woensdag 28 november 2012

Sparklehorse | Vivadixiesubmarinetransmissionplot


In 1988 verschijnt het eerste muzikale levensteken van Mark Linkous. Hij duikt dan als zanger/gitarist en songschrijver op in Dancing Hoods, een rockband van het derde garnituur die vanuit Los Angeles de debuut-lp Hallelujah Anyway op de wereld loslaat. Gemodelleerd naar jaren tachtig gitaarrockbands als The Replacements en The Long Ryders maken de Dancing Hoods onopvallende gitaarrock en kunnen zelfs nauwelijks concurreren met tweede-divisiebands als The Del Fuegos, The BoDeans en Maria McKee’s Lone Justice. Dancing Hoods heeft heel weinig voor zich spreken en is dan ook gedoemd te mislukken. Van deze Dancing Hoods naar Sparklehorse is – nog los van de grote tijdsspanne die ertussen zit – een heel grote stap.
Na dit Californische debacle keert Mark Linkous terug naar het platteland van Virginia en sluit zich op in zijn gekochte boerderij in Remo Bluffs. Hij verdient de kost met het verven van huizen en het vegen van schoorstenen, en houdt zich verder bezig met het opknappen van oude motoren en het spelen van eeuwenoude folksongs. Gedurende de weekenden krijgen Linkous en zijn vrouw Teresa bezoek van bevriende New-Yorkse muzikanten die in bands als Cracker en House Of Freaks spelen. Vanuit dit zelfgekozen isolement ontstaan de ruwe versies van de talloze liedjes die Linkous componeert in het gezelschap van zijn vrouw, zijn honden en zijn paarden. Nadat een demo op de burelen van Capitol Records is terechtgekomen, krijgt Linkous van het enthousiaste label de gelegenheid om zijn thuisgemaakte demo’s vast te leggen in de Sound of Music-studio in Richmond, Virginia. Met zijn muzikale vrienden – en met de studio als instrument – neemt Mark Linkous een bonte verzameling folk-, pop-, en countryliedjes op die het midden houdt tussen het werk van Neil Young, Alex Chilton en de naïeve doe-het-zelf-pop van de Britse Swell Maps. In een uiterst sfeervol geluidsdecor, voorzien van onorthodoxe, krassende en knarsende bijgeluiden, zet Linkous – die inmiddels de bandnaam Sparklehorse geadopteerd heeft – prachtige liedjes neer die gedragen worden door midtempo gitaarpartijen en Linkous’ aarzelende en soms benauwd klinkende stem. Het maakt het merendeel van de overigens schitterende ballads uiterst intiem van aard en geeft de songs bij beluistering een bijna voyeuristisch karakter. Zoals bijvoorbeeld het claustrofobische ‘Spirit Ditch’ waarin een fluisterende Linkous wakker wordt in een uitgebrande kelderverdieping, en dat bij wijze van solo voorzien is van een bericht van Linkous’ moeder op zijn antwoordapparaat. Het zijn trieste, maar tegelijk prachtige liedjes en dat beseft ook Linkous, getuige het liedje met de toepasselijke titel ‘Sad & Beautiful World’. Tekstueel is Linkous beïnvloed door grote romanschrijvers als Cormac McCarthy en Charles Bukowski, en dus spelen de liedjes zich af tegen een decor van ingestorte schuurtjes op verder verwaarloosde erven en roestige autowrakken in greppels. Het is het terrein van de onderbuik van de samenleving; het geïsoleerde platteland van het vergeten Amerika.
De dromerige en psychedelische liedjes op Vivadixiesubmarinetransmissionplot worden perfect afgewisseld met luidere songs waarin elektrische gitaren domineren, zoals ‘Rainmaker’ en de schitterende rocker ‘Someday I Will Treat You Good’, maar het liedje blijft altijd overheersen. Deze perfecte wisselwerking tussen de jaren negentig rocksongs en de door country en bluegrass beïnvloede fieldsongs maakt Vivadixiesubmarinetransmissionplot tot een zeer bijzondere singer-songwritersplaat. Zo bijzonder dat het debuut van Sparklehorse zonder aarzeling beschouwd mag worden als een moderne klassieker.
Vivadixiesubmarinetransmissionplot wordt bij de release in 1995 wereldwijd welwillend ontvangen. En het lijkt dan ook dat het muzikale succes Mark Linkous eindelijk toelacht. Maar in januari 1996 slaat het noodlot toe na een optreden in London. Door overmatig gebruik van valium en anti-depressiva raakt hij na een val in de badkuip van zijn hotelkamer veertien uur buiten bewustzijn. Gedurende deze tijd raken zijn benen bekneld onder zijn lichaam en wordt de bloedcirculatie volledig afgesloten. Dan krijgt Linkous later in het ziekenhuis een hartstilstand en overlijdt hij bijna. Electroshocks redden zijn leven. Mark Linkous moet maandenlang revalideren en zal wanneer hij de muzikale draad weer oppakt zijn live-optredens voorlopig moeten doen vanuit een rolstoel. Gelukkig blijft hij de daaropvolgende jaren uitstekende platen maken, getuige Good Morning Spider (1998) en It’s A Wonderful Life (2001), maar zijn productie wordt allengs minder en de depressies nemen stormenderhand toe. Uiteindelijk wordt het hem teveel, waardoor hij naar het ergste middel moet grijpen. Mark Linkous is 47 jaar als hij op 6 maart 2010 met een geweerschot door het hart een einde aan zijn leven maakt.

Homecoming Queen / Weird Sisters / 850 Double Pomper Holley / Rainmaker / Spirit Ditch / Tears On Fresh Fruit / Saturday / Cow / Little Bastard Choo Choo / Hammering The Cramps / Most Beautiful Widow In Town / Heart Of Darkness / Ballad Of A Cold Lost Marble / Someday I Will Treat You Good / Sad & Beautiful World / Gasoline Horseys


maandag 26 november 2012

Guy Clark | Old No. 1


Het is algemeen bekend dat Guy Clark in 1963 in Houston, Texas Townes Van Zandt ontmoette en met hem bevriend raakte. Ook is bekend dat de botenbouwer en songschrijver Clark en bohemien Van Zandt beïnvloed werden door blueslegenden Mance Lipscomb en Lightnin’ Hopkins. Minder bekend is dat Guy Clark rond 1968 deel uitmaakte van Mayo Thompsons experimentele en radicale band The Red Crayola. Van de dwarsheid van Thompson zal hij ongetwijfeld wat meegekregen hebben, want Clark is geen doorsnee singer-songwriter. Guy Clark is de ware cosmic cowboy die de traditionele country verre ontstijgt en een idioom voor zichzelf heeft gecreëerd. Clark is chroniqueur van het harde leven van de gewone man in West Texas, waarin vrouwen, verlaten wegen, treinen en olie een bepalende rol spelen. Guy Clark zal zich echter eerst in Californië moeten vestigen voordat zijn Texaanse verhalen op vinyl worden vastgelegd. Hij betrekt een appartement in Long Beach met zijn toekomstige (tweede) vrouw Susanna en werkt daar als een ambachtsman aan zijn songs, noteert alle invallen op servetten en verpakkingspapier. Jerry Jeff Walker neemt dan Clarks ‘L.A. Freeway’ op, met als gevolg dat Clark een deal krijgt bij RCA. In 1971 verhuist het stel naar Nashville.
Hoewel Clark tientallen songs schrijft, zal het tot 1975 duren voordat zijn debuut, Old No. 1, verschijnt. Maar dat is niet voor niets, want Old No. 1, met op de hoes een schilderij van Susanna Clark, heeft voor een debuut een ongekende muzikale en poëtische rijpheid. De Texaanse bluesinvloed is terug te horen in Clarks zang en gitaarspel, maar in de meer uptemponummers als ‘Rita Ballou’ en ‘Texas – 1947’ klinkt Clark versterkt door de harmony-zang van Emmylou Harris als de ware troonopvolger van Gram Parsons. In de intieme en zwalkende ballads maakt Clark, zowel de tekstschrijver als de verfijnde gitarist, echter de meest indruk. ‘Like A Coat From The Cold’ heeft de middernachtelijke sfeer van Tom Waits’ Closing Time, ‘Instant Coffee Blues’ is een duister dronkenmanslied en ‘She Ain’t Goin’ Nowhere’, met fraai pedal steelspel, bezit een prachtig refrein dat de meesterlijke zinsnede bevat She ain’t going nowhere / She’s just leaving. ‘L.A. Freeway’ – de vluchtweg uit Los Angeles – is een klassieke countrysong, evenals het door velen gecoverde ‘Desperadoes Waiting For A Train’ – op zichzelf al een Texaanse icoon. Dit alles samengevoegd – en het verbazingwekkende feit dat het een debuutplaat betreft – maakt Old No. 1 tot een waar countryrock meesterwerk. Guy Clark heeft zich hiermee in een klap gevestigd als briljant singer-songwriter.

