Na
het grote succes van Transformer in 1972 bevindt Lou Reed zich
in een ongekend creatieve fase. Ga maar na: in de vier volgende jaren
verschijnen een decadent meesterwerk (Berlin), maar liefst
twee hardrock live-platen, een funky, rommelige maar bij vlagen
schitterende plaat (Sally Can’t Dance) en een
onbeluisterbare instrumentale dubbel-lp (Metal Machine Music).
Lou Reed sluit deze vruchtbare periode af met een bijzonder smaakvol
toetje: Coney Island Baby. Niettemin zit Reed in 1975 volledig
aan de grond. Geen geld, geen gitaren en een platenlabel dat hem –
na het Metal Machine Music-debacle – in een louche hotel
parkeert. Reed wordt toch in genade aangenomen en gaat met de
onervaren producer Godfrey Diamond de studio in om een aantal nummers
op te nemen die on the road zijn getest. In december 1975 verschijnt
Coney Island Baby.
Lou Reed is zelf die Coney Island Baby, al is het autobiografische karakter van de plaat minimaal. Reed is immers de beschouwer van andermans leed, de chroniqueur van de goot, de onbewogen camera die de hoeren, junkies en little criminals registreert. Over zichzelf zingt hij in ‘Nobody’s Business’ It’s nobody’s business but my own. Vanzelfsprekend trakteert Reed de luisteraar op een fikse dosis ironie, zoals in ‘A Gift’ waarin Reed zichzelf beschouwt als een geschenk voor alle vrouwen in de wereld, maar is zijn sarcasme mild van toon in ‘Charley’s Girl’. Muzikaal is Reed relaxt, zijn de tempo’s comfortabel en toch pure rock-‘n-roll en is het laidback gitaarspel van Bob Kulick sfeervol en soms zelfs uitgesproken countryesk. Coney Island Baby is in dat opzicht – feitelijk in alle opzichten – de ware opvolger van Velvet Undergrounds Loaded. ‘Kicks’ daarentegen, is ongemakkelijk, onheilspellend, met zijn barlawaai en duistere frasen als when the blood coming down his neck / Don’t you know it was better than sex. ‘Kicks’ behoort samen met ‘She’s My Best Friend’ en ‘Coney Island Baby’ tot de sleutelnummers van Coney Island Baby. In het onverwacht tedere titel- en slotnummer vangen we zelfs een glimp van het huiselijk geluk dat Lou vindt bij travestiet Rachel: I’m gonna send this one out for Lou and Rachel / And all the kids and P.S. 192 / Man, I swear I’d give the whole thing up for you. Hetgeen zoals we weten, Lou Reed natuurlijk niet deed.
Lou Reed is zelf die Coney Island Baby, al is het autobiografische karakter van de plaat minimaal. Reed is immers de beschouwer van andermans leed, de chroniqueur van de goot, de onbewogen camera die de hoeren, junkies en little criminals registreert. Over zichzelf zingt hij in ‘Nobody’s Business’ It’s nobody’s business but my own. Vanzelfsprekend trakteert Reed de luisteraar op een fikse dosis ironie, zoals in ‘A Gift’ waarin Reed zichzelf beschouwt als een geschenk voor alle vrouwen in de wereld, maar is zijn sarcasme mild van toon in ‘Charley’s Girl’. Muzikaal is Reed relaxt, zijn de tempo’s comfortabel en toch pure rock-‘n-roll en is het laidback gitaarspel van Bob Kulick sfeervol en soms zelfs uitgesproken countryesk. Coney Island Baby is in dat opzicht – feitelijk in alle opzichten – de ware opvolger van Velvet Undergrounds Loaded. ‘Kicks’ daarentegen, is ongemakkelijk, onheilspellend, met zijn barlawaai en duistere frasen als when the blood coming down his neck / Don’t you know it was better than sex. ‘Kicks’ behoort samen met ‘She’s My Best Friend’ en ‘Coney Island Baby’ tot de sleutelnummers van Coney Island Baby. In het onverwacht tedere titel- en slotnummer vangen we zelfs een glimp van het huiselijk geluk dat Lou vindt bij travestiet Rachel: I’m gonna send this one out for Lou and Rachel / And all the kids and P.S. 192 / Man, I swear I’d give the whole thing up for you. Hetgeen zoals we weten, Lou Reed natuurlijk niet deed.