelschap van onder anderen Loudon Wainwright III, Steve Goodman, John Prine en Bruce Springsteen. Net zoals de genoemde singer-songwriters bewezen hebben vooral zichzelf te zijn, geldt ook voor David Blue dat hij vooral David Blue is. De Dylan-invloeden ten spijt, is het niet meer dan terecht dat David Blue op zijn merites wordt beoordeeld. Volledig op eigen kracht en alom gerespecteerd door zowel de Greenwich Village-scene in de begin jaren zestig als de Westcoast countryrock-troupe van de jaren zeventig heeft David Blue een interessant oeuvre tot stand gebracht; in elf jaar tijd produceerde Blue zeven albums.
In 1960 vertrekt de dan 18-jarige Stuart David Cohen, geboren in Providence, Rhode Island, naar New York. Hij maakt kennis met Phil Ochs, Tom Paxton en – inderdaad Bob Dylan – en gaat deel uitmaken van de New-Yorkse folkscene. Het is waar dat David Blue een groot bewonderaar is van Dylan en als het ware geobsedeerd is door het fenomeen Dylan, maar ondanks de onvermijdelijke muzikale gelijkenis weet Blue toch een eigen geluid en stem te produceren. Toch lukt het Blue niet om naam te maken in New York. Na Elektra verruild te heben voor Reprise en New York voor Nashville – waar Blue onder de naam S. David Cohen zijn derde lp opneemt – strijkt Blue in 1970 neer in Los Angeles. Al snel gaat hij tot countryrock-elite behoren rondom The Eagles, The Byrds en platenbaas David Geffen. Het megalomane party-leven is de oorzaak van Blue’s flirt met heroïne. Verslaving aan heroïne blijft uit, maar Blue gaat zich wel te buiten – zoals elke zichzelf respecterende Californische rockmuzikant – aan excessief cocaïne-gebruik. Op Stories, Blue’s debuut voor Asylum, is een in zichzelf gekeerde songwriter te horen. Stories is sober en beklemmend en tot dat moment David Blue’s beste plaat, ook al worden er wereldwijd slechts 2.000 exemplaren verkocht.
Na een redelijke succesvolle tournee naar Engeland is David Blue optimistisch gestemd en na het sobere Stories is het een logische stap om de volgende plaat op te nemen met een elektrische band. In de herfst van 1972 vertrekt Blue naar San Francisco om zijn volgende plaat op te nemen in de huisstudio van Graham Nash. Naast Nash, die als producer fungeert, getuigt de aanwezigheid van een sterbezetting van het respect dat Blue in muzikantenkringen geniet: bassist Chris Etheridge, de gitaristen David Lindley en Dave Mason en Eagle Glenn Frey geven acte de présence. Blue’s monotone stem wordt behoorlijk opgepoetst door Nash zodat deze op Nice Baby And The Angel zeer acceptabel klinkt, zeker in de harmoniepartijen waar Blue ondersteund wordt door Nash, Frey en Mason. Het ijzersterke en messcherpe Outlaw Man – door The Eagles gecoverd op Desperado – zet de toon van een geïnspireerde en gevariëerde plaat. De variatie bestaat in de goed gekozen afwisseling tussen de competente country-rock en de meer singer-songwriter georiënteerde liedjes. De composities zijn van meer dan gemiddelde kwaliteit, wat van Blue verwacht mag worden, maar de meerwaarde zit hem in de arrangementen van Blue en Nash. Of het nu de elektrische gitaren in Outlaw Man of de slide gitaren in Train To Anaheim zijn, David Lindleys mandoline of de piano- en strijkersarrangementen van Graham Nash, dit alles draagt bij aan de coherentie van Nice Baby And The Angel. In de aanwezigheid van zoveel creatieve geesten komt Blue’s scheppingsdrang nu wel eens tot zijn volle recht, hetgeen eerder nauwelijks lukte. De teksten zijn noch immer die van de lamentabele troubadour die zijn bekentenissen doet aan de luisteraar: I am the future you crave secretely / Many have loved me so perfectly, klinkt het sarcastisch in Troubadour Song. Ondanks de sterke countryrocksongs, van muzikaal decor voorzien door topmuzikanten, is het toch vooral een stemmige en sombere Blue die in kale songs als het genoemde Troubadour Song, On Sunday Any Sunday en Yesterdays Lady de meeste indruk maakt. Nice Baby And The Angel is daarmee zowel een klassieke countryrock-lp als een zeer fraaie singer-songwritersplaat.
Nice Baby And The Angel verkoopt al in de eerste week na release 15.000 stuks en dit lijkt op de erkenning waarnaar David Blue snakt. Blue wil het kunstje met Graham Nash herhalen, de studio is al geboekt, maar dan wordt hij slachtoffer van een writer’s block. Pas in 1975 komt Blue met een volgende – zeer teleurstellende – plaat. De muziek en Californië de rug toekerend hervindt hij terug in New York zijn passie voor acteren, hetgeen leidt tot rollen in Wim Wenders Der Amerikanische Freund en Bob Dylans Renaldo & Clara. De Dylan-idolaat is ook terug te vinden op de cover van The Basement Tapes van Dylan & The Band. Gerevitaliseerd door filmrollen en rollen in tv-series gaat David Blue een nieuwe fase in. Zich bewust van zijn verleden van drugs en losbandigheid wordt hij een gezondheidsidolaat. Het is dan ook wrang dat hij op 2 december 1982 tijdens het joggen in Washington Square Park overlijdt aan een acute hartstilstand.