Rita Ballou / L.A. Freeway / She Ain’t Goin’ Nowhere / A Nickel For The Fiddler / That Old Time Feeling / Texas – 1947 / Desperadoes Waiting For The Train / Like A Coat From The Cold / Instant Coffee Blues / Let Him Roll

vrijdag 23 november 2012

Andrew Combs | Worried Man


Wat in het bijzonder opvalt aan Andrew Combs is dat hij gezegend is met een smachtende, klassieke singer-songwriter stem, die je subiet zijn liedjes in zuigt. Combs is een groots talent. Hij groeide op in Texas, maar vestigde zich in Nashville, Tennessee waar hij zijn debuut Worried Man opnam. In 2010 maakte hij nogal indruk met de ep Tennessee Time en nu lost de nog jonge troubadour de belofte in met een geweldig singer-songwriters-album. Andrew Combs bezit de karakteristieken van zowel een jonge Guy Clark als die van Ryan Adams ten tijde van Heartbreaker, maar kruipt ook in de huid van de Westcoast-countryrock van Jackson Browne's Too Late For The Sky: 'Runnin' You Out Of My Mind' is compleet met David Lindley-gitaarspel daar een prachtig weemoedig voorbeeld van. De band van Combs is fraai uitgerust met orgel, piano, pedal steel, dobro en mandoline, wat dan ook een evenwichtig, organisch klankbeeld oplevert. 'Please, Please, Please', 'Heavy', 'Take It From Me' en 'Too Stoned To Cry' zijn prachtige liedjes, evenals het swampy 'Worried Man'. 'Lonely Side Of Love' is, zoals het een ware singer-songwriter betaamt, de melancholieke, droevige en akoestische afsluiter van een geweldige plaat van een uitzonderlijk talent dat nadrukkelijk in de voetsporen van de klassiekers treedt.

Devil's Got My Woman / Please, Please, Please / Heavy / Big Bad Love / Come Tomorrow / Take It From Me / Runnin' You Out Of My Mind / Too Stoned To Cry / Why Oh Why / Worried Man / Lonely Side Of Love

donderdag 22 november 2012

Dire Straits | Dire Straits


Punk is in 1977 het lawaaiige verzet tegen de gevestigde muzikale orde en overschreeuwt zeker in het hippe Londen alles en iedereen. Voor een band die het liefst fluisterend en laidback speelt – en aldus op zijn eigen manier stelling neemt tegen de molochen van de rockmuziek – lijkt er nauwelijks enige aandacht. Toch, als een demo van 'Sultans Of Swing' gedraaid wordt in Charlie Gilletts Honky Tonk-radioprogramma, is Dire Straits binnen twee maanden getekend door major Phonogram voor maar liefst zeven lp's. Maar er is weinig opwinding, wat goed past bij de relaxte sound en de eenvoudige bezetting: zanger/gitarist Mark Knopfler, ritmegitarist en jonger broertje David, bassist John Illsley en drummer Pick Withers, de laatste afkomstig uit de progrockband Spring. Mark Knopfler, kantoorbediende, verslaggever en leraar, groeit op in Newcastle, studeert in Leeds en zoekt zijn geluk in Londen – en vindt dat met zijn eerste band, Dire Straits. In alle rust neemt het kwartet in februari 1978 in de Basing Street Studios zijn debuut op met producer Muff Winwood.
Dan, als in de zomer van 1978 de gelijknamige debuutplaat uitkomt, is er, hoe onmodieus ook, beslist sprake van een nieuw geluid. Toegegeven, de pubrock van Brinsley Schwarz, de americana van The Band en de relaxte backporch gitaarsound van J.J. Cale maken alle deel uit van de rootsy countrypop van de Londenaren, maar de clevere samensmelting van stijlen en invloeden leiden op het uitstekende debuut tot een niet eerder gehoord geluid. De simpele maar uiterst doeltreffende backbeat is het ideale fundament voor Knopflers pickin' gitaarsound en lekker slome zang, die niettemin een prima vehikel is voor sfeertekeningen van stadse taferelen en personages die met een enkele penseelstreek worden neergezet. 'Down To The Waterline' en 'Sultans Of Swing' zijn enthousiasmerende rocksongs, en 'Water Of Love' is een aanstekelijke zij het traditionele skifflesong. Maar uitblinkend in sfeer en melancholie zijn bedachtzame rockliedjes als het funky 'In The Gallery', 'Wild West End', 'Lions' en het stompende 'Six Blade Knife'. En zo is Dire Straits, met op de hoes een sfeervol en mysterieus schilderij van Chuck Loyola, van een bewonderenswaardige onnadrukkelijkheid; wars van pretenties, wars van kapsones. Maar in Engeland wordt het album lauw ontvangen, dit in tegenstelling tot een razend enthousiaste ontvangst in Amerika, Duitsland en ook Nederland – en dé zomerhit van 1978 is 'Sultans Of Swing'.
Miljoenen exemplaren worden er verkocht van Dire Straits, een lot dat de plaat deelt met alle volgende Dire Straits-platen, wat de band tot een van de grootste bands ter wereld maakt. Met als onvermijdelijk gevolg een imago van zelfvoldane mannen, het zicht ontnemend op dat frisse, speelse en ook magistrale debuut.

Down To The Waterline / Water Of Love / Setting Me Up / Six Blade Knife / Southbound Again / Sultans Of Swing / In The Gallery / Wild West End / Lions 

dinsdag 20 november 2012

Blue Orchids | The Greatest Hit (Money Mountain)


