donderdag 28 maart 2013

Alfa 9 | Gone To The Ground


Het was een flink tijdje stil rond Alfa 9, een band uit Stoke-on-Trent in de Engelse Midlands. Zeven jaar geleden, In 2006, verscheen hun debuut Then We Begin, een plaat waarop Alfa 9 schatplichtig bleek aan bands als Echo & The Bunnymen en The Stone Roses en zich onderdompelde in Britse neo-psychedelica. Een gezinsleven, daily jobs en heel veel optreden hield de band af van een nieuwe plaat. Daarbij verdwenen in de loop der jaren de keyboards en werd de volle gitaarsound ingeruild voor akoestische gitaren en 12-snarige Rickenbackers. De focus kwam geheel te liggen bij het schrijven van echte liedjes met aanstekelijke melodieën en 'going back to a lot of our earlier influences', aldus gitarist Leon Jones. En dat betekent, getuige Gone To The Ground, de Westcoast folkrock en countryrock van The Byrds en The Flying Burrito Brothers. Het fantastische 'El Morocco' met zijn wervelende harmonieën en jengelende gitaren zet de toon van een album dat op voortreffelijke wijze ijl zwevende harmoniezang combineert met een begeleiding van jangle-gitaren en licht-psychedelische gitaarsolo's. Hoewel afkomstig uit de industriële Midlands laat Alfa 9 de zon volop schijnen in een overvloed aan prachtige drieminuten-popliedjes. 'Gone To The Ground', 'Into The Light', 'Green Grass Grows', 'Petty Lies' en 'The Castle' zijn dan ook van een adembenemende schoonheid; parels op een prachtig Brits Westcoast-album. Gone To The Ground: de zeven jaar stilte op schitterende wijze doorbroken.

El Morocco / Birling Gap / Seedless / Gone To The Ground / Into The Light / Old Man Blues / Mad Song / Green Grass Grows / Petty Lies / Nothing Feels / The Castle / Ferry Song 

dinsdag 26 maart 2013

The Rousers | A Treat Of New Beat


Een onbetwistbare mijlpaal in de vaderlandse rockhistorie. Dat moet meer dan 20 jaar na de release de conclusie zijn bij de beluistering en beoordeling van de sensationele rock-‘n-rollplaat van The Rousers. A Treat Of New Beat is, eenmaal ontdaan van het stof, nog even energiek en catchy als bij zijn verschijning in 1980 en ook nu nog dringt zich het gevoel van vaderlandse trots op. Oerhollandse lulligheid klinkt luid door in de op gejaagde punkpop gestoelde teenangst van dit kwintet uit – hoe kan het treffender – Broek op Langedijk.
The Rousers vinden hun definitieve vorm als zanger Bonne Zigtema in 1979 tot de groep toetreedt, die dan verder bestaat uit broer Wieb Ziegtema (gitaar), de broertjes Cock (zang, gitaar) en Jan de Jong (drums), en Rob Marienus (bas). In deze constellatie probeert de band onderdak te vinden bij een platenmaatschappij, maar deze zien het niet in The Rousers zitten. Wie het wél ziet zitten is de uitbater van de hoofdstedelijke platenshop No Fun, Hansje Joustra. Joustra – punkpleitbezorger van het eerste uur – is de kersverse eigenaar van het Torso-label en biedt de jonge honden een platendeal aan. Met de hulp van niet echt ervaren studiotechnici, waaronder ook Joustra, slingeren The Rousers zeventien nummers op de band, die in verschillende vorm, alle een plekje zullen vinden op A Treat Of New Beat.
Aan de lp gaat eerst een single vooraf: ‘Magazine Girl’. En die zorgt voor enige opschudding in Hilversum; de AVRO weigert het nummer te draaien vanwege het pornografische karakter ervan en ook dj Frits Spits, niet befaamd om zijn progressieve muzieksmaak, laat zich negatief uit over The Rousers’ debuutsingle. De kritiek van de brave Hilversumse broeders is eerder een aanbeveling dan een afkeuring, gewoon omdat ‘Magazine Girl’ een perfecte drieminuten-popsingle is. En pornografisch is de tekst zeker niet, hooguit een uiting van puberromantiek, oordeel zelf maar: I found my girlfriend in some porno-magazine / The way she looked at me, o boy was so obscene.
Magazine Girl’ is de voorbode van de debuut-lp, die in januari van 1980 verschijnt en bij de critici en een kleine kring van ontvankelijke geesten inslaat als een bom. Na de simpele kreet Rousers! vangen de knapen aan met het weergaloze ‘Rock ’n Roll Or Run’ – gelijk al een hoogtepunt van de plaat – en met een tomeloze vaart rammen The Rousers hun hyperpotente gitaarsound door de speakers. Een sound die herinneringen oproept aan de fameuze nederbeat van The Outsiders en Q 65. The Rousers noemen het zelf New Beat en dat is een rake typering – overigens niet gespeend van enige zelfrelativering. The Rousers hebben dan ook een ironische uitstraling die het midden houdt tussen die van The Monkees en The Ramones, en dompelen zich onder een lauw bad van Hollandse knulligheid. Die voor de polderjongens zo typerende lulligheid is uiterst treffend neergezet in zowel beeld als geluid. Want onderdeel van dit no-nonsense imago is de geniale hoes waarin deze verzameling punkpopjuweeltjes is gestoken. Niemand minder dan illustrator/ontwerper Joost Swarte – die later gemanaged zal worden door diezelfde Joustra – heeft in de van hem bekende Klare Lijn een fraai tableau neergepensenseeld, voorzien van allerhande grafische details. Dit fabuleuze ontwerp heeft een versterkend effect op de inhoud, want de wijze waarop Swarte de bandleden in een snackbar portretteert, verschaft hun een extra aura van knulligheid. Maar knullig of niet, geheel onbevangen en ongeremd doen The Rousers in minder dan 40 minuten hun energieke verhaal, aangejaagd door een aanstekelijke huppelbeat en puntige gitaarriffs. De teksten, volgestouwd met tienerromantiek, worden tegen een punkpopdecor à la The Buzzcocks of The Undertones door Bonne Zigtema koel en schijnbaar onaangedaan voor het voetlicht gebracht. Maar ook de jaren zestig-invloeden zijn minstens zo dominant aanwezig; naast de genoemde nederbeat zijn duidelijk herkenbare Merseybeat-injecties – zoals Beatles- en Hollies-koortjes – en garagepunkaccenten waar te nemen.
A Treat Of New Beat laat in veertien bedrijven – alle klokkend rond de drie minuten – de Sturm und Drang zien die in de vijf polderjongens is gevaren. Deze gedrevenheid is – in al zijn geledingen – perfect vormgegeven in een machtige verzameling compacte en springerige rocksongs. De bij de eerste persing bijgeleverde 7”-single completeert een album dat tot beste van de vaderlandse rockgeschiedenis behoort te worden gerekend. A Treat Of New Beat is klassieke NL-rock en is, hoe kan het anders, perfecte New Beat.