Outlaw Man / Lady O’Lady / True To You / On Sunday, Any Sunday / Darlin’ Jenny / Dancing Girl / Yesterdays Lady / Nice Baby And The Angel / Troubadour Song / Train To Anaheim

donderdag 2 mei 2013

Glen Campbell | By The Time I Get To Phoenix


Countrypop. Het gladde genre lijkt speciaal te zijn uitgevonden voor Glen Campbell. Diens soepele en zijdeachtige stem in combinatie met soms weeë strijkers en een voorzichtig countryritme heeft vele vrouwenharten sneller doen kloppen. De genreaanduiding is bovendien bij uitstek van toepassing op Glen Campbell omdat hij een cross-over bewerkstelligde tussen pop en country – in de jaren zestig twee strikt gescheiden genres, met in Amerika aparte hitlijsten. Maar Campbell is meer dan dat. Hij duikt steeds weer op in de popgeschiedenis: bij Frank Sinatra, bij Phil Spector, bij The Monkees, bij Sagittarius en hij speelde mee op Pet Sounds. Campbell is een zeer veelzijdig gitarist en in die hoedanigheid maakt hij in de jaren zestig samen met o.a. Carol Kaye, Hal Blaine, Larry Knechtel en Tommy Tedesco deel uit van een groep L.A.-sessiemuzikanten, bekend onder de naam The Wrecking Crew. Campbell weigert in 1965 zelfs het aanbod om toe te treden tot The Beach Boys, nadat hij met hen op tournee was geweest. Capitol, het label van The Beach Boys, biedt Campbell dan een langdurig solocontract aan en begint de good looking Campbell stevig te promoten. Campbell heeft een aantal flinke hits, zowel in de country- als de pophitlijsten. In 1968 gaat Glen Campbell een monsterverband aan met songschrijver Jimmy Webb, wat resulteert in een grote hit met het onwaarschijnlijk fraaie ‘By The Time I Get To Phoenix’. In datzelfde jaar wordt Campbell de presentator van de CBS televisieshow The Glen Campbell Goodtime Hour, waar hij zowel pop- als countryliefhebbers bereikt. By The Time I Get To Phoenix is de gelijknamige lp die dan op de markt komt, met daarop – naast een aantal niemendalletjes – een trits aantrekkelijke liedjes. De countryeske softpop is soms mierzoet, maar Campbells zijdezachte tenor en repertoirekeuze vergoeden veel. Zo zijn Dorsey Burnette’s ‘Hey Little One’ en Bill Andersons ’Bad Seed’ prachtige Campbell-interpretaties en is de licht-orkestrale afsluiter ‘Love Is Lonesome River’ zoet en bitterzoet tegelijk. By The Time I Get To Phoenix zorgt in 1968 voor een stevige commerciële doorbraak voor Glen Campbell, al blijft – naar de latere wereldhit – de Rhinestone Cowboy een typisch Amerikaans fenomeen.

By The Time I Get To Phoenix / Homeward Bound / Tomorrow Never Comes / Cold December (In Your Heart) / My Baby’s Gone / Back In The Race / Hey Little One / Bad Seed / I’ll Be Lucky Someday / You’re Young And You’ll Forget / Love Is A Lonesome River