Hopeless people’, zegt Mark E. Smith van The Fall over zijn werknemers Martin Bramah en Una Barnes als hij ze in 1979 uit zijn band zet. Het echtpaar Bramah (zang, gitaar) en Barnes (toetsen) vormt subiet hun eigen versie van The Fall: Blue Orchids. Bramah en Barnes worden bijgestaan door Rick Goldstraw (gitaar), Steve Toyne (bas) en Joe Kin (drums) en beconcurreren hun voormalig broodheer in het clubcircuit van Manchester. De gebutste rammelpunk van The Fall en Smiths angstaanjagende gutturale klanken zijn echter met niets vergelijkbaar; dus ook niet met de industriële punksound van de Blue Orchids. Bovendien wordt de sound van Blue Orchids gekenmerkt door een sterk psychedelische inslag, wat in extremis tot uiting komt in het zwabberende en jengelende Farfisa-orgel van Una Barnes. Het geeft Blue Orchids in het door doem gedomineerde Manchester een aparte en afwijkende sound. Het duurt dan ook maar even voordat een platenlabel Blue Orchids oppikt. Rough Trade – het indie punklabel uit Londen – tekent de band, waarmee Blue Orchids labelgenoten worden van The Fall.
De eerste singles van Blue Orchids – ‘The Flood’ en ‘Work’ doen het goed in een selecte, maar beperkte kring. Duidelijk wordt dat Blue Orchids méér is dan postpunk: The Stooges, The Seeds en vooral The Velvet Underground lijken de aartsvaders van Bramah en Barnes. Nog voor de opnamen van de debuut-lp verschuift Rick Goldstraw naar bas en is Toby de nieuwe drummer. In deze bezetting begeleidt Blue Orchids chanteuse Nico – dan extreem zwaar verslaafd – op een uitputtende tournee door Engeland en ook door Nederland. Met deze ervaring – en de nodige drugs – begint Blue Orchids in het voorjaar van 1982 aan de opnamen van hun debuutplaat. Na slechts twee weken zijn de opnamen voltooid, waarna al in mei het nogal ironische getitelde The Greatest Hit (Money Mountain) verschijnt. Tien postpunknummers, gedomineerd door monotone zang, voortjagende gitaren en zeurend orgel, het spits afgebeten door de zongedroogde acid-rock van ‘Sun Connection’. Blue Orchids etaleert op The Greatest Hit een soort tweedehands romantiek, gebutst en beschadigd, geworteld in nocturne rock-‘n-roll. Donker en intens zijn gejaagde rockers als ‘Dumb Magician’ en ‘Hanging Man’, geestverruimend is het prachtige ‘A Year With No Head’ en intens melancholiek ‘Bad Education’ – met alweer het rondzingende orgeltje van Baines Met het schitterende en downbeat ‘Mad As The Mist And Snow’ sluit The Greatest Hit dan zeer indrukwekkend af.
Het bleef bij een plaat: Blue Orchids viel uiteen; het echtpaar Bramah/Barnes viel uiteen. Ze kunnen wel bogen op een van de meer bijzondere underground-albums van de Britse postpunk, wat ook gelijk iets zegt over de marginale betekenis ervan.

Sun Connection / Dumb Magician / Tighten My Belt / A Year With No Head / Hanging Man / Bad Education / Wait / No Looking Back / Low Profile / Mad As The Mist And Snow

maandag 19 november 2012

Tom Petty And The Heartbreakers | Tom Petty And The Heartbreakers


In 1974, 34 jaar voor hun debuutplaat uitkomt, zet Mudcrutch voor het eerst voet op Californische bodem. De band, met aan het stuur van de VW-bus Tom Petty, heeft dan ruim 2.100 mijl afgelegd vanaf hun woonplaats Gainesville, Florida. Mudcrutch komt al snel onder contract bij Shelter Records, het label van de Britse producer Denny Cordell en muzikant Leon Russell. Cordell brengt Mudcrutch naar thuisbasis Tulsa, Oklahoma voor plaatopnamen, maar dan is dan band al uiteen gevallen. Russell heeft echter wel oog voor bassist Tom Petty en tekent hem als solo-artiest. Maar Petty, ontevreden over zijn studio-demo's, beseft dat hij een band nodig heeft en dus stelt hij een begeleidingsband samen met daarin ex-Mudcrutch-leden Mike Campbell (gitaar) en Benmont Tench (toetsen), en drummer Stan Lynch en bassist Ron Blair: The Heartbreakers. In de Shelter Studio in Hollywood, Californië nemen ze hun debuut op; negen Petty-composities, één van Campbell.
Als de plaat, Tom Petty And The Heartbreakers, in 1976 uitkomt blijkt de band zich te bevinden op het onwaarschijnlijke kruispunt tussen de traditionele heartland-rock van Bruce Springsteen en de frisse new wave-invalshoek van de New York-scene; tussen eindeloze highways en de dreiging van de grote stad. Enerzijds stralen The Heartbreakers met hun leren jekkies en jeugdige bravoure een punky attitude uit, anderzijds baseren zij zich met hun Vox-gitaren en Rickenbackers op de sixtiesmuziek van The Rolling Stones, The Beatles en The Byrds. Met hun energieke, gecompresseerde sound in jachtige rockers als 'Anything That's Rock 'n' Roll' en 'Strangered In The Night' blijken Petty en zijn Heartbreakers zich uitstekend thuis te voelen in het opportunistische kamp van de jonge generatie. Maar de band verliest daarbij – ondanks Petty's snerende, geknepen stem – de classic rock niet uit het oog, getuige memorabele rockliedjes als 'The Wild One, Forever' en 'Fooled Again (I Don't Like It)'. Daadwerkelijk klassiekers zijn het Wurlitzer-gestuurde 'Breakdown' en 'American Girl', met zijn jachtige drums en waterval van Rickenbacker-gitaren de ultieme radio-rocksong. Niet alleen in Amerika breken Tom Petty And The Heartbreakers door, ook in Engeland wordt de band, toerend in het voorprogramma van Nils Lofgren, royaal onthaald. En een jaar later staan Tom Petty And The Heartbreakers geprogrammeerd op Pinkpop. Als in 2008 de debuutplaat van Mudcrutch wordt gereleased, heeft Tom Petty er met zijn Heartbreakers er zo'n tien albums opzitten, en drie als solo-artiest – waarvan de laatste, Highway Companion, nog altijd relevant is.

Rockin' Around (With You) / Breakdown / Hometown Blues / The Wild One, Forever / Anything That's Rock 'n' Roll / Strangered In The Night / Fooled Again (I Don't Like It) / Mystery Man / Luna / American Girl

zondag 18 november 2012

The Hiders | Valentine


Billy Alletzhauser is al van jongs af aan een muzikant in al zijn vezels. Zijn muzikale leven speelt zich echter aanvankelijk louter binnenskamers af, maar eind jaren tachtig treedt Alletzhauser naar buiten als gitarist van de uit Cincinnati, Ohio afkomstige Ass Ponys. Nog steeds min of meer vanuit huis – en zijn huisstudio, The Batcave – begint Alletzhauser met Beth Harris vervolgens een eigen band: The Hiders. Zonder platencontract brengen Alletzhauser en Harris een band op de been met daarin naast de ritmesectie gitarist en pedal steel-speler Toby Harris. In 2006 neemt het gezelschap in Nashville, Tennessee met producer Brad Jones (Matthew Sweet, Cotton Mather, Dolly Varden) het debuutalbum Valentine op, dat Alletzhauser in eigen beheer uitbrengt. Valentine is zo'n plaat die – hoewel onbekend en obscuur – in al zijn poriën een klassieke Westcoast countryrockplaat is vanwege de pedal steel, mondharmonica, epische gitaarsolo's en de lijzige Neil Young-zang. De eerste twee nummers klinken nogal folky en rollen en wiegen aangenaam op een lome beat en de fluisterstemmen van Alletzhauser en Harris, overigens met de allure van Gram Parsons en Emmylou Harris. Daarna begint het echte werk als de gitaar en de pedal steel in stelling worden gebracht. Traag, stroperig en met scheurend gitaarwerk trekken dan de hoogtepunten voorbij: 'Bones In The Well', 'Lets Forget' en de zeven goddelijke minuten van 'Persephone', Alletzhausers eigen 'Cowgirl In The Sand'. Verder worden smaakvol sixtiesinvloeden – Moby Grape, Buffalo Springfield – geïntegreerd in het heldere en soms rafelige bandgeluid. En ook dan zijn de retro-countrypsych-liedjes van een uitzonderlijk hoog kaliber – 'Hawaiian Ice', 'You Can't Hurt Me Anymore' – om maar niet te spreken van de dromerige en feërieke rustpunten die de trekkende gitaarsongs perfect afwisselen. Op het snijpunt van retro, countryrock en vintage-Neil Young, Valentine is een schitterend debuut van de kosmische cowboys van The Hiders.