Rock ‘n Roll Or Run / Leave Us Alone / Life Is A Song / Intensive Caren / Nice & Friendly People / All I Can See / Ain’t Got A Minute To Lose / Magazine Girl / First Thing Tomorrow / People To Meet / The Rock / Face The Day / Ann-Louise / Lost & Broken Hearted / 7”: Nothing Else To Do / Back Off / What A Way To Go


zondag 24 maart 2013

The Names | Swimming


Factory is begin jaren tachtig een allesomvattend Brits begrip: de doem van Joy Division; de kilte van het postindustriële Manchester; de arty vormgeving van Peter Saville; en de claustrofobische productie van Martin Hannett. Maar er zijn ook Belgen: The Names. Vier jonge muzikanten uit Brussel vinden aansluiting bij de hipsters in Manchester, komen onder contract bij Factory en releasen in november 1980 de door Martin Hannett geproduceerde single 'Nightshift'. De volgende single laat langer op zich wachten vanwege Hannetts door alcohol en drugs gedreven lethargie: in januari 1982 verschijnt 'Calcutta' op het zusterlabel Factory Benelux.
Dan gaan The Names met Martin Hannett de Strawberry Studios in om hun debuut-lp Swimming op te nemen. Uitgebracht in juni '82 op het sublabel van Factory Benelux, Les Disques du Crépuscule, is Swimming een doemplaat pur sang: hypnotiserende, repeterende drums, schurende, zagende gitaren en dreigende, ijzige synthesizers die steeds in het klankbeeld opdoemen en dan weer vervagen. De treurige zang is diep weg gemixt, terwijl geluidstovenaar Martin Hannett de echokamers volop open heeft gezet. De kille doem komt vooral geweldig tot zijn recht in atmosferische rocksongs als 'Floating The World', 'The Fire' en 'Life By The Sea', in de peilloos diepe treurigheid van 'White Shadown en in het imponerende muzikale grafschrift 'Leave Her To Heaven'. Swimming past perfect in het rijtje Britse doemplaten als Secondhand Daylight, Unknown Pleasures en Seventeen Seconds, maar in 1982 is de stroming redelijk passé en ook een marginaal label als Crépuscule kan weinig voor de Belgen betekenen, waarna The Names net als een mistige synthesizer-flard langzaam vervagen.

Discovery / Floating World / The Fire / Life By The Sea / White Shadow / (This Is) Harmony / Shanghaï Gesture / Leave Her To Heaven / Light 

zaterdag 23 maart 2013

The Krispies | Solid Gold Rockstars


Solid Gold Rockstars, dat mochten ze willen. Slechts een album produceren The Krispies en dat mag ook alleen in thuisland Finland op enige belangstelling rekenen. Vreemd genoeg worden The Krispies door Larry Crane (zang, gitaar) in Amerika opgericht en is de thuisbasis van de band – Knipi (gitaar), Aleksi Mänttäri (bas, sitar, elektrische piano) en Heikki Tikka (drums) – Helsinki. Daar in Finland wordt in januari 1998 het debuutalbum Solid Gold Rockstars uitgebracht; een album tjokvol aanstekelijke powerpopliedjes met een serieuze sixties-inslag. Referenties: Teenage Fanclub, The Posies, Sloan. In gouden melodieën gegoten liedjes als 'Lover', '(Blessed With) Nine Lives', 'Your Words Don't Mean A Thing', het lekker slepende 'Miss You When You're Dead' en het pastorale 'Like No Other' maken van dit Solid Gold Rockstars onbetwist de beste pure powerpopplaat in Finland geproduceerd. En daar blijft het voor wat The Krispies betreft bij: Solid Gold Rockstars is het eindstation.

(I'm On The) Radio / Lover / (Blessed With) Nine Lives / Radical / Miss You When You're Dead / Lucky Stars / Solid Gold Rockstar / Your Words Don't Mean A Thing / Dear Louise / Take A Look At The Sun / Smile / Like No Other