Everything I Wanted / Hideous Sunbeam / Bones In The Well / Lets Forget / Persephone / Hawaiian Ice / Magic Show / Take Me Back / Bury Me / You Can't Hurt Me Anymore / Into The Sun


zaterdag 17 november 2012

10,000 Maniacs | In My Tribe


In My Tribe is niet alleen 10,000 Maniacs' beste, maar ook meest bijzondere album. Het betekent in 1987 een doorbraak voor de band uit Jamestown, New York. Er zijn bescheiden hits in 'LikeThe Weather' en 'What's The Matter Here?', maar de kracht van In My Tribe zit dieper verscholen.
10,000 Maniacs, gecentreerd rond Natalie Merchant, lift in het midden van de jaren tachtig mee op de successen van Amerikaanse gitaarbands als R.E.M. en het fenomeen college rock. In 1984 tekent 10,000 Manics – losjes vernoemd naar een cultfilm – bij folkrocklabel Elektra en weet producer Joe Boyd te strikken voor het major debuut The Wishing Chair en vervolgens legende Peter Asher (o.a. James Taylor en Linda Ronstadt) voor de opvolger In My Tribe. 10,000 Maniacs genereert een bijzondere sound die de southern-indie van R.E.M. combineert met de Britse folkrock van Fairport Convention. Op In My Tribe komt dit vooral tot zijn recht in jengelende, countryeske folkrockliedjes als 'Hey Jack Kerouac', 'Don't Talk' en het epische 'The Painted Desert' – een ode aan het overweldigende Amerikaanse landschap. 'Verdi Cries' is voorts een superieure ballad die Sandy Denny in herinnering roept, 'A Campfire Song' herbergt een korte Michael Stipe cameo en de cover van Cat Stevens' 'Peace Train' een live-favoriet die aanvankelijk een comfortabel plekje krijgt op In My Tribe. Aanvankelijk, want als Cat Stevens – tot de islam bekeerd – zich achter de fatwa tegens Salman Rushdie schaart, verwijdert platenlabel Elektra de track van het album..
Ook zonder 'Peace Train' is In My Tribe nog steeds een fraai jaren tachtig folkrockalbum van een band die niet meer beter zal worden. Temeer daar de ziel van de band, zangeres en componiste Nathalie Merchant, 10,000 Maniacs in 1993 vaarwel zegt.

What's The Matter Here?/ Hey Jack Kerouac / Like The Weather / Cherry Tree / The Painted Desert / Don't Talk / Peace Train / Gun Shy / My Sister Rose / A Campfire Song / City Of Angels / Verdi Cries

donderdag 15 november 2012

Barefoot Jerry | Southern Delight


Uit respect worden ze de ‘Nashville Cats’ genoemd, maar de groep studiomuzikanten noemt zichzelf Area Code 615 – naar het netnummer van Nashville. Wegens het vele sessiewerk voor anderen komt Area Code 615 niet echt van de grond – de twee lp’s zijn nogal matig – maar daar staat wel tegenover dat de muzikanten uitblinken op Bergen White’s For Women Only, John Stewarts California Bloodlines en Bob Dylans Blonde On Blonde. In 1971 besluit de kern van Area Code 615 voor eigen kansen te gaan. Met de klassiek geschoolde pianist John Harris richten ze Barefoot Jerry op. ‘Ze’ zijn bassist en steelgitarist Wayne Moss – geschoold in de begeleidingsband van Brenda Lee –, drummer Kenny Buttrey – te horen op Neil Youngs Harvest – en gitarist Mac Gayden – verantwoordelijk voor de slidegitaar-partijen op J.J. Cale’s Naturally en componist van de popklassieker ‘Everlasting Love’. Een uitgelezen gezelschap dus, dat het traditionele Nashville zat is en het avontuur zoekt in hashdampen en de flower power-scene van de Westcoast. In Moss’ eigen Cinderella Studios in Madison, Tennessee neemt Barefoot Jerry in minder dan een maand het debuutalbum op voor Capitol. Southern Delight neemt southern rock en zuidelijke hillbilly als uitgangspunt, het meest evident in het relativerende, alternatieve volkslied ‘I’m proud To Be A Redneck’: We’ll make peace and lots of love / South’s gonna rise again. Maar de band, vernoemd naar een oude fiddler uit de Great Smokey Mountains, schuwt het avontuur niet en breidt het idioom uit met gospel, countrysoul, Westcoast-harmonieën en weelderige arrangementen. ‘Come To Me Tonight’ kent schitterende C,S&N-achtige harmoniezang, evenals ‘Blood Is Not The Answer’, dat door barokke toetsen naar een schitterende climax gebracht wordt. Dat laatste geldt ook voor de monumentale afsluiter ‘That’s Ok, He’ll Be Your Brother Someday’. Naast de gospel van ‘Finishing Touches’ en de soepele soul van ‘The Minstrel Is Free At Last’ – met een hemelsplijtende gitaarsolo van Gayden – omvat het avontuur eveneens John Harris’ sfeervolle toetsenspel en de toevoeging van moog en mellotron. Tezamen met de muzikale virtuositeit van Gayden, Moss en Buttrey, die songs als ‘Smokies’, ‘Quit While You’re A Head’ en ‘The Hospitality Song’ naar grote hoogten stuwt, is Southern Delight een sublieme samenvoeging van southern rock en Westcoast-countryrock. Hierdoor is het debuutalbum van Barefoot Jerry tamelijk uitzonderlijk in zijn soort en is ondanks de relatieve onbekendheid het predicaat meesterwerk welverdiend. Southern Delight is aldus Barefoot Jerry’s meest bijzondere lp van een totaal van zeven, niet in de laatste plaats omdat het de enige plaat is in de samenstelling Wayne Moss, Mac Gayden, Kenny Buttrey en John Harris.

The Hospitality Song / I’m proud To Be A Redneck / Smokies / Quit While You’re A Head / Blood Is Not The Answer / Come To Me Tonight / Finishing Touches / The Minstrel Is Free At Last / Nobody Knows / That’s Ok, He’ll Be Your Brother Someday