vrijdag 22 maart 2013

The Creeps | Enjoy The Creeps


Almhult is een afgelegen stadje in de bossen van Zuid-Zweden. In het begin van de jaren tachtig herbergt het een modband en een garagepunkgroep: The Pow en The Creeps. The Pow wordt geleid door Hans Ingemannson, The Creeps door zijn jeugdvriend Robert Jelinek. Een van een tape opgenomen track van The Creeps verschijnt in 1985 op de neo-garageverzamelaar A Real Cool Time, maar een jaar eerder zijn The Creeps al ter ruste gelegd. De bassist en drummer moeten hun dienstplicht vervullen, waarna de overgebleven Jelinek begin 1984 gitarist van The Pow wordt, terwijl Ingemannson op zijn beurt orgel gaat spelen in een door Jelinek nieuw opgezette Creeps. Maar twee bands is teveel van het goede voor het duo en dus gaat The Creeps in winterslaap. The Pow daarentegen gaat op tournee door Duitsland, wordt aanmerkelijk ruiger door Jelineks garagerock-inbreng en diens rauwe stemgeluid, en neemt een passender naam aan: The Backdoor Men. Via het Tracks On Wax-label verschijnt in juni 1985 de fenomenale single ‘Out Of My Mind’, gevolgd door vele optredens in Duitsland waar de band populair is, en de geweldige folkrocksingle ‘Going Her Own Way’ op het Duitse FAB Records. Gestimuleerd door het succes van The Backdoor Men brengt Robert Jelinek de oorspronkelijke Creeps, met bassist Anders Johansson en drummer Patrick Olsson, weer tot leven. 
Als The Creeps een contract tekenen met Tracks On Wax richt Jelinek zich geheel op zijn eigen band en heffen The Backdoor Men zichzelf op wegens gebrek aan een zanger. Backdoor Men-gitarist Hans Ingemannson stapt over naar The Creeps en wordt daar bespeler van een Farfisa-orgel. In deze viermansbezetting nemen The Creeps in kleine lokale studio’s Jelineks composities op, met als resultaat Enjoy The Creeps. Twaalf opwindende, rauwe rhythm & blues-nummers in de stijl van Them en The Pretty Things, met in de hoofdrollen Ingemannsons gierende orgeltje, Jelineks fuzzende gitaar en bluesy stem. Naast dampende covers van ‘Maintaining My Cool’ en ‘I’m A Rolling Stone’, beide van The Sonics, klinken Robert Jelineks opwindende, soulvolle liedjes als klassiekers uit de beatgeschiedenis. De rhythm & blues-ballads ‘Darling’ en ‘Come Back, Baby’ laten een radeloze, maar meesterlijk zingende Jelinek horen, terwijl een stompende beat, overstuurde gitaren en het gemeen knerpende orgeltje ‘The Creep’, ‘She’s Gone’ en ‘Ain’t No Square’ naar grote hoogten stuwen. Maar niet zo hoog als ‘Down At The Nightclub’, klinkend als Them met een furieuze Van Morrison, en zondermeer een van de beste songs van de het neo-garage tijdperk. Enjoy The Creeps wordt in Zweden uitgebracht in een oplage van 2.000 stuks en bij FAB Records in Duitsland in een oplage van 1.750, waardoor de plaat al snel uitverkocht raakt. Maar daar staat niemand bij stil als The Creeps tekenen bij major WEA, bij wie het zeer matige Now Dig This! verschijnt. The Creeps worden echter een totale aanfluiting als ze op Blue Tomato een soort van partyfunk spelen. Het is in niets vergelijkbaar met Enjoy The Creeps, een ware neo-garage klassieker.

Down At The Nightclub / Ain’t No Square / Come Back, Baby / Rattlesnake Shake / City Of People / Just What I Need / The Creep / Darling / Hi, Hi, Pretty Girl / Maintaining My Cool / I’m Rolling Stone / She’s Gone 

donderdag 21 maart 2013

Thomas Dybdahl | ...That Great October Sound


Thomas Dybdahl, geboren in 1979, is in Noorwegen een populaire artiest. Als de gitarist van Quadraphonics in 2000 solo gaat en een eerste single uitbrengt, levert dat nog niets op, de daarop volgende EP ‘John Wayne’ evenmin. Maar als …That Great October Sound op 3 oktober 2002 uitkomt, is de cd in een dag uitverkocht en bereikt Dybdahls debuut zelfs de platina status. Noorwegen is veroverd; nu de rest van de wereld nog. Bijna twee jaar later, in juni 2004, brengt het alerte Glitterhouse Records …That Great October Sound in Europa uit, zodat ook buiten Noorwegen vastgesteld kan worden dat het hier een onwaarschijnlijk getalenteerde singer-songwriter betreft. Dybdahl heeft zich kleine deeltjes toegeëigend van groten der aarde als Tim Buckley, John Martyn, Nick Drake en ook Elliott Smith, en heeft deze deeltjes samengesmeed tot een postmodernistisch meesterwerk. Dybdahls muziek is rijk geschakeerd, opwindend en groovy. 
In een extreem soepele stijl en met een magnifiek stemgeluid bezingt Dydbdahl de pieken en dalen van het leven; van de ziekte in zijn lijf in ‘From Grace’; over het alledaagse liefdesverdriet in ‘Love’s Lost’; en over het universele heimweegevoel naar Noorwegen in ‘Life Here Is Gold’. De poëtische songs, waarin Thomas Dybdahl werkelijk genres overstijgt en grenzen tussen muziekstijlen slecht, kennen universele thema’s zoals de onveranderlijkheid van het leven in ‘Tomorrow Stays The Same’ en de naschok van 11 september in ‘All’s Not Lost’. Daarbij geeft deze allround troubadour blijk van een ongekende muzikaliteit – Dybdahl speelt zelf gitaar, bas, drums en orgel – waarin altijd een rol is weggelegd voor aanrollende muziekgolven, in het bijzonder de kwelende pedal steel en de gloedvolle orgelklanken, en wanneer deze afnemen is dat met een organisch minimalisme. Thomas Dybdahl overtuigt bovendien ten volle in het epische en symfonische – vanwege duur en sfeerwisselingen – ‘John Wayne’. Met de volgende cd’s – die steeds met vertraging in de rest van Europa worden uitgebracht – bewijst Thomas Dybdahl dat zijn magistrale debuut geen toevalstreffer is. Het duurt wel even voordat de Nederlandse muziekpers dat in de gaten heeft: met Dybdahls vierde, Science, krijgt hij de aandacht die hij verdient. Al is dat wel vijf jaar ná het meesterwerk …That Great October Sound.

From Grace / All’s Not Lost / That Great October Sound / Life Here Is Gold / Tomorrow Stays The Same / Postulate / Adelaide / John Wayne / Love’s Lost / Dreamweaver / Outro

dinsdag 19 maart 2013

The Greenberry Woods | Rapple Dapple


Ze beginnen The Greenberry Woods in 1988 aan de universiteit van Maryland, maar terug in Baltimore gaan Ira Katz (zang, gitaar), Matt Huseman (zang, sologitaar), Brandt Huseman (zang, bas) en Miles Rosen (drums) professioneel als ze een contract krijgen bij Seymour Steins Sire Records. Hun leren jekkies refereren aan de Ramones, hun labelgenoten zo'n achttien jaar daarvoor; hun muziek neigt naar bubblegum-punk, maar herinnert evenzeer aan de meerstemmige zang van The Beatles en The Byrds. The Greenberry Woods zijn kortom, pure powerpop, zo bewijst in 1994 ook hun debuutplaat Rapple Dapple. Geproduceerd door Andy Paley, een Brian Wilson-acoliet, is Rapple Dapple een energieke, pittige plaat met heerlijke liedjes zoals '#37 (Feels So Strange)', 'I'll Send A Message', 'Adieu' en de sterke single 'Trampoline'. De rinkelende gitaren en driestemmige zang maken van zowel Rapple Dapple als de opvolger Big Money Item juweeltjes in het genre. Verder dan twee cd's komen The Greenberry Woods helaas niet omdat ze in 1996 muteren in het warrige Splitsville.