woensdag 14 november 2012

The Tragically Hip | Up To Here


Het zijn jeugdvrienden uit Kingston, Canada, die na high school en high schoolbands in 1983 The Tragically Hip – de naam ontleend aan een Michael Nesmith-video – oprichten: zanger Gordon Downie, gitarist Bobby Baker, bassist Gord Sinclair, drummer Johnny Fay en een Noord-Amerikaanse saxofonist die al snel het veld ruimt voor ritmegitarist Paul Langlois. Zat van de zielloze nep-rock-’n-roll van Noord-Amerikaanse bands die optreden in de dranklokalen in hun woonplaats Kingston, gaat The Hip zijn eigen rock-’n-roll spelen. Aanvankelijk komen ze alleen aan de bak als coverband – met als voordeel dat ze leren spelen en leren het publiek te bespelen – maar gaandeweg ontwikkelt The Tragicaly Hip een eigen repertoire op basis van klassieke bands uit de jaren zeventig zoals The Rolling Stones, Creedence Clearwater Revival, Little Feat en ja, Golden Earring. Ze worden tijdens een optreden in Toronto ontdekt door de labelbaas van MCA Records en brengen in 1987 een mini-cd uit. Voor het volwaardige debuut reist de band zuidwaarts naar Memphis, Tennessee en neemt onder leiding van Don Smith in de legendarische Ardent Studios het debuutalbum Up To Here op. The Tragically Hip betonen zich wars van intellectualisme, bezitten een aards arbeidsethos van drinken en spelen – en dat levert een dampende en stampende rock-’n-rollplaat op. Het is pretentieloze rock-’n-roll; maar fantastische pretentieloze rock-’n-roll. Downie beschikt over een ruig stemgeluid en kwaakt zijn moeilijk te doorgronden teksten in de microfoon, al passeren onderwerpen als fellatio, ontsnapte gevangenen, geladen wapens en het apocalyptische beeld van een zinkende stad de revue. Dat laatste geeft blijkt van een helderziende blik: ‘New Orleans Is Sinking’, een zompige rootsrocksong, evenals ‘Blow At High Dough’ en ‘When The Weight Comes Down’. ‘Another Midnight’ kent een broeierige, southern R.E.M.-sfeer, ‘Opiated’ is een onheilszwangere rocksong met rammelende gitaarsolo van Baker, ‘She Didn’t Know’ wordt voortgejaagd door stuwende en solerende elektrische gitaren en ‘38 Years Old’ is een met slidegitaar doortrokken menselijk drama. De Canadezen laten zich op Up To Here gelden als in de Mississippi-delta gewortelde rock-’n-rollers – en in deze gedaante maken ze zonder meer indruk. Dat blijkt ook uit de verkoopcijfers in thuisland Canada: drievoudig platina. Vervolgplaten als Road Apples en Fully Completely verstevigen deze reputatie; ook in de Verenigde Staten en ook in Nederland, waar The Tragically Hip kan rekenen op volle zalen. Dat blijkt wel uit ‘At The Hundreth Meridian’ van Fully Completely: populair van Buffalo tot Hengelo.

Blow At Heigh Dough / I’ll Believe In You (Or I’ll Be leaving Tonight) / New Orleans Is Sinking / 38 Years Old / She Didn’t Know / Boots Or Hearts / Everytime You Go / When The Weight Comes Down / Trickle Down / Another Midnight / Opiated

dinsdag 13 november 2012

Mark Eitzel | Don't Be A Stranger


Het is altijd Mark Eitzel die het Mark Eitzel moeilijk gemaakt heeft. De ene Mark is een bescheiden romanticus, de andere een getormenteerde zonderling die zich van niets en niemand iets aantrekt. Waarschijnlijk ligt in deze tegenstelling het godvergeten talent besloten van de gekwelde singer-songwriter uit San Francisco. Het verhaal mag bekend worden verondersteld; van 1985 tot en met 1994 maakte Eitzel zeven overwegend geniale rockplaten met American Music, hetwelk de band een onversneden cultstatus bezorgde. In 2005 blies Eitzel vrij plotseling samen met AMC-gitarist en tramconducteur Vudi de band weer nieuw leven in, maar ook dat kwam in 2011 tot een voorlopig-definitief halt. De oorzaak: een hartaanval voor de man met het romantische hart. Al eind jaren negentig startte Mark Eitzel een solocarrière op, maar ondanks dat hij in 1991 door Rolling Stone tot singer-songwriter van het jaar werd uitgeroepen, was het steevast hard ploeteren voor een commerciële doorbraak die er niet kwam. Publiek, platenlabels en geldschieters wilden wel American Music Club, maar geen Eitzel solo. De onberekenbare, onzekere Eitzel nam, herstellende van de hartaanval, een dapper besluit: geen American Music Club meer, maar wel een persoonlijk solo-album. Of zoals Mark Eitzel dat zelf formuleerde: geen Wall of Sound meer.
Een geluk bij een ongeluk – Eitzel is doorgaans doodongelukkig – was dat een fan geld fourneerde voor de opnamen van Don't Be A Stranger, dat de treurige troubadour opnam met onder meer Vudi en Attractions-drummer Pete Thomas en dat uitermate warm werd geproduceerd. Eitzels teksten zijn nog immer droefgeestig en bitterzoet, maar muzikaal is Don't Be A Stranger een warm bad. Prachtig ingetogen klinken de piano, de akoestische gitaar en Vudi's bescheiden elektrische in werkelijk fantastische liedjes als 'I Love You But You're Dead', 'Oh Mercy' en 'Costumed Characters Face Dangers While At The Workplace', die sterk neigen naar het mooiste van AMC's California en Everclear. Gloedvolle strijkers die wel lijken te zijn gearrangeerd door Robert Kirby, toveren voorts stemmige liedjes als 'I Know The Bill Is Due' en 'Nowhere To Run' om tot melancholische, bloedrood gekleurde ballads. Don't Be A Stranger is een soort van romantisch meesterwerk. Mark Eitzel had met dit album een kruising op het oog tussen Neil Youngs Harvest en Nick Drake's Five Leaves Left. Op de een of andere manier is hij daar wonderwel in geslaagd.

I Love You But You're Dead / I Know The Bill Is Due / All My Love / Oh Mercy / Costumed Characters Face Dangers While At The Workplace / Why Are You With Me? / Lament For Bobo The Clow / Break The Champagne / We All Have To Find Our Own Way Out / Your Waiting / Nowhere To Run 

maandag 12 november 2012

The Dukes Of Stratosphear | 25 O’Clock


The Dukes Of Stratosphear zijn het slechtst bewaarde geheim van de jaren tachtig popmuziek. Hoewel de bandleden zich schuilhielden achter illustere namen als Sir John Johns, Lord Cornelius Plum, The Red Curtain en E.I.E.I. Owen, maakte platenmaatschappij Virgin om verkooptechnische redenen direct bekend dat het hier om XTC ging. 25 O’Clock, de eerste plaat en niet meer de een ep, verscheen op 1 april 1985 en verkocht drie keer zoveel als de laatste reguliere XTC-plaat. En dat terwijl 25 O’Clock niet meer dan een grap was en minder dan 5.000 pond had gekost. Op deze toverbal van een plaat wordt de voorliefde voor Britse psychedelica – Pink Floyd, Tomorrow, The Beatles – gebotvierd in zes dynamische, transparante songs, waarvan het titelnummer speciale vermelding verdient; een overdonderende mengeling van Sgt. Pepper, Pink Floyds 'Money' en Arthur Browns 'Fire'. Het succes smaakte naar meer en dus maakte XTC – na de opnamen van Skylarking – met opnieuw een beperkt budget een volwaardig album, wederom gestoken in een waanzinnige, psychedelische hoes. Psonic Psunspot is een waardige opvolger; een conceptalbum dat geen conceptalbum is, volgestopt met psychedelische gekkigheidjes, maar vooral ook met mooie songs. The Dukes Of Stratosphear-releases zijn volwaardige XTC-albums en behoren zonder meer tot het muzikale erfgoed van de jaren tachtig.

25 O'Clock / Bike Ride To The Moon / My Love Explodes / What In The World? / Your Gold Dress / The Mole From The Ministry

zaterdag 10 november 2012

Steve Miller Band | Sailor


Het moment dat Capitol bereid is te investeren in het product Steve Miller worden zijn singles en albums millionsellers. Dat begint in 1973 met de single ‘The Joker’, een nummer 1-hit in de VS, gevolgd door het zeer succesvolle gelijknamige album. Miller vindt zichzelf opnieuw uit en wordt de clevere hitschrijver van gepolijste singles die miljoenen verkopen, evenals de albums waarvan ze worden gelicht: Fly Like An Eagle (vijf miljoen exemplaren) en Book Of Dreams (vier miljoen exemplaren. Maar de Steve Miller van vóór zijn evident commerciële periode is een andere Miller. Steve Miller, geboren in Milwaukee, Wisconsin, groeit op in Texas en leert daar via legendes T-Bone Walker en Les Paul gitaar spelen. Als bluesgitarist trekt Miller naar Chicago, maar als er rond 1966 spannende dingen gebeuren in San Francisco wil Miller daarvan een graantje meepikken. Zijn Steve Miller Band blijkt zich te kunnen meten met de grote bands van de San Francisco-scene, treedt op op het Monterey Festival en sleept een langdurig contract met Capitol in de wacht. Met de blues als basis voegt Miller aan het bandgeluid rock en psychedelica toe, waardoor The Steve Miller Band over een avontuurlijke, opwindende en vernieuwende sound beschikt. Het debuut Childen Of The Future wordt in Londen opgenomen met Glyn Johns als producer, hetgeen ook gepland is voor de opvolger, maar de complete band wordt door de Britse autoriteiten het land uitgezet – Glyn Johns volgt in hun spoor. Met hem neemt The Steve Miller Band in San Francisco Sailor op, een plaat die net als het debuut in 1968 verschijnt. De bezetting van The Steve Miller Band is dan Boz Scaggs (gitaar), Tim Davis (drums), Lonnie Turner (bas) en Jim Peterson (orgel). De laatste is samen met Miller verantwoordelijk voor het atmosferische bandgeluid dat aldus gedomineerd wordt door orgel en elektrische gitaar. Maar als eerste wordt de aandacht op Sailor getrokken door de misthoorns en scheepstoeters in de baai van San Francisco die de fascinerende instrumentale opener ‘Song For Our Ancestors’ een vervreemdend effect geven. Dit wordt gevolgd door de verstilde, smartelijke ballad ‘Dear Mary’ – Steve Miller in optima forma – een kunstje dat hij herhaalt met het geestverruimende, zwevende ‘Quicksilver Girl’. ‘Gangster Of Love’ en You’re So Fine’ zijn twee in elkaar overlopende covers van bluessongs van respectievelijk Johnny Guitar Watson en Jimmy Reed, terwijl het door Jim Peterman geschreven en gezongen ‘Lucky Man’ doet denken aan pastorale soul van Traffic. De meest swingende, groovy tracks zijn ‘Dime-A-Dance Romance’ en ‘Living In The U.S.A’, die het royaal moeten afleggen tegen de pure acidrock van het bezwerende, zuigende en fantastische ‘My Friend’ – een klassieker van de San Francisco-sound. In totaal maakt The Steve Miller Band in de periode 1968-1970 een stuk of vijf uitstekende lp’s, die door Capitol niet gepromoot worden en dus matig verkopen. ‘The Joker’ verandert dit radicaal en maakt van Steve Miller een multimiljonair. Zoals gezegd, Sailor is die andere – avontuurlijke, vernieuwende, psychedelische – Steve Miller.

Song For Our Ancesters / Dear Mary / My Friend / Living In The U.S.A. / Quicksilver Girl / Lucky Man / Gangster Of Love / You’re So Fine / Dime-A-Dance Romance

vrijdag 9 november 2012

Astra | The Black Chord


Tracks met een lengte die de tien minuten passeren, uitgesponnen instrumentale passages en een lay-out in de beste Roger Dean-traditie; het blijkt de habitat waarin Astra zich uitermate thuisvoelt. Astra is een neo-progband uit San Diego, Californië die niet alleen uitbundig gebruik maakt van ARP Odyssey-synthesizers, moogs, mellotrons en Hammonds, maar zich ook verlaat op Black Sabbath-riffs en Hawkwind-space jams.
In 2009 debuteren de Californiërs met het opzienbarende The Weirding, dat net zo goed in Engeland kon zijn gemaakt halverwege de jaren zeventig. Niets is minder waar: het zijn vijf jonge muzikanten die zich wentelen in het idioom van klassieke progressive rock. Opvolger The Black Chord is in 2012 een ietwat compacter album – slechts zes tracks – maar is even avontuurlijk en adembenemend als het debuut. De instrumentale opener 'Cocoon' knipoogt overduidelijk naar Pink Floyds Dark Side Of The Moon, waarna het epische titelnummer tempowisselingen en instrumentaties kent die regelrecht naar Genesis te herleiden zijn. Een dubbele bezetting op gitaar (Richard Vaughn, Brian Ellis) en toetsen (Conor Riley en dezelfde Vaughn – tevens zanger) bezorgt The Black Chord een massief klankbeeld, maar door de uitstekende productie behoudt Astra een transparante en mooie heldere retro-sound. Het uitgangspunt om vintage proggy te klinken draagt zeker bij aan de majesteit van dit glorieuze rockalbum. In al zijn finesses – van het Yes-achtige 'Quake Meat', de relatief bondige, spacey ballad 'Drift', tot de ijle, majestueus wegzwevende gitaarsolo en het daarop volgende toetsen-crescendo van 'Barefoot In The Head', dat waanzinnig abrupt tot een halt komt – is The Black Chord een even imponerende powertrip als een hallucinerende reis door het universum.
De Amerikanen van Astra hebben de Britse jaren zeventig rockmuziek – Pink Floyd, King Crimson, Yes, Genesis, Hawkwind, Uriah Heep, Black Sabbath – gebruikt om een geniaal retro-progalbum te concipiëren: The Black Chord is dan ook een fenomeen op zichzelf.

Cocoon / The Black Chord / Quake Meat / Drift / Bull Torpis / Barefoot In The Head

donderdag 8 november 2012

John Howard | Kid In A Big World


Eén perfect album maakt John Howard; komt uit het niets en verdwijnt in het niets – en laat in de verwarring het miskende meesterwerk Kid In A Big World achter. Verwarrend is het zeker: geboren als Howard Jones neemt hij de artiestennaam John Howard aan; verandert van een langharige hippie in een kortgekapte dandy in krijtstreeppak; is heel even de hottest kid in town en verdwijnt dan van het podium. Howard is afkomstig uit Noord-Engeland, studeert al vanaf zijn vijfde klassiek piano en maakt geïnspireerd door ‘Strawberry Fields Forever’ zijn eerste opnamen op zijn slaapkamer. De student Howard treedt, gezeten achter de piano, op met zijn zelf gecomponeerde songs, maar beseft dat hij in Noord-Engeland tevergeefs zijn muzikale droom najaagt. Eenmaal in Londen in augustus 1973 grijpt hij de kans aan om demo’s op te nemen en na de metamorfose tot spichtige glamrocker, tekent Howard eind ’73 een contract bij CBS. Het jaar daarop beginnen de opnamen in Abbey Road met als producer Shadows-drummer Tony Meehan, als begeleiders sessiemuzikant Dave Wintour en Argent-leden Bob Henrit en Rod Argent, en een strijkwartet. In de Apple-studio worden maanden later de opnamen gecompleteerd van Howards debuut Guess Who’s Coming To Dinner, maar als de te decadente hoesfoto door CBS wordt afgekeurd, komt er niet alleen een andere hoesfoto maar ook een andere titel: Kid In A Big World. De tien magnifieke liedjes op de plaat bewegen zich tussen de glampop van Elton John en de geëxalteerde rock van David Bowie. ‘Goodbye Suzie’ is de melodramatische maar catchy single – die geen hit wordt, maar het best is Howard in barokke ballads als de titelsong, ‘The Flame’ en het machtig dramatische ‘Gone Away’ – waarop Howard de mellotron bespeelt die John Lennon gebruikt op ‘Strawberry Fields Forever’, en waarmee een droom uitkomt. Dat kan niet gezegd wordt van Kid In A Big World. Aanvankelijk doet CBS er alles aan – zoals levensgrote kartonnen displays en paginagrote advertenties – maar al snel worden Howards commerciële mogelijkheden betwijfeld en wordt Kid In A Big World niet meer herperst. Als CBS van John Howard een disco-artiest wil maken blijft de reeds opgenomen opvolger op de plank liggen en is het lot van Kid In A Big World dat van een gezocht collector’s item, dat overigens wel in 2004 een verdiende reissue krijgt.