Trampoline / #37 (Feels So Strange) / Sentimental Role / I'll Send A Message / Oh Christine / I Knew You Would / Waiting For Dawn / That's What She Said / The Sympathy Song / Adieu / Busted / More And More / Nowhere To Go / Hold On

zondag 17 maart 2013

Redwing | Redwing


Al in 1962 vormen de schoolvrienden Ron Floegel en Tom Phillips een bandje. Het duo uit Sacramento, Californië speelt vooral, zoals dat dan de trend is, traditionele covers in het folkidioom. Na ruim een jaar wordt het duo een kwartet door toevoeging van bassist Tim Schmitt en drummer George Hullin, waarmee tevens de rock-‘n-rollbeat in het groepsgeluid verankerd wordt. The Contenders bestaan een jaar, hernoemen zich The New Breed, tekenen bij Diplomacy en brengen in 1965 de debuutsingle ‘Green Eyed Woman’ uit. Door een faillissement van Diplomacy wordt het contract met de band buiten hun medeweten overgenomen door Mercury. Met tegenzin neemt The New Breed nog een aantal psychedelische popsingles uit, en wijzigt dan zijn naam in Never Mind. In 1968 ontfermt Terry Melcher – Byrds-producer en zoon van Doris Day – zich over het viertal, wijzigt hun naam in Glad en verknoeit vervolgens hun debuut-lp met overdadige strijkers en blazers. Voor Tim Schmitt is het dan genoeg; hij vertrekt in 1969 naar Poco. Gitarist Andrew Samuels vervangt hem en als Redwing gaat de band spelen in kleine clubs. 
In de herfst van 1970 wordt Redwing in de New Orleans House, een kleine club in Berkeley, ontdekt door muziekguru Ralph J. Gleason. Hij is laaiend enthousiast over de swingende rocksound, de tegen elkaar opboksende gitaren van Tom Phillips en Andrew Samuels, en de gave samenzang. Gleason zorgt voor een platencontract bij Fantasy – het label van Saul Zaentz –, die Redwing gelijk met Creedence-producer Russ Gary de splinternieuwe Fantasy-studio instuurt. Het resultaat, simpelweg Redwing getiteld, verschijnt in mei 1971 en is een heerlijk rockalbum. Redwing wordt gedomineerd door de stotende ritmegitaar van Ron Floegel, die de sound een stevige rockbeat geeft. De sterke opener ‘The Underground Railway’ zet wat dat betreft gelijk de toon, gevolgd door het al even swingende ‘Please Doctor Please’. Afgezien van de covers van Mickey Newbury en Jimmy Rogers zijn de bandcomposities doortrokken van een zekere rauwheid en bovendien sterk gevarieerd. Zo zijn ‘Sweetwalkin’ Lady’ en ‘Shorty Go Home’ te typeren als klassieke countryrock, met de kenmerkende zangharmonieën en de duellerende gitaren, en excelleert Redwing in de country-slowblues ‘I’m Countin’ On You (To Come Through)’. Het bitterzoete, prachtig countryeske ‘Dark Thursday’, met schitterende bluesy solo’s van Samuels, is de vervolmaking van een sterk debuutalbum. Redwing krijgt in Amerika onder aanvoering van Rolling Stone goede kritieken en kent ook in Nederland, mede door hun concerten, enig succes. De goede verhouding met Fantasy-baas Zaentz – een schril contrast met John Fogerty’s ervaringen – en een zekere mate van populariteit stellen de band in staat nóg drie albums te maken voor Fantasy, en ook nog een onder dezelfde naam: Redwing.

The Underground Railway / Please Doctor Please / Bonnie Bones / Dark Thursday / Sweetwalkin’ Lady / I’m Your Lover Man / Shorty Go Home / Hogtied / I’m Countin’ On You (To Come Through) / Oh Maggie (Don’t Lift The Weight) / (Tell Me Baby) Why You Been Gone So Long / California Blues

vrijdag 15 maart 2013

The Parson Red Heads | Yearling


Het spreekt bijna vanzelf dat The Parson Red Heads geleid worden door een roodharig koppel: Evan en Brette Marie Way. Opgericht in 2003 in Eugene, Oregon door zanger-gitarist Evan, drummer Brette Marie en jeugdvriend Sam Fowles (leadgitaar), verhuist de band in 2005 naar Californië om hun muzikale droom na te jagen. Dat is ook, gelet op invloeden en voorliefdes, waar The Parson Red Heads thuishoren; aan de Westcoast, ergens tussen de jaren zestig folkrock en jaren zeventig countryrock. The Byrds en The Flying Burrito Brothers dienen als iconische voorbeelden, en ook de retro-countryrock van The Jayhawks en Whiskeytown heeft zijn sporen nagelaten in de op rinkelende gitaren en harmoniezang gebaseerde liedjes van The Parson Red Heads.
In 2007 verschijnt dan het debuut Giraffe, maar het brengt de band succes noch een doorbraak in het beloofde land (lees: Los Angeles). Een ervaring rijker keert de band terug naar Oregon en nestelt zich in de muziekscene van Portland. Daar ontstaat een contact met Chris Stamey die de band uitnodigt voor opnamen in North Carolina – maar ook in Los Angeles – met hem als producer en de fameuze Mitch Easter als engineer. Het resultaat is Yearling, een zelfverzekerd en majestueus album waarop tussen orgel, pedal steel en akoestische en elektrische gitaren in prachtige liedjes vooral de meerstemmige zang schittert. Superieur is dan ook de Byrdsy folkrock van 'Hazy Dreams' en “Seven Years'; de British Invasion-pop van 'I Was Only'; de countryballad met jankende steel 'Hard To See The Light'; de scheurende elektrische gitaar in het countryrockende 'Time Is Running Out'; en het schitterende slotakkoord 'Banking On The Sun'.
The Parson Red Heads hebben met Yearling een klassieker afgeleverd in het contemporaine folkrock/countryrock-genre, maar in 2011 wordt het voortreffelijke album totaal niet opgemerkt. In 2013 probeert de band het opnieuw, nu met zes bonustracks toegevoegd aan het origineel. Een moedige poging een ouderwets klinkend, maar geniaal folkrock- en countryrockalbum aan de man te brengen. Waarschijnlijk – ondanks de evidente pracht van Yearling – mislukt deze missie jammerlijk.

Burning Up The Sky / Hazy Dream / When You Love Somebody / Unemotional / Time Is Running Out / Seven Tears Ago / Kids Hanging Out / Happy We Agree / Hard To See The Light / I Was Only / Banking On The Sun

woensdag 13 maart 2013

Rainman | Rainman


Daar loopt hij op cowboylaarzen, stoer en zó 1971. Rainman, zo noemt hij zich mysterieus. Maar het is Frank Nuyens, de gitarist van Q65. Nuyens is al een tijdje uit de Q, probeert het met Cirkus, maar staat er uiteindelijk min of meer alleen voor. Het nom de plume Rainman en het gelijknamige album is een manmoedige poging van Nuyens zijn eigen plekje onder de zon te verwerven. Solo-albums uitbrengen in de begin jaren zeventig in de kleine afzetmarkt die Nederland is, is geen goed plan – wel dapper. Want Rainman is gewoon een uitstekende plaat waarop Nuyens Nederbeat, Britse folkrock en Amerikaanse Westcoast samensmeedt. De harmonievocalen – meeslepend in de titelsong – doen je op een warm, zonovergoten strand wanen, terwijl akoestica en countrygitaren voor een heerlijk laidback-sfeertje zorgen. En dan is er nog Nuyens' scheurende elektrische gitaar, losjes gemodelleerd naar Young en zijn Crazy Horse. Het is een gevarieerde, gedurfde en geweldige plaat dit Rainman, al viel het in de diepe, diepe scheur der vergetelheid.

Rainman / Natural Man / Don't / Vicious Circle / Don't Make Promises / You Will Be Freed By Me / Money Means Nothing At All / Get You To Come Through / She Told Me So / They Didn't Feel / The Joy That Is Inside 

dinsdag 12 maart 2013

Beaver Nelson | The Last Hurrah


Als Beaver Nelson, uit Houston, Texas, 19 jaar is wordt hij door Rolling Stone binnengehaald als the next big thing. Hij krijgt een contract bij Sony, maar zeven jaar lang lukt het Nelson niet zijn debuut uitgebracht te krijgen. Ook een tweede deal ketst af. Depressies en mentale inzinkingen zijn het resultaat. Uiteindelijk komt Nelsons debuut, The Last Hurrah, uit als hij 26 is – op een klein label. Wild kijkt Nelson voor zich uit op de hoes van zijn intense en hartverwarmende debuut. Het lijkt, althans dat is voorstelbaar, alsof hij zich vooral bezighoudt met de kater van de vorige avond. Beaver heeft het geluk dat hij ’s avonds niet naar huis hoeft te rijden, want daar heeft hij zijn vrienden voor. Dat laat hij ons in ieder geval weten in ‘Drive You Home’: It’s nice to know who your friends are / They’re the ones that drive you home’ Net als ‘Pyramids’ en het zuigende ‘One Car Collision’ is dit een schitterende ballad. Beaver heeft een altijd verkouden stem, maar een die wel de juiste snaar raakt. Gloedvol loodst Beaver je door superieure ballads en stevige rockers, zoals het Stonesy ‘Strange As I Look’. The Last Hurrah is voor een debuut een bijzonder volwassen singer-songwritersplaat, maar Nelson heeft zijn portie immers al gehad. Productie en begeleiding op elektrische gitaar zijn in handen van ‘Scrappy’ Jud Newcomb. Nelson en Newcomb zullen een team gaan vormen want ook op de vervolgplaten, de beide fraaie cd’s Little Brother en Undisturbed is de kiene gitarist van de partij. Beaver Nelson heeft zijn plek en stiel gevonden; met zekere regelmaat verschijnen er cd’s van de happy-sad troubadour, al haalt geen enkele het niveau van The Last Hurrah.

Company Of Kings / Strong As I Look / Too Much Moonlight / Forget Thinkin’ / I’m Just Cryin’ / Stray Dog / Things Get Shaky ‘Round Midnight / All Over / One Car Collision / Landed In The Moon / Pyramids / Drive You Home

maandag 11 maart 2013

Alvin Lee & Mylon LeFevre | On The Road To Freedom


Hij staat een tijdlang te boek als de snelste gitarist ter wereld, een reputatie die hij verwerft op het Woodstock-festival. Alvin Lee, Ten Years After en 'I'm Going Home' zijn onverbrekelijk verbonden met het legendarische festival. Vanaf 1969 toeren Alvin Lee en zijn Ten Years After dan ook onafgebroken door de Verenigde Staten, wat de Britse gitarist grote successen brengt, een overvolle agenda en de uitputting nabij. Na talloze hit-albums vol dampende bluesrock vindt Lee het in 1972 welletjes – hij is op zoek naar iets anders. Dat vindt hij in Mylon LeFevre, een gospelzanger uit Gulfport, Mississippi, die in Amerika Ten Years Afters voorprogramma verzorgde. Het is de zuidelijke sfeer en de Amerikaanse plattelands-vibe die Alvin Lee in Lefevre aanspreekt. Vrijwel meteen besluiten ze samen bij Lee thuis een album op te nemen; een album overduidelijk geïnspireerd door The Band, Crosby, Stills & Nash, Delaney & Bonnie en natuurlijk Derek and the Dominos. Alvin Lee laat ook zijn vrienden naar zijn Britse landhuis overkomen, en dat zijn niet de minsten: Stevie Winwood, Jim Capaldi, Ron Wood, Mick Fleetwood en ook Hari Georgeson, die ook de schitterende song 'So Sad (No Love Of His Own)' levert en daarop zijn karakteristieke gitaarsound ten gehore brengt.
De teneur op Lee en LeFevre's On The Road To Freedom is die van een landelijk, rustiek countryrockalbum opgebouwd uit hartverwarmende harmonieën, meeslepende melodieën en voortreffelijk samenspel. Wat vooral aanspreekt op On The Road To Freedom is dat Alvin Lee zijn ego uitschakelt en opgaat in het grote geheel, waardoor deze fascinerende plaat een soort van hippie-achtig groepsalbum is. De liedjes rollen bijzonder aangenaam voort op de golven van meerstemmige zang, een zuigend orgel, warme akoestische gitaren en dienstbare elektrische. Uitzonderlijk fraai zijn dan ook 'We Will Shine', 'Carry My Load', 'Lay Me Back', 'I Can't Take It' en het titelnummer 'On The Road To Freedom'. Omdat Lee met de luide bluesrock van Ten Years After grote successen behaalde, is het bescheiden succes van On The Road To Freedom een behoorlijke stap terug. Het neemt niet weg dat Alvin Lee's zijstap naar het countryrock-genre niet alleen het einde van Ten Years After betekent, maar in de vorm van On The Road To Freedom ook een uitstekend en bijzonder boeiend album heeft opgeleverd.