Goodbye Suzy / Family Man / The Flame / Maybe Someday In Miami / Gone Away / Missing Key / Spellbound / Guess Who’s Coming To Dinner / Deadly Nightshade / Kid In A Big World

woensdag 7 november 2012

Hoyt Axton | My Griffin Is Gone


When you are alone in the woods it is impossible to hide behind a tree. No matter where you stand, you are always in front of it.’ Deze filosofische uitspraak is van Hoyt Axton, selfmade man, singer-songwriter en cowboy-filosoof. Deze no-nonsens waarheid is typerend voor de briljante songschrijver uit Oklahoma. Axton schreef talloze nummers die in de uitvoering van anderen grote hits zijn geworden. Hij schreef hits voor Linda Ronstadt, Waylon Jennings, John Denver en Elvis Presley. Zijn grootste succes is echter 'The Pusher', een anti-drugs song, die ironisch genoeg in de uitvoering van Steppenwolf werd opgenomen op de soundtrack van Easy Rider. Op dat punt van Axtons leven – 1969 – bezat hij nagenoeg niets, een vastgelopen carrière, een oud huis, drie kinderen, een auto op afbetaling en $ 400 op zijn bankrekening. Hoyt Axton had er toen al een tienjarige loopbaan opzitten als folksinger in de koffiebars van San Francisco. Axton had zijn talent niet van een vreemde, zijn moeder Mae Boren Axton, schreef samen met Tommy Durden de eerste grote hit van Elvis Presley; 'Heartbreak Hotel'. Het is een last die Hoyt zijn leven lang heeft moeten dragen; een moeder in de popmuziek, beroemder dan hijzelf.
Axtons carrière was in 1969, na talloze lp’s, op een dood spoor beland. Anderen hadden geprofiteerd van zijn songschrijverskwaliteiten en zijn jeugdige naïviteit: ‘I was just a kid with a guitar living in a car’, aldus Axton. En toen viel er een cheque op de mat van $ 14.000 en de dag erop nog eens één van $ 10.000. Voor het eerst hield Hoyt zelf iets over van door hem geschreven songs die een hit betekenden voor anderen; Steppenwolfs uitvoering van 'The Pusher' namen Hoyt Axtons zorgen weg.
Met een keur aan Californische muzikanten – gitarist James Burton, drummer Jim Gordon en toetsenist Larry Knechtel – begon Axton aan de opnamen van My Griffin Is Gone, zijn eerste plaat sinds 1965. Getekend door CBS en vergezeld van een topklasse begeleidingsband neemt de singer-songwriter twaalf nummers op die hun plek krijgen op My Griffin Is Gone. Axton bevindt zich op het kruispunt van de folksinger die hij was in de vroege jaren zestig en de psychedelische countryrocker die hij zal worden. In navolging van 'The Pusher' komt het thema van de geestverruimende middelen regelmatig langs in Axtons teksten, overigens zonder deze te verheerlijken. In 'On The Natural'  verklaart Axton geen marihuana of pillen nodig te hebben op de bergtoppen in de Rocky Mountains, in 'Sunshine Fields Of Love' rijdt Axton op een groene draak door de zonovergoten straten van San Francisco. En in 'Beelzebubs Laughter' struinen sprookjesfiguren door de loopgraven in Vietnam, vertrouwend op hun onschuld. Deze tegenstelling van goed en kwaad, donker en licht, is ook terug te vinden in de begeleiding. De akoestische begeleiding is vaak in mineur getoonzet, terwijl de rijke orkestrale klanken het positieve levensgevoel benadrukken. De kraakheldere en diepe stem van Hoyt Axton draagt qua diepgang bij aan de sterke composities en de werkelijk fabelachtige arrangementen. 'It’s All Right Now' en 'Revelations' zijn fraaie voorbeelden van dit gemengde huwelijk van folk, country en orkestrale pop. Op My Griffin Is Gone doorbreekt Axton de grenzen van de traditionele genres, waarbij er synthese ontstaat van countryrock en folkrock. In zijn grandeur van duistere folkrock herinnert My Griffin Is Gone sterk aan een andere klassieker in dit subtiele genre: The Beau Brummels’ Triangle.
My Griffin Is Gone wordt alom goed ontvangen en luidt de tweede carrière in van Hoyt Axton. Met het klimmen der jaren neemt zijn productiviteit toe, start hij een eigen platenlabel en heeft Ringo Starr in Amerika een toptien hit met het door Axton geschreven 'No No Song'. Daarnaast speelt hij rollen in speelfilms (Gremlins) en in televisieseries. In 1995 wordt Axton getroffen door een beroerte en moet hij zich noodgedwongen voortbewegen in een rolstoel. Dat weerhoudt hem niet zijn indrukwekkende carrière van begenadigd singer-songwriter voort te zetten. Tot hij op 61-jarige leeftijd getroffen wordt door meerdere hartaanvallen. De schrijver van talloze hits en de maker van het sublieme My Griffin Is Gone overlijdt op 26 oktober 1999 op zijn ranch in Montana temidden van familie en vrienden.

On The Natural / Way Before The Time Of Towns / Beelzebub’s Laughter / Sunshine Fields Of Love / It’s All Right Now / Gypsy Will / Revelations / Snow Blind Friend / Childhood’s End / Sunrise / Kingswood Manor / Chase Down The Sun

dinsdag 6 november 2012

The Waterboys | This Is The Sea


De wereld ligt aan zijn voeten als in september 1985 This Is The Sea uitkomt. Mike Scott is op weg een grote popster te worden, althans dat is in de muziekpers de heersende opinie. Maar het loopt anders: Mike Scott vlucht; Scott vlucht naar Ierland, vlucht in god en in alcohol. The Waterboys heeft hij dan ontbonden; mede-componist Karl Wallinger is wegens muzikale verschillen al eerder vertrokken. Mike Scott zwicht onder de druk van torenhoge verwachtingen, volgt een intuïtief pad – en raakt de weg volkomen kwijt. Dat is Scott al eerder gebeurd toen hij in 1979 met zijn band Another Pretty Face Edinburgh verruilde voor Londen. Voordat Mike Scott het goed en wel de gaten heeft, heeft zijn platenlabel hem gedumpt.
Terug in Schotland likt hij zijn wonden en komt drie jaar later met saxofonist Anthony Thistlewaite en toetsenist Karl Wallinger terug als The Waterboys – vrij naar Lou Reeds 'The Kids'. De debuutplaat, nog zonder Wallinger, is fragmentarisch en niet meer dan een verzameling demo's, maar op A Pagan Place is The Big Music van Mike Scott in zijn volle glorie te bewonderen. Scott betoont zich een bevlogen en uitbundige frontman die zijn spirituele overtuigingen niet onder stoelen of banken steekt. Muzikaal is de sound van The Waterboys groots en meeslepend: gestapelde akoestische gitaren, blazers, strijkers, de toetsen van Wallinger en de sax-scheuten van Thistlewaite. In interviews spreekt Scott enthousiast over zijn invloeden: van Reed tot Bowie, van Dylan tot Patti Smith; en van esoterische, religieuze en mythologische literatuur. Het succes van A Pagan Place maakt hem niettemin onzeker en als een gepland live-album mislukt, neemt de druk op Scott toe. Koortsachtig werkt hij met Wallinger, Thistlewaite producer Mick Glossop en een aantal sessiemuzikanten in wisselende Londense studio's aan het album waar verwachtingsvol naar wordt uitgekeken. Als de opnamen er in de zomer van 1985 opzitten, weet Scott dat het goed zit: niemand minder dan Bob Dylan is razend enthousiast over This Is The Sea. Dit wordt alom bevestigd als het monumentale meesterwerk in september '85 verschijnt: een Astral Weeks van de jaren tachtig. Naast een opwindende rocksong als 'Medicine Bow' en het door scheurende saxofoon gedragen 'Trumpets' bevinden zich majestueuze, epische mini-symfonieën als 'The Pan Within', 'Old Engeland' – geïnspireerd door James Joyce – en de zinderende, orkestrale aflsuiter 'This Is The Sea'. Van een ander kaliber, maar commercieel aansprekend is de single 'The Whole Of The Moon', een en al synthesizers, cymbalen en sax-erupties. Een klassieke single, en het wordt een hit – een zestiende plaats in de Nederlandse top 40 in januari '86 – al heeft Mike Scott geen zin in promotionele tv-optredens.
Het is het begin van het einde van The Waterboys en hun Big Music. Vlak daarop smeert Scott hem naar de Ierse pubs.