On The Road To Freedom / The World Is Changing (I Got A Woman Back In Georgia) / So Sad (No Love Of His Own) / Fallen Angel / Funny / We Will Shine / Carry My Load / Lay Me Back / Let 'Em Say What They Will / I Can't Take It / Riffin / Rockin' Til The Sun Goed Down

Op woensdag 6 maart 2013 overleed Alvin Lee in een Spaans ziekenhuis. Hij werd 68 jaar


zondag 10 maart 2013

Gringo Star | All Y'all


Al vanaf het intro van 'All Y'all' – het liedje – had ik de onbedwingbare neiging de debuutplaat van Gringo Star tot mijn plaat van het jaar te bestempelen. Wat een geweldige zomerhit is deze soulvolle garagerock-knaller toch; gezongen met de neusverkouden stem van Ray Davies en met een klinkende gitaarrriff à la The Kinks in 1965. Dit zijn jonge gassies uit Altanta, Georgia, die met een toch niet zo lullige naam – iemand, las ik ergens, vond Gringo Star een melige bandnaam – in 2010 een ijzersterk rock-'n-roll-debuut afleveren. All Y'all zweet rock-'n-roll uit al zijn poriën – twangende gitaren, akoestische gitaren, elektrische gitaren ondergedompeld in echo en reverb, een krakend orgeltje, dat allemaal. En meer nog: de superieur rammelende en uiterst doeltreffende liedjes herinneren aan uiteenlopende acts als Marah, Reigning Sound, Redwalls en vanzelfsprekend The Kinks. De vier knapen, de broertjes Furgivele en hun vrienden Matt en Pete – houden het niveau van opener All Y'all echter niet helemaal vol. Er zijn een paar flauwiteiten waar ik niet zo gecharmeerd van ben, maar voor krakers als 'Ask Me Why', 'All Day Long', 'I Will Not Follow', 'Take A Walk' en de slepende spaghetti-twang van 'Transmission' kan Gringo Star me midden in de nacht waker maken. Liefhebbers van dampende pop-'n-roll gaan subiet voor de bijl.

All Y'all / Ask Me Why / Come On Now / Transmission / All Day Long / Holding On To Hate / Your Eve Of Expression / March Of The Gringo / Take A Walk / Don't Go / I Will Not Follow / Black Night

zaterdag 9 maart 2013

Temple Of The Dog | Temple Of The Dog


Soundgarden en Green River, twee bevriende bands uit Seattle, grossieren in punk en metal. Het woord ‘grunge’ moet eind jaren tachtig nog uitgevonden worden, maar de noise-niks van de twee bands maken aan de noordwestkust van de Verenigde Staten furore met compromisloos geschreeuw en geram. Als Green River uiteenvalt, vormen bassist Jeff Ament en gitarist Stone Gossard samen met zanger Andrew Wood Mother Love Bone. Mother Love Bone krijgt bekendheid, maar Soundgarden – waarvan zanger Chris Cornell Woods huisgenoot is – breekt echt door als een van de eerste grungebands. Dan overlijdt Andrew Wood op 16 maart 1990, vlak voor de release van Mother Love Bone’s debuut, aan een overdosis heroïne, waardoor de droom van Cornell, Ament en Gossard wreed verstoord wordt. Door het verdriet heen schrijft Chris Cornell twee songs ter nagedachtenis aan Andrew Wood, ‘Say Hello 2 Heaven’ – He came from an island / And he died from the street – en ‘Reach Down’. De rouwende vrienden besluiten de songs op te nemen, waarop de opnamen – in de weekenden van november en december 1990 – uitgroeien tot het gelegenheidsproject Temple Of The Dog. 
Temple Of The Dog, met daaraan toegevoegd de studiogitarist Mike McCready en Soundgarden-drummer Matt Cameron, is mijlenver verwijderd van de grungesound van Soundgarden en ligt volledig in het verlengde van de jaren zeventig-hardrock van Led Zeppelin en Deep Purple. Temple Of The Dog klinkt bluesy en heeft een brede gepolijste sound, hetgeen de prachtige heavy liedjes adem geeft. De instrumenten klinken helder en gescheiden, maar wat vooral opvalt is het werkelijk immense stemgeluid van Chris Cornell die klassieke hardrockzangers als Robert Plant en David Coverdale naar de kroon steekt. Temple Of The Dog is feitelijk een absolute hardrockklassieker omdat de composites een uitzonderlijk niveau hebben en zeer gevarieerd zijn, omdat de instrumentbeheersing nagenoeg perfect is – zeker waar het het solospel van Mike McCreedy betreft – en de zang van Cornell uniek is voor het tijdsgewricht. Daar komt nog bij dat de dan onbekende Eddie Vedder de imposante achtergrondvocalen verzorgt – en vervolgens door Ament en Gossard gevraagd wordt zanger te worden van een nieuwe band: Pearl Jam. Chis Cornell en Soundgarden blijven voorlopig trouw aan hun heftige punkmetalsound, tot aan Superunknown – dan bekeert ook Soundgarden zich tot een meer melodieuze sound. Temple Of The Dog heeft echter, in een tijdperk van luide punkrock, de weg bereid voor de herwaardering van klassieke hardrock. En hoewel de aanleiding een trieste is; Temple Of The Dog ontsteeg het verdriet en de rouw om Andrew Wood en produceerde – misschien wel juist daardoor – een meesterwerk.

Say Hello 2 Heaven / Reach Down / Hunger Strike / Pushin Forward Back / Call Me A Dog / Times Of Trouble / Wooden Jesus / Your Saviour / Four Walled Word / All Night Thing

vrijdag 8 maart 2013

Cressida | Cressida


Cressida is een typische exponent van de rural progressive. Het is de melodieuze, melancholieke kant van de progrock, hergeen zich uit in compacte, prachtige liedjes en de warme sound van het Hammond-orgel. De zwierige en zwiepende orgelpartijen roepen een vergelijking met Caravan op. Het is de pastorale sound van de hippies die zich terugtrekken op het platteland. Naast de rollende toetsen is er een bescheiden rol voor de mellotron en een iets minder bescheiden rol voor de elektrische gitaar. In het hoogtepunt ‘Depression’ vloeien gitaar en toetsen organisch samen. Geen complexe structuren bij Cressida, nee, soepele, vloeiende songs die van Cressida een wonderschoon album maken. Opvolger Asylum (1971) doet daar overigens weinig voor onder.

To Play Your Little Game / Winter is Coming Again / Time For Bed / Cressida / Home And Where I Long To Be / Depression / One Of A Group / Light In My Mind / The Only Earthman In Town / Spring ’69 /Down Down / Tomorrow Is A Whole New Day 

donderdag 7 maart 2013

Steel Mill | Green Eyed God


Als het debuutalbum van Steel Mill, Green Eyed God, in 1975 een binnenlandse release krijgt, is de band al zo'n drie jaar passé. Een commerciële mislukking, maar welbeschouwd een creatief succes want Green Eyed God is een heavy progressive monster. En dat is nogal wonderlijk voor een band waarvan de leden beïnvloed zijn door traditionele folk, geïmproviseerde jazz en zwarte blues. Begin '69 opgericht in Zuid Londen, begint Steel Mill te experimenteren met progressive elementen en heavy riffs. Belangrijke details tegenover de vete gitaarriffs en venijnige solo's zijn de zweverige dwarsfluitsolo's en de spaarzaam ingezette saxofoon. Dan wordt Steel Mill ontdekt door de Dj's van Radio Luxemburg, sluiten een platencontract met het Penny Farthing-label, treden op op het Reading-festival en brengen in augustus '71 de debuutsingle 'Green Eyed God' uit. 
Eind 1971 neemt de band in een korte tijdsspanne hun debuutplaat op, die Penny Farthing echter weigert uit te brengen en op de plank laat liggen. Gelukkig brengt het Duitse Bellaphon in 1972 wel Steel Mills schitterende debuut uit. Enerzijds rockt de band op de acht tracks hard door de ijzeren gitaarriffs en de ronkende Hammond, maar anderzijds maken luchtige jazzy ritmes en lyrische folky passages, hoewel nog steeds heavy, Green Eyed God opvallend gevarieerd. In het spoor van de gelijknamige single volgens prachtige donkergetinte tracks als 'Blood Runs Deep', 'Summer's Child', Turn The Page Over' en 'Black Jewels Of The Forest'. In Engeland echter, zien de bandleden hun momentum vervliegen en besluiten eind '72 Steel Mill op te heffen. Als mosterd na de maaltijd brengt Penny Farthing drie jaar later het meesterlijke progressive hardrockalbum tevergeefs op de markt. Green Eyed God is gedoemd, obscuur en een klassieker in het genre.

Blood Runs Deep / Summer's Child / Mijo And The Laying Of The Witch / Treadmill / Green Eyed God / Turn The Page Over / Black Jewel Of The Forest / Har Fleur

dinsdag 5 maart 2013

Racing Cars | Downtown Tonight


In 1977 staan Racing Cars op Pinkpop. Dat hebben ze te danken aan de top 20-hit ‘They Shoot Horses Don’t They?’, een nikserig, slap popliedje. Het doet echter geen recht aan de lp waarvan de hit afkomstig is: Downtown Tonight. Het debuutalbum van de vijf muzikanten uit Zuid Wales is namelijk een zeer soulvolle rockplaat, waarop de band op fraaie wijze Amerikaanse rootsrock met Britse pubrock vermengt. Weliswaar bezit Downtown Tonight een gepolijst geluid, maar de laidbacksfeer, de groovy sound en de robuuste zang van Gareth Mortimer maken van Racing Cars het Britse neefje van Little Feat. Wat in schurende, stompende rocksongs als ‘Calling The Tune’, en ‘Pass The Bottle’ nog eens bevestigd wordt door gierend slidespel. Tezamen met een serie broeierige, shuffelende ballads is Downtown Tonight, ondanks de suffe hit, een warmbloedig rockalbum. Maar warmbloedige rockalbums raken net als Racing Cars eind jaren zeventig geheel uit de mode, want weggeblazen door punk.

Calling The Tune / Hard Working Woman / Ladee-Lo / Downtown Tonight / Pass The Bottle / Moonshine Fandango / Four Wheel Drive / Get Out And Get It / They Shoot Horses Don’t They?