Don't Bang The Drum / The Whole Of The Moon / Spirit / The Pan Within / Medicine Bow / Old Engeland / Be My Enemy / Trumpets / This Is The Sea

maandag 5 november 2012

Mover | The Only One


Een album vol opwindende seventiesrock in de trant van Creedence Clearwater Revival en The Rolling Stones en veroordeeld tot de vergetelheid. Het overkomt Mover in 1999 met hun tweede album, The Only One. Hun eerste cd komt in 1997 uit op het label van grafisch kunstenaar Frank Kozik, maar jeugdige overmoed doet de plaat mislukken. Voor de opvolger op Mod Lang doet de band uit San Francisco onder aanvoering van zanger/bassist Mike Therieau en zanger/gitarist Eric Shea het anders, en grijpt aldus zeer gericht terug op het verleden van de seventies countryrock – daar waar de Stones van Sticky Fingers samenvloeien met de country van Gram Parsons. Met The Only One genereert het met songs als 'Hold Me Down', 'Another Shot', 'Better Days Are Gone' en 'Spend Your Life' een plaat boordevol boeiende countryboogie, rockswagger en Westcoastpop. Het levert het countryrock-kwartet echter weinig erkenning op en hoewel de bandleden uitzwermen naar andere bands, blijft Mover nog jarenlang een sluimerend bestaan leiden, de herinnering aan The Only One nog in enige mate in leven houdend.

Hitched A Ride / Hold Me Down / Another Shot / Drunk On Wine / Better Days Are Gone / Train / Hung Up / Spend Your Life / The Only One / Alma Velha / Something That Makes Me 

zaterdag 3 november 2012

The Allah-Las | The Allah-Las


In het alternatieve circuit zijn The Allah-Las een behoorlijke hype. En terecht, want de vier jongens uit Los Angeles – die elkaar ontmoetten in LA's vinylparadijs Amoeba Music, mooier kan het niet – pakken het retro-sixtiesgenre bij de kladden, gooien het omver en geven het een fris nieuw verfje. Geïnspireerd door een groep als Beachwood Sparks met hun psychedelische, zongebleekte Westcoastpop, graven de vier Allah-Las nog dieper en komen niet alleen uit bij de geestverruimende folkrock van The Byrds en Love, maar ook bij de psychedelische garagepunk van The Chocolate Watchband, The Seeds en The 13th Floor Elevators. Het knappe is echter dat het kwartet een lome, zonnige sfeer afwisselt met een in reverb en fuzz gedrenkte keldersound, maar dat altijd verpakt in parelende, glinsterende popliedjes. In een heldere en tegelijk zompige productie van Nick Waterhouse klinken schitterende liedjes als Catamaran, Busmans Holiday, Tell Me (What's On Your Mind) en Catalina sprankelend, vitaal en tintelfris. Het enige smetje op deze fantastische debuutplaat is dat twee instrumentals net even too much is, maar de sfeer van vier hippies in een Volkswagenbusje op weg van de woestijn naar de Californische stranden vergoedt alles: deze plaat is een heerlijke, puur overtuigende trip naar de Westcoast in de sixties.

Catamaran / Don't You Forget It / Busmans Holiday / Sacred Sands / No Voodoo / Sandy / Ela Navega / Tell Me (What's On Your Mind) / Catalina / Vis-A-Vis / Seven Point Five / Long Journey     

vrijdag 2 november 2012

Wally Tax | Wally Tax


Wladimir Tax uit Amsterdam-Oost is een muzikale legende. Beroemd wordt Tax als de zanger en componist van The Outsiders, vier langharige jongens die rauwe beatmuziek maken en vanaf halverwege de jaren zestig Nederland onveilig maken. Twintig jaar later zijn The Outsiders voor een jonge generatie muzikanten in Amerika en Engeland de godfathers van de nederbiet en is Tax een cultheld. Tussendoor – en ook daarna – leidt Wally Tax een woelig leven van tragische liefdes, heroïne- en alcoholverslaving en torenhoge belastingschulden. Een solocarriere komt echt niet echt van de grond, al onderneemt Tax diverse pogingen. Op Love In, Wally's soloplaat uit 1967 terwijl hij The Outsiders nog aanvoert, blijkt zijn verrassende voorkeur voor romantische, zoetgevooisde en rijk georkestreerde ballads. Na het uiteenvallen van The Outsiders en het geprobeerd te hebben met Taxfree en Bambolee tekent Wally Tax in oktober 1973 een contract voor vier singles en een album bij Ariola. Wally gaat solo en knipt zijn lange haar af, want zegt hij, 'Politie-agenten en soldaten hebben het tegenwoordig ook lang. Het moest verboden worden'. Tax wordt door Ariola gekoppeld aan de hypercommerciële producer Martin Duiser. De eerste single, opgenomen In de Haagse G.T.B.-studio, slaat direct aan: 'Miss Wonderful' wordt in januari '74 een hit die op de drempel van de top 10 blijft steken. De aanstekelijke, hitpotente song is een voorbeeld van de commerciële weg die Tax zal inslaan, want diezelfde maand nog nemen Wally Tax en Martin Duiser een lp op vol romantische, tamelijk gladgestreken songs, die op Spectoriaanse wijze worden aangekleed met strijkers, blazers, mellotron en synthesizer. Voor het zelfgetitelde album uitkomt, is het eerst de beurt aan de volgende single: 'It Ain't No Use'. Dit wordt opnieuw een stevige hit. Op 5 april 1974 ligt Wally Tax in de winkels; een mishmash van Beatles, Bacharach, ballads en bluesy romantica. De gepokte en gemazelde rocker verdient er een Zilveren Harp mee, nota bene een aanmoedigingsprijs voor jonge muzikanten in de Nederlandse lichte muziek. Het levert Tax in ieder geval flink wat succes op, nog eens verstevigd door de van de lp getrokken volgende single 'Evidently'. Wally Tax groeit uit tot een polderpop-hitmaker, zeker als de combine Tax/Duiser hits schrijft en produceert voor Husky, Champagne en de zingende hijskraan: Lee Towers. Duidelijk wordt dat Tax, hoeveel hij flink verdient, verstrengeld raakt in de molens van commercie, met een heroïneverslaving als gevolg. Tax wordt een tragische figuur en zal dat in feite zijn resterende leven blijven. Hij scoort nog kleine succesjes en leeft op als Amerikaanse neo-garagegroepen als The Lyres en The Telltale Hearts halverwege de jaren tachtig nummers van The Outsiders coveren. Ook komt er een reünie van The Outsiders van de grond, maar uiteindelijk komt er een eind aan het leven van de kwetsbare cultheld. Wally Tax overlijdt op 10 april 2005 in zijn woning in Amsterdam-Oost.

It Ain't No Use / Hard Times / It's About Time / It Feels So Right (1st Song For Liesbeth) / Oh Mama / Miss Wonderful / Are You Worried / Evidently / She's As Lovely As A Breeze / Perfection / Take Me For What I Am