maandag 4 maart 2013

The Barracudas | Mean Time


Weliswaar gestart als punkband in de herfst van 1977 switchen The Barracudas – dwars tegen alle trends in – rond 1979 naar surf en modpop. Met ‘Summer Fun’ halen ze zelfs in Engeland de hitlijsten, maar na de debuut-lp verleggen The Barracudas opnieuw hun bakens: sixties-rock, psychedelica en Westcoast-folkrock zijn de nieuwe ingrediënten van hun opwindende rock-‘n-roll-recept. Het roer gaat om, waardoor de min of meer definitieve bezetting van deze Londense rockband in 1982 bestaat uit oprichter Robin Wills (gitaar, zang), Jeremy Gluck (zang), Terry Smith (drums), de Australiër Jim Dickson (bas, zang) en de Amerikaanse zanger-gitarist – en afkomstig van The Flamin’ Groovies – Chris Wilson. Het is een nieuw begin voor The Barracudas, want gedropt door EMI. Vandaar dat The Barracudas uitgebreid gaan toeren door Zweden, Spanje en Frankrijk, dat een beduidend gunstiger garagerock-klimaat kent dan Engeland. Voor het Franse Closer-label – specialist in neo-garage – nemen The Barracudas eind 1982 hun tweede lp in Engeland op. Mede door de komst van Chris Wilson leunt de garagebeat-sound van The Barracudas op Mean Time sterk op die van The Flamin’ Groovies. Dit betekent een adoptie van retrostijlen als merseybeat, garagerock en Westcoast-folkrock, hetgeen het nadrukkelijkst naar voren komt in de sound van de 12-snarige Rickenbacker-gitaar. Het Barracudas-geluid rinkelt en rockt, maar is wel gevat in drieminutenplus-rocksongs met catchy refreinen. ‘Grammar Of Misery’ is als opener van Mean Time gelijk al typerend voor de jengelende sound van The Barracudas, wat nog eens dunnetjes overgedaan wordt in het aanstekelijke ‘Bad News’. De cover ‘I Ain’t No Miracle Worker’ – geschreven door de dames Nancy Mantz en Annette Tucker – is in feite een solidariteitsverklaring aan de garagerock van de sixties. Hierop borduren The Barracudas in hun eigen composities – waarvoor de tandem Gluck/Wills voornamelijk verantwoordelijk is – voort, wat parelende beatsongs oplevert als ‘Shades Of Today’, ‘Hear My Calling’ en het Barracudas-anthem ‘Dead Skin’. De rauwe rock met klassieke melodieën van Mean Time levert slechts een marginale belangstelling op voor The Barracudas. Het thuisland reageert lauw, zo lauw dat de band jarenlang geen live-optredens doet in Engeland. In Frankrijk is de band het populairst, waardoor het Franse label Closer ook de opnamen van de opvolger Endeavour To Persevere financiert. Het haalt weinig uit; eind 1984 gooien de bandleden het bijltje erbij neer. The Barracudas laten twee cultplaten na; Endeavour To Persevere en Mean Time – mooie platen, bomvol energieke garagerock-‘n-roll.

Grammar Of Misery / Bad News / I Ain’t No Miracle Worker / Be MY Friend Again / Shades Of Today / Dead Skin / Middle Class Blues / Yo’ve Come A Long Way / Ballad Of A Liar / When I’m Gone / Eleventh Hour / Hear Me Calling  

zondag 3 maart 2013

Map Of Wyoming | Round Trip


Map Of Wyoming is – vanuit San Francisco, Californië – een project van Dale Duncan en Chris von Sneidern. Dale Duncan maakt in de jaren tachtig deel uit van Flying Color, een groep die in 1987 hun enige – schitterende – lp maakte. Chris von Sneidern is de gitarist in de laatste versie van Flying Color, maar produceert daarnaast sterke solo-albums. Samen met drummer John Stuart storten Duncan en Von Sneidern zich op jaren zeventig Westcoast-countryrock. Map Of Wyomings Round Trip uit 1998 is dan ook een onvervalste retro-countryrockplaat, al bevat het in overheersende mate traag voortrollende songs en fantastische ballads. De plaat klinkt vol en is rijk aan details, zoals de inzet van violen, Hammond en pedal steel. De elektrische gitaren zijn steeds achterin de productie gestopt, wat Round Trip warm en louterend maakt. Prachtige, slepende bitterzoete liedjes als ‘Shine’, ‘Yesterday’, 'Drown' en ‘Always Alone’ – met een gitaarsolo van Chuck Prophet – vormen dan ook de hoogtepunten van Round Trip, dat in 2000 wordt opgevolgd door Trouble Is, waarna Map Of Wyoming in het niets verdwijnt.

Broken Sky / Another Road / Shine / Yesterday / Come Monday / Always Alone / Caroline / Drown / Crusher / On My Way Home / Straight For The Sun / Everybody Knows / Sometime Later On

zaterdag 2 maart 2013

Dave Rawlings Machine | A Friend Of A Friend


Tussen 2003 en 2011 is het stil rondom Gillian Welch, de grande dame van de Appalachenfolk. Die stilte wordt in 2009 doorbroken door David Rawlings' A Friend Of A Friend, waarop Welch op negen van de tien nummers te horen is. Maar uit de schaduw van Welch stapt haar partner Rawlings die zich op A Friend Of A Friend laat gelden als een zeer veelbelovende debutant. Dit is namelijk een album waarop velen zaten te wachten, dit omdat Rawlings een toonaangevende figuur is in de ontwikkeling van de alt.country. A Friend Of A Friend maakt deze verwachtingen volledig waar, want een elegant, rustiek album, perfect geschikt voor lange winteravonden. Een van de hoofdrolspelers is Rawlings' afgetrapte, uit 1937 daterende akoestische gitaar, die zijn bespeler bijna dwingt tot het nederig neerzetten van melancholieke countryfolkliedjes als 'I Hear Them All' en 'Bells Of Harlem', wat evenzeer geldt voor het schitterende 'Ruby' dat zo lijkt te zijn weg gewandeld van zo'n klassiek jaren zeventig Asylum-album. Maar er is meer; met behulp van begeleiders afkomstig uit de gelederen van Tom Petty's Heartbreakers, Neil Youngs liveband, Bright Eyes en Old Crow Medicine Show kunnen we genieten van een trits bluegrass-Appalachen-liedjes, waarvan 'To Be Young (Is To Be Sad, Is To Be High)' de meest bijzondere is. Dit schreef Rawlings namelijk samen met Ryan Adams en is dan ook terug te vinden op Heartbreaker. Bijzonder is ook het tien minuten klokkkende hart van de plaat; een akoestische interpretatie en samenvoeging van Bright Eyes' 'Method Actor' en Neil Youngs 'Cortez The Killer' – met een tekstuele verwijzing naar T-Bone Burnett. Subliem gewoon, net als A Friend Of A Friend in zijn geheel: een louterend en hartverwarmend album.

Ruby / To Be Young (Is To Be Sad, Is To Be High) / I Hear Them All / Method Acting/Cortez The Killer / Sweet Tooth / How's About You / It's Too Easy / Monkey And The Engineer